De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Trapezous, een vergeten keizerrijkHistorici hebben Konstantinopel in zo sterke mate als het hart gevoeld van het Byzantijnse Imperium, zelfs in de eeuwen van dreigende ondergang, dat een Grieks keizerrijk, los van Konstantijns ‘door God beschermde stad’ niet tot Byzantium werd gerekend. Wie, gelijk Gibbon, de geschiedenis van het Oosters Romeinse Rijk in een uitvoerig werk van vele delen of in een beknopt verhaal behandelt, beschouwt zijn taak als afgedaan wanneer hij de verovering der stad door Mohammed II beschreven heeft: met 1453 is Byzantium verdwenen. Wat als aanhangsel wordt toegevoegd pleegt een titel te hebben waaruit het ophouden van de eenheid spreektGa naar voetnoot1). Toch kan men de geschiedenis van TrapezousGa naar voetnoot2) niet onbe- | |
[pagina 227]
| |
langrijk noemen, noch toen het een Oudgriekse volksplanting was, en de naar de zee snakkende lotgenoten van Xenophon er een gastvrij onthaal vonden, noch toen de stad na de onderwerping van Mithradates' koninkrijk Pontos (63 v. Kr.), tot het Romeinse Rijk behoorde en, een paar eeuwen later, van Keizer Hadrianus kostbare havenwerken ontving naast verbindingen over land, die, met de ‘pax Romana’, de handelsbetrekkingen der Romeinen in Klein-Azië uitbreidden. Dat de grote handelstad met de door haar beheerste kleinere steden en dorpen de val van Konstantinopel acht jaar overleefde (1453-1461), moet, zou men zeggen, ook in het Westen een blijvende indruk hebben gemaakt. De betekenis van het verafgelegen land kreeg echter, toen daar alles Turks was geworden een lokaal karakter; gering werd de bekendheid, ook bij de Byzantinisten in het Westen; ten slotte was, na een eeuw, Trapezous niet slechts voor de leken een sprookjesland en de Keizer van dat wonderlijke land een sprookjeskeizer geworden. In West-Europa is eerst in 1827 nauwkeuriger kennis der geschiedenis van land en volk mogelijk geworden, en wel door een gelukkige ontdekking van FallmerayerGa naar voetnoot1), die in Venetië een handschrift vond dat een paleiskroniek behelsde van zekere Panaretos, die het leven der Keizers, van 1204 tot 1436, zeer zakelijk beschreef, en door zijn droog relaas tal van onbekende feiten aan het licht bracht waardoor hij tot een vast geheel maakte wat eertijds onzeker of fragmentaries was overgeleverd. De gewekte belangstelling leidde tot nieuwe vondsten en tot de hierboven genoemde werken, zelfstandige studies gebaseerd op de jongste gegevens. Fallmerayer's boek, een kloeke kwartijn van 354 blz., geeft ons de volledigste voorstelling van het leven en bedrijf der Trapezountiërs, met name van hun betrekking tot de naburige volken van Klein-Azië. In zijn tijdschrift Neos Hellenomnemoon heeft S.P. Lampros, vooral in deel IV (1907) en deel XIII (1916), door verklarende teksten bijdragen van grote waarde geleverd. | |
[pagina 228]
| |
Men kan, hoop ik, in kort bestek een denkbeeld geven van wat Trapezous gedurende dat keizerrijk van twee en een halve eeuw geweest is, door enkele gebeurtenissen en eigenaardige toestanden nader te beschouwen. Toen in 1204 de Latijnen na de vierde Kruistocht zich meester hadden gemaakt van Konstantinopel, hebben machtige Griekse vluchtelingen in drie gewesten met verschillende bedoelingen en op verschillende wijzen zich de Keizerlijke waardigheid toegeëigend. In 't Zuid-Oosten van de Zwarte Zee, aan de grenzen van Georgië, maakte zich daarvan meester Alexios Komnenos, die, met behulp van een Georgische legerbende (en van een groot bedrag aan geld en juwelen, door zijn tante Thamar uit Konstantinopel in veiligheid gebracht), de stad Trapezous, en weldra ook 't overige deel der vroegere Byzantijnse provincie, heeft bezet. Ter onderscheiding van de andere leden van zijn aanzienlijk geslacht noemde hij zich Grootvorst Komnenos (ὁ Μέγας Κομνηνός), een bluf- of siertitel ook door zijn opvolgers gevoerd, maar slechts van waarde voor binnenlands gebruik, want zo wel de Latijnen als de mededingers van Alexios in andere gewesten ontkenden diens recht op het keizerschap. Het best is die ontkenning te billijken bij de in elk opzicht krachtiger heersers te Nicea, die zich daar vestigden met het onmiddellijk genomen besluit om de oude hoofdstad te heroveren. Finlay (l.l., blz. 353) heeft terecht het keizerschap van Alexios een ‘accident’, een toevalligheid genoemd, de op zich zelf staande daad van een jonge man, die een kans zag en toegreep. Het wel overwogen plan van Theodorus Laskaris te Nicea is ten slotte gelukt door de bekwaamheid, moed en zuiver nationale politiek van de eerste drie Keizers uit zijn Huis, al viel de vrucht van hun strijd toe aan de vierde Keizer van Nicea die in 1261, als Michael VIII Palaeologus, aanvaardde wat zijn voorgangers gewild en mogelijk gemaakt hadden. Een derde keizerrijk, waartoe het Despotaat van Epirus zich wilde verheffen, had een kortstondig bestaan. Fallmerayer (l.l. 172 vlg.) heeft het resultaat van de drie pogingen aldus gekarakteriseerd: ‘Wie op geld en op rust was gesteld, toog naar Trapezous, wie krijgsroem zocht naar Nicea en wie een avontuurlijk roverleven begeerde naar Epirus.’ Aan welke voortreffelijke eigenschappen had Trapezous het | |
[pagina 229]
| |
te danken dat het door grote welvaart en betrekkelijke veiligheid ver te verkiezen was boven Konstantinopel? Er bestaan twee lofredenen van Trapezountiërs op hun stad. Een van hen, Eugenikos, heeft ons een zuiver rhetories stuk nagelaten, de ijdelheid strelend van de schrijver, die niet verbergen wil wat hij op school aan archaïsmen geleerd heeftGa naar voetnoot1). Veel hoger staat het elogium van de latere Kardinaal BessarionGa naar voetnoot2), maar in één opzicht zijn de twee stukken van gelijke aard: alles wordt zonder enig voorbehoud geprezen. Het is de fout van het genre, die de hoofdeigenschap in haar tegendeel deed overgaan en in Erasmus' Laus Stultitiae de lofzang tot een bespotting maakte. Eugenikos en Bessarion verheerlijken beiden de schoonheid der omgeving, de levendigheid van de handel, die geen wekelijkse markt kent, maar doorlopend marktverkeer, overeenkomend met de bazaars van Klein-Azië. Bessarion prijst zelfs de zee, de gevaarlijke Zwarte Zee, omdat men er geen Scylla en Charibdis vindt, noch te veel eilanden en evenmin te heftige getijden (l.l. 186 vlg.); het klimaat is er verrukkelijk: nimmer te grote hitte of koude (l.l. 163). Op één punt komt de lof van Bessarion in flagrante strijd met het oordeel der West-Europese geschiedschrijvers: hij verzekert dat de Keizers van Trapezous als vaders waren voor de ingezetenen. Fallmerayer toont daarentegen aan hoe onbetekenend en zwak het keizerschap was (l.l. blz. 179); Finlay (blz. 414 vlg.) oordeelt dat in de stad een slap volk leefde en in het paleis een lui en weelderig hof; Miller spreekt van een zedeloos, voor geen misdaad terugdeinsend bewind (blz. 73, 81 en elders). Slechts één eigenschap van Trapezous was zo heilrijk dat, ondanks alle fouten en gebreken van Keizers en onderdanen, van elkaar bestrijdende partijen, van schatting eisende naburen en van ‘Barbaren’ uit Klein-Azië, voorspoed niet uitbleef, zelfs niet na brand en nederlaag: die onvolprezen eigenschap was de buitengewoon gunstige ligging. De etymologie van het woord Trapezous (cf. Gr. trapeza, | |
[pagina 230]
| |
tafel) is in overeenstemming met die ligging. Men mag dat woord vertalen met Tafelland, dat ons doet denken aan de Zuid-Afrikaanse plaatsnaam Tafelberg, die weer aanleiding gaf tot de benaming Tafelbaai. Volgens het Woordenboek (deel XVI, kol. 748) verstaat men onder Tafellanden, ‘vlakten (die) in een of meer trappen, door bergketenen omzoomd naar de kust afdalen’. Aan die definitie beantwoordt precies wat door schrijvers, en door reizigers uit vroeger tijd, als kenmerkend voor de ligging van Trapezous wordt genoemd. Beneden, aan de zeezijde, waren de buitenwijken, die bloeiden door handel en nijverheid; van daar zag men op naar de stijgende reeks van woningen (vele van drie verdiepingen) en kerken, die afgesloten werd door het schitterende keizerlijke paleis en, hoger op, door de oude akropolis. Op die hoogste trap vingen de passen aan, die door het achterland naar Perzië en Armenië voerden: handelswegen van hoge waarde, en in geval van nood gemakkelijk te verdedigen hindernissen. De omzomende bergketenen met hun ravijnen waren even moeilijk genaakbaar voor een vijand als de geweldige muren van de stad. Zo levendig was, volgens Bessarion en anderen, het handelsverkeer, dat men in Trapezous Perzische en Chinese waren even goed kon kopen als in de landen waar zij vervaardigd werden. Het bouwland van Trapezous' rijksgebied noemt de geleerde Kardinaal met Homerische termen ‘grootkluitig en vet’; de wouden leverden voortreffelijk hout voor de scheepsbouw. Belangrijk voor de kennis van het sociale leven der Trapezountiërs, maar geen hoge dunk gevend van wat zij onder lotsvoorspelling verstonden, is een horoskoop voor het jaar 1336, ons bewaard in een handschrift te München en meegedeeld door een in ongeveer dezelfde tijd levende man van aanzien, de sekretaris en archivaris van de aartsbisschop der hoofdstad. LamprosGa naar voetnoot1) heeft dit dokument uitgegeven en toegelicht, omdat, naar hij terecht opmerkt, 't gehele leven van de stad zich weerspiegelt in deze vooruitlopende wijsheid. Zo vernemen wij wat geschieden zal in het keizerlijk paleis, wat het jaar zal brengen voor de aan- | |
[pagina 231]
| |
zienlijkste stand, maar ook voor de grammatici, de notarissen, de eunuchen, de kooplui van de bazaar (de ‘pazareoten’) en hun marktprijzen (de ‘pazaremata’). Het stuk getuigt van grote weelde, van begeerte naar parfumerie en edelgesteente, maar tevens van veel diefstal, muntvervalsing en prostitutie. Natuurlijk wordt ook geprofeteerd hoe het weer en hoe de opbrengst van de oogst zal zijn. Meer nog dan over de bekoorlijke ligging en over de welvaart der stad hebben reizigers en ingezetenen uitgeweid over de schoonheid der vrouwen, vooral der prinsessen van Trapezous. In een boeiende, populaire studie heeft Ch. DiehlGa naar voetnoot1) aangetoond welk een belangrijke rol verschillende prinsessen gespeeld hebben in de politiek door hun huwelijk met machtige naburen of begeerde bondgenoten; bezwaren door verschil van godsdienst of door z.g. ‘ras’ schoof men gemakkelijk ter zijde in de nadagen van het rijk. In Konstantinopel zelf, de arme maar nog altijd trotse heerseres, heeft de laatste Keizer van Byzantium, Konstantijn XI Dragatses in het voorjaar van 1451 de diplomaat en geschiedschrijver Phrantzes, aan 't hoofd van een schitterend gezantschap (edellieden, monniken, medici en musici) naar Trapezous gezonden in de hoop dat in 't verre, maar nog altijd rijke, Oosten voor hem een Keizerin te vinden zou zijn. Deze poging, twee jaar vóór de val van Konstantinopel ondernomen, slaagde niet. In de zo even genoemde studie van Ch. Diehl kan men een even tragisch, maar tevens verheffend voorbeeld vinden van een Trapezountische prinses, die huwde met een Moslem, maar aan haar geloof en aan haar volk trouw bleef. Trapezous, in 1461 Turks geworden, bleef van grote betekenis voor de handel met Klein-Azië, maar voor West-Europa werd de stad een vergeten, romantisch land met een schatrijke vorst die door de overlevering, gelijk reeds is opgemerkt, tot een sprookjesvorst is geworden. Zo zegt bij Rabelais (Gargantua I, ch. 33) de snoevende Picrochole dat hij zijn veroveringen wil beginnen in 't Oosten van Europa: ‘car je veulx estre aussy empereur de Trébizonde’. Cervantes' Don Quijote (I, ch. 1, § 5) wil als dolend ridder zich eeuwige roem verwerven en verbeeldt | |
[pagina 232]
| |
zich reeds gekroond te zijn ‘por el valor de su brazo por lo menos del imperio de Trapisonda’. Iets meer dan het voortleven in een spreekwijze schijnt een Italiaanse roman te bewijzen die in de zeventiende eeuw een zekere vermaardheid genoot, onder anderen door een vertaling in het Frans. De, verkorte, titel luidt: G.A. Marini Il Caloandro, 1641Ga naar voetnoot1). Fallmerayer (l.l. blz. 314) geloofde dat deze roman een historische kern bevat en nauwkeurige kennis bewijst van de binnenlandse toestand in Trapezous. Ik heb de tekst van de roman noch in het Italiaans, noch in Franse vertaling kunnen raadplegen, maar op de Bibliotheek te Leiden, trof ik een, naar ik vermoed zeldzame, Hollandse vertaling aan met de titel De Prins Kalloandro, des seer beroemden Italiaens Marini, zijnde een werk van bijsondere vindingh en vol-geestige aerdigheid, vertaald door Simon de VriesGa naar voetnoot2), 't Amsteldam, bij Jacob Winckel, 2 dln. kl. 8o, 1673. Op mij maakte de roman een indruk die beantwoordde aan een artikel in de Enciclopedia Italiana (XXII, blz. 347), waar het boek een wonderlijk mengsel wordt genoemd van ridderromans, herinnering aan postklassieke Griekse romans en bombast. Mij komt het voor dat de schrijver G.A. Marini, een Genuees, 't een en ander gehoord heeft van verhalen nog levend bij oude schippers en dat hij eigen bedenksels, een paar losse namen van Griekse keizers en allerlei zotteklap tot een geheel gemaakt heeft dat terecht is vergeten. Een enkel voorbeeld: een ridder door een kollega half dood gebeukt, wordt door een geheime zalf onmiddellijk genezen; een andere beschikt over een ‘visbeenige rusting’ die ondoordringbaar is voor het scherpste zwaard. In Griekenland was Trapezous zeer zeker ook in de zestiende en volgende eeuwen niet onbekend, maar slechts als handelstad, bij enkele geleerden als herinnering aan Byzantium en voorts als merkwaardig door een dialekt dat afwijkt van het gebruikelijke Grieks. Maar eerst in het derde kwartaal van de | |
[pagina 233]
| |
negentiende eeuw, en vervolgens in de twintigste, hebben enkele Griekse dichters, dramatici en geleerden hun belangstelling getoond in de taal en de geschiedenis van het voormalig keizerrijk. Fallmerayer's werk moet direkt of indirekt meegewerkt hebben tot die herleving van de studie, ook bij niet-GriekenGa naar voetnoot1). Wassenaar D.C. Hesseling |
|