De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Buitenlandsche kroniekAlbaniëDen Goeden Vrijdag van het jaar 1939 heeft Mussolini gebruikt om een vrijwel weerloozen nabuur te overvallen. Schreven wij de vorige maand, dat de Duitsche inval in Tsjecho-Slowakije in snelheid en trouweloosheid zijn weerga niet had, Mussolini heeft er voor gezorgd, dat zijn ‘vriend’ Adolf het record van het gebroken woord niet lang op zijn naam heeft gehouden. Het is niet alleen góed voorbeeld, dat doet volgen.... Er is, in Engeland en daarbuiten, gezegd, dat de Italiaansche actie in Albanië in strijd was met het Britsch-Italiaansch accoord van 16 April 1938, waarbij werd bevestigd de verklaring van 2 Januari 1937, dat Engeland en Italië ‘n'(ont) aucun désir de modifier, ou pour autant qu'il s'agit d'eux, de voir modifier le statu quo en ce qui concerne la souveraineté nationale territoriale dans la zone méditerranéenne’ en de daaraan verbonden wederkeerige verbintenis ‘(de) respecter leurs droits et intérêts réciproques dans ladite xone’ werd bekrachtigd. Het is echter zeer de vraag of dit verwijt wel gegrond is. Behoort Albanië tot de ‘zone Méditerranéenne’? Op de geografische terminologie afgaande zou men kunnen opmerken, dat de Adriatische Zee, evenals de Zwarte Zee, wel met de Middellandsche Zee is verbonden, maar daarom toch niet tot die zee behoort, en Albanië ligt nu eenmaal aan de Adriatische Zee en niet aan de Middellandsche Zee zelve. Maar Mussolini zou zijn standpunt nog met een krachtiger argument kunnen verdedigen: in de verklaring van 2 Januari 1937 wordt als ‘considerans’ vooropgesteld ‘que la liberté d'entrée, de sortie et de transit dans la Méditerranée est d'un intérêt vital à la fois pour les différentes parties de l'empire brittannique et pour l'Italie’ en Engeland kan toch bezwaarlijk volhouden, dat door de bezetting van Albanië het | |
[pagina 252]
| |
verkeer tusschen de onderdeelen van het Britsch Imperium wordt bedreigd. Neen, niet tegenover Groot-Brittannië was de Italiaansche actie woordbreukig, maar wel tegenover het Koninkrijk Albanië zelf, dat sinds 1927 met Italië door een defensief alliantie-verdrag, dat tot 1947 zoude voortduren, was verbonden, en dat nog in 1935, door te weigeren aan de Volkenbondsacties deel te nemen, had getoond de Italiaansche belangen zeer wel in het oog te houden. Overigens dient te worden erkend, dat de Italiaansche expeditie het (voorloopig) slot vormt van eene jarenlange diplomatieke actie en dat Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten eigenlijk weinig reden hebben er zich over te beklagen. Toen Albanië zich op 29 November 1912 als zelfstandigen staat constitueerde, verkeerde het Albaneesche volk nog allerminst in een toestand van nationale eenheid. De noodzakelijkheid de orde in Albanië door een neutrale, Nederlandsche politiemacht te doen handhaven, bewijst zulks afdoende. Een auteur uit die dagen riep zelfs uit: ‘So verworren muss es einst in Deutschland zur Zeit der Völkerwanderung ausgesehen haben!’ Geen wonder, dat de vijf-maandsche vorst Wilhelm zu Wied van zijne regeering (7 Maart 1914 tot begin September 1914) weinig genoegen heeft beleefd. De Italiaansche propaganda in Albanië werd vóór den oorlog vooral door de katholieke missies gevoerd en had op cultureel gebied nogal succes. Na het vertrek van den Prins zu Wied zag Italië echter de kans schoon, ook politiek in Albanië te penetreeren. De oude strijd tusschen de verschillende stammen herleefde al spoedig en reeds in 1914 was niets een veroveringszuchtigen buur aangenamer dan interne troebelen.... Sonnino, die er mede rekende, dat de groote Mogendheden hun handen te vol hadden om op Albanië te letten, bepleitte reeds in September 1914 eene regelrechte bezetting, maar Salandra was voorzichtiger en verzekerde zich te voren van de instemming der Mogendheden (Centralen èn Geallieerden), alvorens hij een ‘sanitaire missie’ naar Albanië stuurde. Deze missie ontdekte echter al spoedig, dat zij gewapende bescherming noodig had en in October 1914 landden de eerste Italiaansche troepen in Valona. Het ware doel der missie en hare ‘bescherming’ bleef | |
[pagina 253]
| |
niet lang verzwegen: bij de onderhandelingen, waarin Italië zich aan de meest biedende der beide combinaties als bondgenoot aanbood, figureerde van stonde af aan de annexatie van Valona met achterland en van het eiland Saseno als Italiaansche, naar beide zijden gestelde, eisch. In het verdrag van Londen van 26 April 1915, waarbij Italië zich den prijs van zijn bondgenootschap door de Geallieerden liet toezeggen, werd die eisch ook ingewilligd (art. 6). Voorts werd Italië een beperkt protectoraat over het kleine Moslimsche staatje Albanië beloofd, dat na verschillende amputaties ten behoeve van Montenegro, Servië en Griekenland nog over zoude blijven, of in verdragstaal: ‘Italië zal worden belast met de vertegenwoordiging van den Albaneeschen staat in zijne betrekkingen met vreemde Mogendheden’ (art. 7). In 1917 ging Italië nog een stapje verder. Het proclameerde een Italiaansch protectoraat over Albanië en versterkte de daar aanwezige Italiaansche troepen tot ± 100.000 man. Tegenstand ontmoette dit protectoraat ter Vredesconferentie nòch van de zijde der Geallieerden, nòch - aanvankelijk - van Wilson. Integendeel, deze laatste vereenigde zich telegrafisch met een memorandum van Colonel House, getiteld ‘Official American commentary on the Fourteen Points’ (29/30 October 1918), waarin over Albanië werd opgemerkt: ‘Albania could be under a protectorate, no doubt of Italy, and its frontiers in the north might be essentially those of the London Conference’Ga naar voetnoot1). Verzet tegen de Italiaansche plannen kwam echter wèl van de zijde der Serviërs, die hun rijk weldra tot Yougoslavië zouden uitbreiden en verdoopen en, meer dan de Italianen, op de steun van Frankrijk konden rekenen. ‘Something of a race had developed between the Italians moving northward in Albania, and the Servians along the Coast and in MontenegroGa naar voetnoot2)’. Wie de houding en de behandeling van Italië op de Vredesconferentie van 1919 wil begrijpen, zal de Italiaansch-Yougoslavische antithese daarbij hier, zoowel als overigens, tot sleutel moeten nemenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 254]
| |
Al spoedig bleek dan ook, dat de bevrediging der Italiaansche ambities in Albanië niet zóó eenvoudig zoude zijn, als men aanvankelijk had gedacht. Het in Januari 1919 opgestelde Rapport der Amerikaansche territoriale expertsGa naar voetnoot1) erkent de moeilijkheden ten volle: ‘The Albanian region presents problems so complicated in detail, and the proposed settlements are so experimental in form, and so many interests are involved, both near and remote, that definite recommandations are felt to be unsafe at this time. We merely present the following considerations as of possible aid to the plenipotentiaries: The boundary of the proposed state of Albania as drawn in 1913 was highly artificial, cutting not only lines of economic intercourse and national affiliations, but even tribal ties, the strongest bond in a society based on kinship. In fact, the project of a united Albania appears impracticable. The weakness of national feeling among the people, the disruptive forces which spring from backward political institutions, the difficulties of communication, the intrigues of neighboring states - all these obstacles which can be faced only under the protection of a great Power like England or the United States, and then only by a power sufficiently imbued with the missionary spirit to be willing to spend its efforts unselfishly. Such a course is no doubt out of the question.’ Het voorstel der experts is: Noord-Albanië als een autonoom territoir onder Yougo-Slavisch Volkenbondsmandaat en Centraal Albanië als een ‘nominaal-onafhankelijk’ staatje ondermandaat van een andere mogendheid. Maar van wien? ‘Italy would be the natural mandatory for many reasons. But it is precisely because of the outside interference of interested Powers that there have been such unhappy developments in Balkan affairs in the past, and Italy therefore seems to be excluded because of the sharp feelings against her in both Greece and Jugo-Slavia. Probably Italy must be left in Valona and its immediately adjacent territory, not however, as the final possessor of the region, but as a mandatory of the League of Nations. In this manner any alleged propagandist movements may be reviewed and restrictions imposed in harmony with the spirit of the time in which they arise. Otherwise there will be left in both the | |
[pagina 255]
| |
northern and southern ends of Jugo-Slavia regions of conflict between two neighboring peoples, the Jugo-Slavs and the Italians, from which there could result only discord and possible war.’ De aanhef klinkt voor de Italianen niet erg aangenaam, maar het slot vergoedt wat. Ook Wilson schijnt bereid den Italianen Valona - dat zij bezet hadden - te gunnenGa naar voetnoot1) en Crespi verheugt zich daarover al: ‘non è in discussione il nostro possesso di Valona, chiave meridionale dell'Adriatico. E già una bella vittoriaGa naar voetnoot2)’ Als Miller, Wilson's juridisch adviseur, op 13 Mei 1919 aan het Italiaansch-Yougoslavisch gekibbel een eind wil maken door ‘a definitive solution’ komt hij den Italianen zelfs nog iets verder tegemoet: ‘Valona shall be Italian and any mandate of the League of Nations in respect of Albania shall run to Italy’Ga naar voetnoot3), waarmede Italië zich, voor wat Albanië betreft, tevreden verklaartGa naar voetnoot4). Eind Mei neemt het denkbeeld van een Italiaansch mandaat over geheel Albanië zelfs vasteren vorm aan. Tardieu legt, na ruggespraak met Clemenceau, aan Crespi op 27 Mei 1919 een ‘plan’ voor, waarin het mandaat definitief aan Italië wordt toegezegd, onder conditie, dat de aan te leggen spoorweg zal worden gefinancierd met gemengd Italiaansch-Yougoslavisch kapitaal (elk 40 procent, de rest van outsiders)Ga naar voetnoot5) Crespi is met dit plan zeer tevreden: Italië krijgt meer dan de enkele diplomatieke vertegenwoordiging van Albanië. Het mandaat zal in feite tegen een protectoraat ruimschoots opwegen. ‘Circo l'Albania abbiamo un notevole acquisto!’ Hij heeft echter te vroeg gejuicht, want Wilson maakt al dadelijk t.a.v. het Albaansche artikel een uitdrukkelijke reserve. Hij wil eerst het rapport van een commissieter-plaatse afwachten. In Oct. 1919 verklaren de Ver. Staten zich echter met een Italiaansch mandaat over Albanië en Italiaansche soevereiniteit over Valona accoord. De daarbij gemaakte reserves zijn van weinig belangGa naar voetnoot6). Gevaar dreigde ook even van Griekenland, dat een stuk van Zuid-Albanië wilde annexeeren, doch Tittoni, die Orlando als eerste Italiaansche gedelegeerde | |
[pagina 256]
| |
was opgevolgd, weet zich daarover met Venizelos te verstaan: Griekenland zal de Italiaansche eischen betreffende het mandaat over Albanë en de soevereiniteit over Valona met achterland ondersteunen en Italië zal Griekenland steunen in zijn eisch een stuk van Zuid-Albanië voor zich te verkrijgen (19 Juli 1919). Zoo scheen dan voor Italië alles wat Albanië betrof in kruiken en kannen. Het mandaat werd zelfs tot in details uitgewerkt (als een zgn. A-mandaat)Ga naar voetnoot1). Doch het accoord met Griekenland, waarbij een stuk van Albanië was verkwanseld, had tegen de Italianen ontstemming gewekt. Dit werd nog erger, toen Clemenceau op 13 Januari 1920 ook nog een stuk Noordelijk Albanië aan Yougoslavië aanbood. Dit versnipperen van den toch reeds kleinen staat werd èn den Albaneezen zelf èn Wilson te bar. In Albanië brak een opstand uit (Febr. 1920), waarbij de Italianen tot binnen Valona werden teruggedreven en de Amerikaansche staatssecretaris Lansing protesteerde in een nota van 9 Februari 1920 tegen de voorgenomen verdeeling, een protest, dat in een nadere nota van 24 Februari nog eens wordt onderstreept. Een Italiaansch mandaat over het geheele Albanië van 1913 wilde Wilson nog altijd aanvaarden, maar een nabootsing der Poolsche deelingen nietGa naar voetnoot2). Al deze discussies vonden plaats tusschen Frankrijk, Engeland en de Ver. Staten, zonder Italië. De opstand in Albanië, de vrees de sympathie der bevolking nog verder te verliezen door in amputaties toe te stemmen, de malaria, de onwil der Italiaansche soldaten naar Valona te worden gestuurd, dat alles tezamen deed Italië besluiten, het in Albanië zoo impopulaire Tittoni-Venizelos-accoord op te zeggen (22 Juli 1920), zich uit Albanië terug te trekken en den onafhankelijken Albaneeschen staat te erkennen (2 Aug. 1920).... in hoop op betere tijden. Alleen het strategische eilandje Saseno werd door Italië nog bezet gehouden. De rest van de geschiedenis van Albanië is spoedig verteld. In December 1920 wordt Albanië (zonder vastgestelde grenzen)! na eenige aarzeling maar met Britsche voorspraak als lid van den Volkenbond toegelaten. Albanië vroeg daarop ontruiming van het gebied, dat in 1913 Albanië had gevormd, zoowel door de Yougoslaven als door de Grieken, en adieerde den Volkenbond | |
[pagina 257]
| |
ten einde die ontruiming te verkrijgen. De Volkenbond, huiverig zich in dàt wespennest te steken, droeg de zaak over aan de ‘Conférence des Ambassadeurs’, het tamelijk nevelachtig orgaan der Groote Mogendheden, dat uit de Parijsche Vredesconferentie was overgebleven en welks faits et gestes nog altijd op een gedocumenteerde geschiedschrijving wachten. Door dit Raadsbesluit teleurgesteld (aan de Parijsche Conferentie had Albanië geen aangename herinnering behouden) wendde Albanië zich tot de Vergadering van den Bond, die een enquête-commissie benoemde. Deze commissie weet, in samenwerking met eene grenscommissie, die in opdracht van de Conférence des Ambassadeurs bezig was, ontruiming van het gebied, gelegen binnen een zekere, door de Conférence des Ambassadeurs vastgestelde, demarcatielijn te verkrijgen. Op 9 November 1921 wordt ten slotte, bij besluit van de Conférence des Ambassadeurs, de Albaneesche staat in zijn grenzen van 1913, die daarbij nauwkeurig worden aangeduid, bevestigd. Ter zelfder tijd verklaren de Groote Mogendheden evenwel, dat Italië bij de onafhankelijkheid en onschendbaarheid van Albanië uit strategische overwegingen de naast-betrokkene is, zoodat, àls de Volkenbond geroepen zoude worden in het belang van Albanië in te grijpen, door de Mogendheden zal worden voorgesteld, dat Italië zich daarmede zal belastenGa naar voetnoot1). De berg van protectoraats- en mandaatsplannen had in zeven jaar tijd niet meer dan dit diplomatieke muisje weten te baren....
De in 1924 voor het eerst als leider naar voren getreden Ahmed Zog, van de stam der Mati, volgde eerst een politiek, die op Yougo-Slavië scheen georiënteerd, maar in 1927 wendt hij den koers, als symptoom waarvan het in den aanhef van dit opstel reeds genoemde Alliantie-verdrag van 1927 tot stand komt. Het sierlijke zijden bandje waarmede de Resolutie van 9 November 1921 Albanië en Italië had samengebonden werd aldus in 1927, met wederzijdsch goedvinden, tot een touw verstevigd, dat sterk genoeg bleek de sanctie-beproevingen van 1935 te weerstaan, doch op Goeden Vrijdag van het jaar 1939 door Mussolini plotseling éénzijdig door zware ijzeren ketens is vervangen. | |
[pagina 258]
| |
Waartoe dit laatste? Ter wille van de strategische beteekenis van de Albaneesche kust voor het afsluiten der Adriatische Zee? Het is ons van alle zijden verzekerd, maar het heeft mij niet overtuigd. Waren de Italiaansche belangen in Albanië dan door het verdrag van 1927 en de daaruit voortgekomen factische afhankelijkheid van Albanië niet reeds voldoende verzekerd? Of werden zij plotseling bedreigd? Zou, in geval van een Europeeschen oorlog of wat daarop lijkt, Italië niet in één nacht en dan zonder tegenstand van Albanië zelf en zonder zich het misprijzen van ‘de wereld’ op den hals te halen, hebben kunnen doen wat het thans heeft gedaan? Wat beteekent de strategische winst thans door Italië behaald, tegenover het psychologisch verlies dat Italië door diezelfde daad heeft geleden? Als men de rekening zoo opzet, zou Mussolini een rekenfout hebben gemaakt, en er is geen reden die bij hem te veronderstellen. Doch de strategische beteekenis, die Albanië voor Italië heeft, ligt ditmaal niet op zee, maar op het Balkan-schiereiland zelf. Mussolini heeft zich nog altijd niet definitief aan de zijde van Hitler geschaard. Doet hij dit uiteindelijk tòch, dan is Albanië voor de combinatie van nut voor het in bedwang houden van Yougoslavië - hetgeen uiteraard den Italiaanschen ‘vraagprijs’ kan doen stijgen - en zoolang Mussolini tot definitief partij kiezen niet overgaat beteekent Albanië voor hem een pion - of wellicht meer dan dat, een kasteel of ten minste een raadsheer - in het Balkaneesche schaakspel, waarin hij zeker kan zijn uiteindelijk Hitler als zijn tegenspeler te zullen aantreffen.... Wil men de moraal uit al het voorafgaande? Ten eerste dat de bezetting van Albanië, wanneer men afziet van eenige, hoogst onsympathieke, begeleidende omstandigheden en acht slaat op het verleden, minder recht geeft tot verontwaardiging van de zijde van Frankrijk, Engeland en de Ver. Staten dan men wellicht aanvankelijk zoude hebben kunnen meenen; ten tweede dat die bezetting voor Hitler vermoedlijk evenzeer onaangenaam is als voor Chamberlain en Daladier en ten derde dat het eerste door Mussolini stellig zeer goed is overwogen en het tweede door hem vermoedelijk is gewild.
B.M.T. |
|