De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||
Europa 1871-1914VIII. MarokkoMarokko was altijd ontoegankelijk voor vreemdelingen geweest; slechts te Tanger, vlak aan de invaart naar de Middellandsche Zee, waren zij niet te weren. Engeland, dat een oud handelsverdrag met Marokko had, scheen er nooit baat bij te hebben gevonden de toepassing daarvan af te dwingen en liet het land liggen. Spanje had zich (nog in zijn grooten tijd) twee marokkaansche havens laten afstaan, Ceuta en Melilla, maar toen het zich in 1860 het gebruik eener haven tegenover de canarische eilanden bedongen had, honoreerde de Sultan zijn verplichting niet. In 1880 belegden toen dertien zeevarende natiën (waaronder Nederland was) een conferentie te Madrid, ten einde een gemeenschappelijke Marokko-politiek vast te stellen. Zij legden den Sultan een tractaat voor, waaronder Europeanen onder zijn goedkeuring eigendom in Marokko zouden mogen verwerven. De Sultan teekende, maar verleende die goedkeuring nooit. In 1890 sloot Duitschland een vestigingstractaat met hem, maar bevond, dat, buiten Tanger, de vestiging nergens veilig was. Frankrijk had langs de algerijnsche grens soms aanraking met Marokkanen, en protegeerde er eenige van die daarom gevraagd hadden. In 1894 moest Spanje een strafexpeditie naar Melilla zenden, die een uitbreiding van het daar door Spanje bezette gebied afdwong. In hetzelfde jaar kwam de Sultan, die van 1873 af Europa getrotseerd had, te overlijden. Zijn zoon, Abdoel Aziz, bleek voor Europeanen toeschietelijker. Frankrijk vatte toen het denkbeeld op, bij wege van een protectoraat Marokko in handen te krijgen, en de Sultan bleek daar niet afkeerig van; Frankrijk besprak toen de zaak met Engeland, Spanje en Italië. Engeland werd gewonnen door de toezegging dat Frankrijk alle verder | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
vertoog tegen de engelsche occupatie van Egypte zou staken; Spanje zou zijn bezit mogen afronden tot een noordmarokkaansch protectoraat; Italië kreeg de belofte dat Frankrijk zich niet verzetten zou tegen een italiaansche vestiging in Tripoli (6 October 1904). Bülow wachtte eenigen tijd of er ook voor Duitschland iets af zou vallen, maar wachtte tevergeefs. Hij verzocht daarom Wilhelm II, om bij een zijner gebruikelijke reizen naar Korfoe (waar hij het Achilleion gekocht had), Tanger aan te doen en daar te kennen te geven dat hij den Sultan van Marokko als een onafhankelijk vorst beschouwde; die reis had plaats (31 Maart 1905). Frankrijk bleek werkelijk geïntimideerd, en de staatsman die voor het Marokko-avontuur verantwoordelijk was, Delcassé, kwam er door ten val (6 Juni 1905). De opvolger, Rouvier, wilde Duitschland bevredigen door het uit te noodigen alsnog voor de bewilliging in een fransch protectoraat een prijs te noemen, maar Duitschland antwoordde dat de zaak alle mogendheden aanging die aan de conferentie van Madrid hadden deelgenomen, en eischte dat die allen zich opnieuw in conferentie zouden vereenigen. Die conferentie werd (te Algesiras in Spanje) gehouden, en was van langen duur. Duitschland, dat gaarne over een vlootstation halverwege zijn afrikaansche koloniën beschikt zou hebben (en dat zelf wel veel steenkool, maar weinig ijzer had), wenschte de atlantische kust van Marokko voor zichzelf (de aanwezigheid van ijzer was daar aangetoond), maar kreeg alleen Oostenrijk op zijn hand, terwijl Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en ook Rusland, de zaak afwezen. Zijn eigen plan kon Duitschland dus niet doordrijven, wel het fransche plan verijdelen. De conferentie bevestigde de onafhankelijkheid en integriteit van Marokko. Buitenlandsche ondernemers zouden er toegang hebben, mits op gelijke voorwaarden. Frankrijk en Spanje zouden de havenpolitie bedienen onder een zwitsersch inspecteur. Frankrijk bleef vrij, zijn grenskwesties zelfstandig met Marokko te regelen (1906). De uitvoering dezer bepalingen leverde moeilijkheden op. Zoolang Marokko in anarchie bleef verkeeren (wat het altijd geweest was), kwam de gelijkheid voor buitenlandsche ondernemers hierop neer, dat zij aan gelijk onrecht en geweld waren blootgesteld. Frankrijk gebruikte het eerste voorwendsel het beste om Casablanca, de voornaamste haven aan de atlantische | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
kust, te bezetten. Duitschland zocht zich aangenaam te maken bij Moelai Hafid, broeder van Abdoel Aziz, maar Moelai gebruikte het duitsche geld alleen om Abdoel van den troon te stooten en sloot zich daarna onmiddellijk bij Frankrijk aan (1907). In 1909 scheen evenwel de spanning tusschen Duitschland en Frankrijk een oogenblik te verslappen: zij gingen een overeenkomst aan, waarbij Duitschland, op voorwaarde van aandeel in de economische exploitatie van Marokko, het politiek overwicht van Frankrijk aldaar erkende, mits dit niet den vorm aannam van een protectoraat. De practijk van die overeenkomst stelde evenwel Duitschland spoedig teleur, want Frankrijk gebruikte zijn politiek overwicht alleen, om voor de duitsche economische exploitatie onmogelijke conditiën te doen ontstaan. In 1911 overreedde het Moelai Hafid tot een verzoek, dat fransche troepen naar Fez (zijn hoofdstad) zouden mogen komen waar rebellie was ontstaan en dientengevolge Europeanen in gevaar verkeerden, en Moelai bewilligde daarin. Duitschland gaf nu te kennen, dat Frankrijk de Algesiras-acte had verscheurd en dus de Marokko-kwestie tot de termen van 1905 was teruggebracht. Zoo goed Frankrijk Fez mocht bezetten, mocht Duitschland Agadir bezetten, een haven op de atlantische kust, zuidelijk van Casablanca. Het scheen zich daarmede opnieuw voor een protectoraat over atlantisch Marokko candidaat te stellen, en stationneerde vast een oorlogsschip ter reede van Agadir: de Panther-Sprung. Maar Engeland wilde een duitsch vlootstation zoo dicht bij Gibraltar tot elken prijs verhinderen. ‘If a situation were to be forced on Britain’, zeide Lloyd George, ‘in which peace could only be preserved by allowing her tot be treated, where her interests were vitally affected, as if she were of no account in the Cabinet of nations, peace that price would be an intolerable humiliation’. Frankrijk verzekerde nu, alsnog, gelijk in 1905, voor Duitschland's berusting in een fransch protectoraat over heel Marokko een redelijken prijs te willen voldoen. Duitschland liet hierop alle aanspraak op Marokko varen, mits Frankrijk het zijn Congo-kolonie en zijn recht van voorkoop op den belgischen Congo afstond. Daarbij kwam nu een ander groot duitsch verlangen aan het licht: het verlangen namelijk, zijn koloniën Kameroen, Oost- en Zuid-west-Afrika tot een groot midden- | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
afrikaansch rijk, dat van oceaan tot oceaan zou reiken, te vereenigen. Maar dit zou zonder breuk met Engeland niet te verwezenlijken zijn, en zeker van Engelands steun, durfde Frankrijk dus den nieuwen duitschen eisch stellig afwijzen. Met een geringe uitbreiding van Kameroen, welke deze kolonie twee uitwegen naar het Congo-bekken verschafte, moest Duitschland genoegen nemen (4 November 1911); in ruil verklaarde het, een fransch protectoraat over Marokko te zullen erkennen, op voorwaarde van gelijke behandeling van handelsgoederen van alle natiën. Frankrijk kondigde nu 30 Maart 1912 zijn protectoraat over Marokko af; Moelai Hafid abdiceerde, en een jongere broeder werd op den troon geplaatst. | |||||||
IX. RuslandOnder Alexander III (1881-1894) was in Rusland een zeer reactionnair beleid gevoerd. De hoop was nu op Nicolaas II (1894-1917) gevestigd, en het regende van adressen van Zemstwo's (landdagen), die aan die hoop uiting gaven. Maar op een audiëntie van 29 Januari 1895 zeide Nicolaas, dat hij aan het beginsel der autocratie even gestreng zou vasthouden als zijn vader. Sedert de fransche milliardenleeningen was in Rusland een industrieel proletariaat ontstaan, vooral tijdens het bewind van Witte, minister van financiën sedert 1892, en later premier. Het waren aanvankelijk joodsche arbeiders, die onder die proletariërs een revolutionnaire actie begonnen te voeren. De russische Joden waren in 1882 onder een uitzonderingsregime gebracht; hun verblijf en verkeer, ook hun toelating tot scholen en universiteiten, waren beperkt. In 1897 organiseerden de joodsche arbeiders zich tot een bond, die spoedig voorbeeld werd voor andere organisaties. In 1898 organiseerde zich een russische S.D.A.P., die op haar tweede congres (in 1903 te Londen gehouden) zich splitste in mensjewiki en bolsjewiki. Mensjewiki beteekent ‘met minder tevreden’, bolsjewiki ‘slechts met het maximum tevreden’. De strijd liep over de vraag, of men (zooals de mensjewiki verlangden) met andere groepen zou kunnen samenwerken, dan wel het toeleggen (gelijk de bolsjewiki voorstonden) op de dictatuur van het industrieele | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
proletariaat. Tot die ‘andere groepen’ behoorden vooral de boeren, die nog altijd 80% van de bevolking uitmaakten; de boeren verlangden individueelen grondeigendom, en noemden zich sociaal-revolutionnairen. Andere revolutionnaire groepen waren de Polen, de Finnen, de Letten, de Esthen; al die nationaliteiten waren sedert Alexander III aan strenge russificatie onderworpen geworden. In 1902 was Sipjagin, minister van binnenlandsche zaken, vermoord door een jongen van twintig jaar, Balmacher, wiens portret onmiddellijk in aller handen was. Daarna was, in Januari 1904, de russisch-japansche oorlog uitgebroken; er volgden nu nieuwe moorden: op generaal Bobrikof, gouverneur van Finland (16 Juni 1904); op Plehwe, minister van buitenlandsche zaken (28 Juli 1904). In October 1904 had een conferentie van verschillende revolutionnaire groepen plaats te Parijs; zij eischte afschaffing der autocratie, algemeen kiesrecht, autonomie der nationaliteiten. 22 Januari 1905 brak te St. Petersburg een werkstaking uit (de ‘roode Zondag’). 17 Februari werd grootvorst Sergius, oom van den Tsaar en gouverneur van Moskou, voor de poort van het Kremlin vermoord. Zemstwo's en steden begonnen om ‘een constitutie’ te vragen, en de regeering besloot, iets te doen. 19 Augustus 1905 gaf zij een kieswet uit voor een doema, die 1 Januari 1906 zou bijeenkomen (later is die termijn op 10 Mei 1906 gesteld), maar het kiesrecht was niet algemeen, en de doema zou totstandkomen bij getrapte verkiezing. Deze kieswet was gegeven onder den invloed van Witte, die ook den vrede van Portsmouth sloot (3 September 1905). 30 October 1905 ontsloeg de Tsaar Pobjedonostsef en gaf een manifest uit dat strekte tot gewetensvrijheid, vrije vereeniging en vergadering, vrije drukpers. Er vormden zich nu parlementaire partijen: 't meest rechts een partij van ‘echte russische mannen’, tegen het parlementarisme gekant; minder naar rechts de Oktobristen, die het manifest van 30 October als maximum aanvaardden; - naar links de Konstitutioneele Demokraten (‘Kadetten’), die een volksvertegenwoordiging op waarachtig-democratische basis verlangden; nog meer naar links de sociaal-revolutionnairen; 't meest naar links de sociaal-democraten, die op marxistischen bodem stonden; zij weigerden aan de verkiezingen deel te nemen, | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
op grond dat de kieswet de boeren bevoordeeld had boven de stedelingen ('t geen juist was). Het was een kwade dag geweest, waarop de regeering besloten had, de bijeenkomst der doema zoo lang te verschuiven. Immers er verschenen, nog vóór de doema bijeen was, een aantal reactionnaire maatregelen: 21 Maart 1906, reglement dat keizerlijk huis, schuld, ‘en al wat Z.M. beveelt’, aan de begrootingsmacht der doema onttrekt. 5 Mei, ontslag van Witte. 7 Mei, instelling van een rijksraad, bestemd als eerste kamer te fungeeren; voor de helft benoemd door den Tsaar, voor de andere helft verkozen: 6 door de Synode, 18 door den adel, 6 door akademie van wetenschappen en universiteiten, 12 door kamers van koophandel, de rest door zemstwo's en grondeigenaars. 8 Mei, ‘verzameling van grondwetten des rijks’, waarin het reglement van 21 Maart 1906 is opgenomen; de doema mag wetten voorstellen, die evenwel den rijksraad moeten passeeren. 10 Mei, ter vervanging van Witte Goremykin tot premier benoemd, en Stolypin tot minister van binnenlandsche zaken.
Dien zelfden dag werd de doema geopend. Er waren 524 leden, waaronder 36 voor de steden. Zij stond sterk onder den invloed der kadetten, die 161 leden telden. Doch de heele doema leefde maar 72 dagen. Goremykin was eigenlijk benoemd, om haar zich dood te laten praten en dan te ontbinden. 18 Mei zond zij een adres aan den Tsaar, dat algemeen kiesrecht, ministerieele verantwoordelijkheid, afschaffing van den rijksraad en van de doodstraf, verdeeling van het kroondomein en van de geestelijke goederen, gedwongen onteigening van het grootgrondbezit ten gunste van de boeren, kosteloos onderwijs, schoolplicht, een arbeidswetgeving, en amnestie voor politieke misdrijven verlangde. 26 Mei las Goremykin een antwoord voor, dat op alle punten negatief was. Alle stemmen (behalve elf) eischten nu, dat Goremykin zou aftreden. 19 Juni werd een commissie van 91 leden benoemd, om een agrarische wet te ontwerpen. De extreme eisch bleek te zijn: landnationalisatie, toe te passen door plaatselijke besturen, gekozen bij algemeen kiesrecht; de gematigder eisch: oplossing van de mir. | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
21 Juli werd tegen den volgenden dag de doema ontbonden. Zij had maar twee wetten aangenomen: afschaffing van de doodstraf (verworpen door den rijksraad), en een wet om 15 millioen roebel te verdeelen onder streken door hongersnood geteisterd (aangenomen door den rijksraad). 23 Juli verscheen het z.g.n. manifest van Wiborg, waaraan hoofdzakelijk kadetten hadden deelgenomen en dat de natie opwekte, geen belasting te betalen en geen dienstplicht te vervullen. De onderteekenaars van het manifest werden niet-verkiesbaar verklaard voor een eventueele volgende doema. De grondwet van 8 Mei 1906 had in haar art. 87 gezegd: ‘bij afwezigheid van de doema mag de regeering alles doen behalve de grondwet en de kieswet veranderen; haar maatregelen worden evenwel aan de volgende doema onderworpen’. Stolypin wilde van dit artikel gebruik maken om de agrarische kwestie op te lossen. Zijn eerste maatregel was de verkoop van gedeelten van het kroondomein en van de apanages der grootvorsten; zijn volgende (van 25 November 1906) hield in, dat de boer zich uit de mir mocht afscheiden en zijn aandeel aan het gemeenschappelijk bezit als persoonlijk bezit opeischen; de boer moest echter de mir schadeloos stellen voor wat deze daarbij verloor, en zich daartoe in staat stellen door hypotheekverleening van staatswege. Maar daarmede gingen gepaard een aantal veroordeelingen wegens deelneming aan revolutionnaire woelingen van het vorige jaar.
In Februari 1907 werden verkiezingen verordend voor een tweede doema, en 5 Maart werd deze geopend. De kadetten waren thans in de minderheid, doch sterk vertegenwoordigd waren de uiterste rechter- en de uiterste linkerzijden. Deze tweede doema heeft drie maanden en tien dagen gezeten. Stolypin wist van haar de goedkeuring van zijn agrarische maatregelen, en een budget voor leger en vloot te verkrijgen; daarna werd zij ontbonden, en verscheen 16 Juni 1907 een nieuwe kieswet: de doema wordt tot 442 leden teruggebracht ten nadeele van de nationaliteiten: Grootrusland zal 403 leden hebben, de randvolken slechts 39, en van die 39 moeten er 14 Grootrussen zijn. Polen (dat 36 leden had gehad) wordt teruggebracht tot 14, Kaukasië tot 10, aziatisch Rusland tot 15, Turkestan geheel gesupprimeerd. Daarmede zijn de volgende doema's gereduceerd | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
tot een schijn. Economische bloei doet aan het succes der regeeringspolitiek gelooven. De russische industrie blijkt voor groote uitbreiding vatbaar; ook het spoorwegnet, ook de opbrengst der landerijen. Overal waar men den overgang van individueel tot communaal bezit heeft kunnen toepassen, blijkt de boer opeens veel harder te werken. Doch al de jaren door is inderdaad de aangroei der revolutionnaire partijen toegenomen.
Rusland scheen dus op adem gekomen, en, nu het van de nederlaag, tegen Japan geleden, zich had kunnen herstellen, wilde het, in plaats van een actieve Oost-Azië politiek (waaraan het zoo slechte herinnering had), nu op een actieve Balkanpolitiek afgaan, waarbij evenwel de omstandigheid, dat men sedert de entente van 1907 ook engelsche belangen te ontzien had, een zekere moeilijkheid veroorzaakte. Toen Rusland naar Port-Arthur ging, had het zich den rug gedekt, door met Oostenrijk overeen te komen, niet dan gezamenlijk den status quo op den Balkan te verzekeren (1897), een omstandigheid die tien jaren Balkanvrede heeft veroorzaakt. Dit systeem was bevestigd door de met Oostenrijk gesloten overeenkomst van Mürzsteg (1903), gesloten dus op het oogenblik dat Rusland zijn oorlog tegen Japan ging aanvangen: Rusland en Oostenrijk zouden niet dan gezamenlijk de Porte adviseeren omtrent maatregelen die middelerwijl in Macedonië noodzakelijk mochten zijn geworden. Naarmate het nu in Oost-Azië Rusland slechter verging, was Duitschland in zijn Marokko-politiek driester geworden. In Juli 1905 (juist toen Delcassé gevallen was) besloot Bülow, dat van de omstandigheid, dat Wilhelm en Nicolaas overeengekomen waren elkander in de baltische zeeën te ontmoeten, gebruik moest worden gemaakt, om de franschrussische alliantie van kracht te berooven door er een duitschrussische naast te stellen. Er zou dan aan Nicolaas het volgende tractaat smakelijk worden gemaakt (dat alleen van kracht zou zijn, zoodra Rusland met Japan vrede zou hebben gesloten):
| |||||||
[pagina 184]
| |||||||
Op eigen verantwoordelijkheid, en zonder Bülow's medeweten, voegde Wilhelm in art. 1 bij de woorden ‘staan elkander bij’ de beperking ‘in Europa’ toe. In dezen vorm teekende de overdonderde Nicolaas (die ter mede-onderteekening slechts een veertien dagen van te voren benoemde minister van marine bij zich had) het tractaat (24 Juli 1905). Over 's keizers toevoeging was Bülow niet te spreken: ‘In Europa kann uns Russland mit seiner Flotte wenig, mit seinem Heere gegen England nichts nutzen. Gerade derjenige Punkt, wo sich England vor Russland fürchtet, Indien und Persien, ist durch den Zusatz expressis verbis ausgenommen’.Ga naar voetnoot1) Intusschen beduidden zijn overige ministers Nicolaas, dat er niet de minste sprake van zijn mocht, een dergelijk verdrag te ratificeeren: men had zich aan de fransch-russische alliantie te houden; - en zoo is het geheele Björkö-tractaat slechts een curiositeit gebleven. Twee jaar later was de gevaarlijke antiengelsche politiek, waartoe Bülow de Russen had willen verleiden, door een engelsch-russische entente gebroken, die Engeland aangegaan had, omdat het nu voor Duitschland nog veel banger was geworden dan het ooit geweest was voor Rusland. Eduard VII en Nicolaas ontmoetten elkander in Juni 1908 in de baltische wateren (ontmoeting van Reval). Er waren toen twee projecten van aan de Porte voor te stellen hervormingen in Macedonië, een engelsch en een russisch, die in sommige opzichten verschilden. Te Reval werden zij nu tot één gemaakt, en gezamenlijk bij de Porte ingediend. Doch eensklaps werd alles onzeker: er was namelijk in Turkije revolutie uitgebroken. | |||||||
X. Balkan24 Juli 1908 had Abdoel Hamid, tot verrassing van heel Europa, een reeds in 1877 door hem in het slijk getrapte grondwet opnieuw doen afkondigen. Vrees van door zijn leger te worden afgezet (dat ontevreden was over de concessiën die hij aan Europa had moeten doen inzake Macedonië) had hem er toe gedwongen. Frankrijk en Engeland hoopten van het feit dat Turkije constitutioneele instellingen ging verkrijgen aanvankelijk | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
niets dan goeds, maar zij werden ras ontgoocheld, want de jongturksche beweging bleek centralistisch te zijn en autoritair. Ook Oostroemelië, ook Bosnië dreigden in die centralistische beweging betrokken te raken, ten ongerieve van Bulgarije en van Oostenrijk-Hongarije; die twee sloten dan ook onmiddellijk een entente. Vorst Ferdinand maakte gebruik van een werkstaking, uitgebroken bij den oostroemelischen spoorweg (het eenige eigenlijk, dat in Oostroemelië nog in turksch beheer was gebleven), om zelf dien spoorweg door bulgaarsche troepen te doen bezetten, Oostroemelië met Bulgarije vereenigd te verklaren, en den titel van Tsaar der Bulgaren aan te nemen (5 October 1908). Eén dag later verklaarde Oostenrijk-Hongarije Bosnië en Herzogowina staatkundig met de monarchie geheel vereenigd. Schendingen dus van het congres van Berlijn, tot verbolgenheid van Servië, dat zijn grootservische aspiratiën met den slag vernietigd zag; tot verbolgenheid mede van Rusland. Rusland namelijk was juist bezig, de mogelijkheid te onderzoeken om toegang voor zijn oorlogsschepen tot de Dardenellen te verkrijgen, die het bij vroegere tractaten was ontzegd. De minister van buitenlandsche zaken Iswolski zou daartoe eerst zijn oostenrijkschen collega Aehrenthal gaan bezoeken, vervolgens Tittoni, Pichon, Sir Edward Grey en Bülow; dit alles, om verlof te krijgen tot het bijeenroepen van een Dardanellenconferentie. Het bezoek aan Aehrenthal had te Buchlau plaats, 15 September 1908. Aehrenthal gaf te kennen dat Rusland's verlangen door europeesche besprekingen misschien verwezenlijkt zou kunnen worden, evenals Oostenrijk's verlangen naar verandering in den politieken status van Bosnië; - en nu was Iswolski meer dan verrast, dat Aehrenthal dergelijke besprekingen niet had afgewacht. Intusschen bezocht hij Tittoni en Pichon, die met zijn denkbeeld platonisch instemden, maar bij Engeland stuitte hij op een weigering: men wilde wèl een Balkanconferentie, mits de Dardanellen er uit werden gelicht. Nu had de conferentie voor Iswolski geen belang meer; evenmin het bezoek aan Bülow, die in en uit praatte. Rusland wapende zich nu, en nam in het bosnische vraagstuk een volkomen pro-servische houding aan. 25 December 1908 hield Iswolski een rede in de doema (kerstmis valt in Rusland niet op onzen dag), waarbij hij een tegen Oostenrijk gerichten Balkanbond aankondigde. Rusland mobiliseerde | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
(gedeeltelijk); Oostenrijk nu eveneens. Toen liet evenwel Bülow een zoo dreigende verklaring afleggen, dat Rusland, in het bewustzijn dat zijn militaire uitrusting nog gebrekkig was, in de schulp kroop. Servië moest in nederige bewoordingen zijn dreigementen herroepen, en Turkije aanvaardde afkoopsommen voor Oostroemelië en voor Bosnië. Alleen zijn bezettingsrecht in Novibazar liet Oostenrijk schieten. Rusland versnelde nu zijn bewapening, en trachtte Bulgarije, dat door de omstandigheden geheel in oostenrijksch vaarwater geraakt was, terug te winnen. Zijn gezant Hartwig te Belgrado werd nu de geheime aanstichter van Balkanverbonden (1909), in verstandhouding met den griekschen staatsman Venizelos.
Nu Frankrijk blijkbaar Marokko ging nemen (1911), besloot Italië niet langer met Tripoli te wachten, hoewel dit turksch bezit was (hoewel nog vrij recent: de turksche titel dagteekent van 1835, toen Turkije een einde had gemaakt aan de heerschappij der Karamanli's). Het verklaarde daarom 29 September 1911 Turkije den oorlog. Tripoli zelf werd gemakkelijk bezet, maar het binnenland niet. Hoe zou men nu de Turken tot afstand kunnen dwingen? Italië besloot, dit door een aanval tegen de albaneesche kust te doen, hetgeen Oostenrijk echter verbood, op grond der italiaansch-oostenrijksche afspraak van 1897 (waarvan het zelf een artikel geschonden had). Dus was er geen andere mogelijkheid dan het in de Aegeïsche Zee te doen, waar nog een paar turksche eilanden (b.v. Rhodos) overgebleven waren. Die eilanden dan ging Italië (dat een veel grootere vloot had dan de turksche) te lijf. Doch onvermijdelijk maakten de Balkanvolken van de moeilijkheden waarin Turkije verkeerde, gebruik. Venizelos bracht een grieksch-bulgaarsch en een grieksch-servisch verdrag tot stand, en Hartwig het moeilijkste: een servisch-bulgaarsch. Een stuk van Macedonië zou Bulgarije krijgen; Griekenland een ander; en Servië een uitweg naar de Adriatische Zee. Er bleef een gedeelte over dat tusschen Servië en Bulgarije kon worden verdeeld; Tsaar Nicolaas zou daarover arbitreeren. 30 September 1912 mobiliseerden alle Balkanstaten, ook Montenegro, dat 8 October Turkije den oorlog verklaarde. De andere drie stelden tezelfder | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
tijd Turkije den eisch van autonomie voor al zijn provinciën met christelijke bevolking, een eisch door Turkije 17 October met een oorlogsverklaring beantwoord. Terwijl Griekenland, Montenegro en Servië gebied gingen beoorlogen dat zij zelf hoopten te verwerven (Griekenland bezette dadelijk Saloniki, Servië al de rest van Macedonië) viel Bulgarije Thracië aan en isoleerde Adrianopel door een schitterende overwinning bij Kirk Kilisse (22-23 October), gevolgd door een overwinning bij Loele Boergas (28 October), die de Turken in verwarring achter hun linie van Tsjataldsja terugwierp. Inmiddels had Turkije zich gehaast, vrede met Italië te sluiten (15 October, te Ouchy bij Lausanne): het beloofde daarbij, zijn nog overgebleven troepen uit Tripoli terug te zullen trekken; tot hieraan voldaan was, zou Italië de twaalf turksche eilanden die het in de Aegeïsche Zee veroverd had (den Dodekanesos) bezet houden. Italië heeft zich aan deze belofte niet gestoord: het bezit den Dodekanesos nog heden. De mogendheden confereerden onderwijl, onder voorzitterschap van Sir Edward Grey, te Londen. Oostenrijk gunde Servië geen uitweg naar zee. Engeland en Duitschland bleken voor het oogenblik goed samen te gaan: Engeland hield Rusland tegen, en Duitschland Oostenrijk. Men ging nu te Londen voornamelijk over Albanië handelen, dat een onafhankelijke staat moest worden. Servië, teleurgesteld, verlangde nu een grooter stuk van Macedonië dan het bij de overeenkomsten van 1912 was toegezegd. Thans vloog onverhoeds Bulgarije Servië naar de keel (30 Juni 1913). Een stout stuk van Bulgarije, want het had nog geschil met Roemenië óók, dat, nu Bulgarije zoo sterk vergroot stond te worden, als compensatie de Donauhaven Silistria verlangde (die aan Bulgarije behoorde). Ieder stond nu Servië bij: Montenegro, Griekenland, zelfs de Turken, die uit de linie van Tsjataldsja losbraken en het reeds verloren Adrianopel heroverden (20 Juli 1913). En terwijl nu Bulgarije in Macedonië de Serviërs bevocht, marcheerde Roemenië met overmacht naar Sofia, en dwong daardoor Bulgarije op de knieën. Het kon nu, 10 Augustus 1913, den vrede van Boekarest dicteeren: aan Roemenië een strook van Bulgarije met Silistria; - aan Servië Uskub, Kumanowo, Monastir, Ochrida (en daarmede het belangrijkste | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
stuk van Macedonië); - aan Montenegro eenige vergrooting; - een onafhankelijk Albanië dat Skoetari, Durazzo en Valona omvat; - aan Griekenland Saloniki, Seres, Drama, Kawala; - aan Turkije Adrianopel met half Thracië; - aan Bulgarije een veel kleiner stuk Macedonë (dat evenwel nog Stroemitza, Melnik, Nevrokop omvat) en het overschot van Thracië; het zou dus tòch nog met een stukje aan de Aegeïsche Zee reiken, met welks kusten overigens in hoofdzaak Griekenland ging strijken. Koning Karel had zijn zaken blijkbaar goed gedaan, en werd door de meeste mogendheden gecomplimenteerd, blij dat zij van de zaak af waren. Slechts Oostenrijk, furieus dat Servië zoo goed er bij weggekomen was, wilde het tractaat herzien hebben. Doch die hoop sloeg Wilhelm II den bodem in door aan zijn verwant, Karel van Hohenzollern, te seinen, dat hij niet alleen Roemenië zelf, maar alle Balkanstaten, ja heel Europa aan zich had verplicht. Dit mocht zich Oostenrijk voor gezegd houden. - Vorst (mbret) van Albanië werd nu een gemediatiseerd duitsch prins, de prins van Wied. | |||||||
XI. Reis van HaldaneNu Engeland zich tegen Duitschland in een zoo sterk-verdedigde diplomatieke positie had kunnen plaatsen, was het wel geneigd (mits de vriendschap met Frankrijk en met Rusland daar geen schade bij leed) iets te bewerken dat Duitschland's verbittering verzachten kon. Maar het vreesde wel, dat Duitschland zeer veel zou moeten verlangen: ten opzichte van vloot, koloniën en zeerecht.
Over het zeerecht was op de tweede haagsche vredesconferentie (van 1907) veel te doen geweest. Terwijl de eerste haagsche vredesconferentie (van 1899) eigenlijk niet meer gedaan had dan op den oorlog te land eenige regelen te stellen, was het aan de tweede voorbehouden dit te doen voor den oorlog ter zee. Men verlangde een internationaal prijzenhof. Maar eer het formeele buitrecht kon worden geregeld, moest een regeling van het materieele buitrecht voorafgaan. Hiertoe kwam te Londen een conferentie bijeen (December 1908-Februari 1909). Engeland was in den russisch-japanschen oorlog neutrale | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
mogendheid geweest en had van nationale prijsrechtbanken hinder ondervonden. De conferentie van Londen werd dus besloten met een Declaratie van Londen, die in hoofdzaak het materieele buitrecht naar den zin der neutralen regelde. Nu was er een parlementsacte noodig die de traditiën der nationale engelsche prijsrechtbanken naar de beginselen der declaratie van Londen wijzigde. Doch naarmate de indruk van den russischjapanschen oorlog afsleet, verwierf het wetsontwerp bij elke lezing in het lagerhuis minder stemmen. In eerste lezing was het aangenomen met een meerderheid van 120 stemmen; in tweede lezing met een meerderheid van 70 stemmen; in de derde, beslissende, nog maar met een meerderheid van 47 stemmen, en 12 December 1911 verwierp het hoogerhuis de wet met 145 tegen 53 stemmen. De regeering deed niet de minste moeite, de wet nogmaals voor het lagerhuis (en eventueel voor het hoogerhuis) op te brengen, 't geen krachtens de in hetzelfde jaar aangenomen Parliament Act mogelijk ware geweest; zij liet de geheele zaak rusten. Blijkbaar bevestigde hiermede Engeland de traditiën van zijn nationale prijsrechtbanken, die zoo bijzonder in het nadeel der neutralen waren. De declaratie van Londen was verloochend.
Om tegen Engeland des te beter gewapend te zijn, was Duitschland te rade geworden een Flottennovelle bij den rijksdag in te dienen, die zijn krijgsmacht ter zee nog belangrijk vermeerderen zou. In deze omstandigheden beproefde Bethmann-Hollweg, voorzichtig, of Engeland niet geneigd ware zijn ententes met Frankrijk en met Rusland te breken of althans te laten doodloopen. ‘Leitender Gedanke war uns die Herstellung eines politischen Einverständnisses mit England vor allen Detailabkommen’Ga naar voetnoot1). De keizer had er niet op tegen, en zoo had, kort voor kerstmis 1911 in opdracht van Bethmann-Hollweg, de duitsche ambassadeur met Sir Edward Grey een gesprek, 't welk er toe leidde, dat eind Januari 1912 de in Duitschland geboren maar sedert lang in Engeland genaturaliseerde financier Sir Ernest Cassel te Berlijn verscheen, om namens Grey, Churchill en Lloyd George te verklaren (in Bethmann-Hollwegs redactie): | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
Bethmann antwoordde: onze novelle wordt ingediend; kan Grey niet naar Berlijn komen? Cassell: Grey zal komen, ‘falls der Abschluss gesichert scheine’,Ga naar voetnoot2) maar eerst zal Haldane komen, tegen wien gij geen bedenking zult hebben (Haldane had in Duitschland gestudeerd en bewonderde de duitsche militaire organisatie). Bethmann: ‘In der Frage der Novelle is Entgegenkommen möglich, wenn wir gleichzeitig ausreichende Bürgschaften für eine freundschaftliche Orientierung der englichen Politik erhielten’Ga naar voetnoot3). Hiermede liep dit gesprek af. In de troonrede van 7 Februari werd de novelle aangekondigd. 8 Februari verscheen Haldane bij Bethmann: I told him, what seemed to relieve his mind, that we had no secret military treaties. But, if France were attacked and an attempt made to occupy her territory, our neutrality must not be reckoned on by Germany. For one thing, it was obvious that our position as an island protected by the sea would be affected seriously if Germany had possession of the Channel ports of France.... Ook zal België moeten worden bijgestaan, indien Duitschland dit aanvalt. Duitschland mag niet in het wilde weg schepen blijven bouwen; in dat geval zal Engeland een dubbel getal schepen bouwen: ‘two keels for one’Ga naar voetnoot4). Bethmann vond de zaak moeilijk. Hij zou evenwel een formule voor een neutraliteitsovereenkomst zoeken te vinden. 10 Februari was Haldane bij Bethmann terug. Diens formule bleek te luiden: If either of the High Contracting Parties become entangled in a war with one or more other powers, the other of the High Contracting Parties will at least observe toward the power so entangled a benevolent | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
neutrality, and use its utmost endeavour for the localization of the conflict.Ga naar voetnoot1) Doch Haldane had een andere formule: Neither power will make or prepare to make any unprovoked attack upon the other or join in any combination or design against the other for purposes of aggression or become party to any plan of naval or military enterprise alone or in combination with any power, directed to such an end.Ga naar voetnoot2) Grey nam de formule van Haldane over. Wat Grey ten slotte voorsloeg luidde (in Bethmann's redactie): Da die beiden Mächte gegenseitig den Wunsch haben, Frieden und Freundschaft untereinander sicherzustellen, erklärt England, dass es keinen unprovozierten Angriff auf Deutschland machen und sich einer agressiven Politik gegen Deutschland enthalten werde. Ein Angriff ist in keinem Vertrage enthalten und in keiner Kombination vorgesehen, der England zur Zeit angehört, und England wird keiner Abmachung beitreten, die einen solchen Angriff bezweckt.Ga naar voetnoot3) Nu sloeg echter Bethmann de aanvulling voor: England wird selbstverständlich wohlwollende Neutralität bewahren sollte Deutschland ein Krieg aufgezwungen werden.Ga naar voetnoot4) Welke toevoeging door Grey verworpen werd. Hij was niet bereid, de ententes met Frankrijk en met Rusland terwille van Duitschland te breken. Die ententes gingen er trouwens niet van uit, dat een voorbedachte aanval op Duitschland zou worden ondernomen. Grey schreef 22 November 1912 aan den franschen ambassadeur Paul Cambon: Consultation between experts is not and ought not be regarded as an engagement that commits either government to action that has not yet arisen and may never arise. The disposition of the French and British fleets respectively is not based upon an engagement to co-operate in war.Ga naar voetnoot5) De totstandkoming der fransch-engelsche entente had namelijk tengevolge gehad, dat Engeland zijn Middellandsche Zeevloot inkromp om sterker te staan tegen Duitschland in de | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
Noordzee, en de verdediging der Middellandsche Zee in hoofdzaak aan Frankrijk overliet.
Intusschen waren er tusschen Haldane en Bethmann-Hollweg toch wel enkele zaken afgedaan. Duitschland had er in toegestemd, om, nà de Flotennovelle (die er in den rijksdag doorging) zich te zullen vergenoegen met een verhouding van 10 voor zich tegen Engeland 16 (nog veel te veel eigenlijk, meende Engeland), en Engeland had er in toegestemd, Duitschland aan goede kans betreffende de portugeesche kolonie Angola te helpen, en een tegemoetkomende houding aan te nemen inzake den Bagdadspoorweg. Toen in 1914 de groote oorlog uitbrak, waren beide overeenkomsten op de onderteekening na gereed. Die omtrent Angola bevrijdde Duitschland van britsche mededinging daar bij het behalen van concessiën tot land- of mijnontginning of spoorwegaanleg, mits Duitschland in Mozambique dergelijke voordeelen aan Engeland liet; - die over den Bagdadspoorweg hield in dat Duitschland ook het stuk Bagdad - Basra zou mogen bouwen, mits het de verlenging tot Koweit aan Engeland overliet; de scheepvaart op de rivier zou door een engelsche maatschappij ondernomen worden, waarin Duitschland voor 20% deel zal nemen; de haveninstellingen te Bagdad en Basra zullen beheerd worden door een duitsche maatschappij, waarin Engeland voor 40% deelneemt. Aan de petroleumwinning in Irak, waarin engelsche en nederlandsche maatschappijen reeds werkzaam zijn, zal Duitschland kunnen deelnemen met 25%, mits het 50% aan Engeland en 25% aan Nederland laat. Deze niet overrijke, maar toch wezenlijke voordeelen, Duitschland geopend, verklaren voldoende de omstandigheid, dat bij de conferentie aangaande de Balkanaangelegenheden van 1912-'13 Engeland en Duitschland goed samengingen, en dat bij Wilhelm's telegram aan Carol, Duitschland Oostenrijk afviel. | |||||||
XII. De Wereldoorlog28 Juni 1914 werd te Serajewo de oostenrijksche troonopvolger, Frans Ferdinand, vermoord. Oostenrijk maakte Servië daarvoor aansprakelijk, en besloot, bij ultimatum, Servië zwaar | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
te vernederen. Wilhelm II gaf tot die vernedering blancovolmacht (5 Juli 1914), in de meening dat Rusland, zooals het in 1909 had gedaan, Servië in den steek zou laten. Het ultimatum was op 5 Juli den keizer naar den zin, en vervolgens ook naar de letter, bekend. Het werd aan Servië beteekend 23 Juli 1914, en toen Servië niet alle vernederende voorwaarden verkoos aan te nemen, verklaarde Oostenrijk het den oorlog. Rusland mobiliseerde nu (partieel) tegen Oostenrijk, en bijna tezelfder tijd mobiliseerde Oostenrijk tegen Rusland, dat nu besloot tot de algemeene mobilisatie. Het had eerst Engeland gepolst, en ten antwoord gekregen, dat wanneer deswege Duitschland Frankrijk aanviel, Engeland Frankrijk niet in den steek zou laten. Oorlogsverklaringen van Duitschland aan Rusland en aan Frankrijk volgden, ook aan België, omdat dit weigerde, Duitschland tot een veldtocht tegen Frankrijk door te laten. Engeland sommeerde Duitschland, België te ontzien, en toen het een onbevredigend antwoord ontvangen had, verklaarde Engeland Duitschland den oorlog. Alles had zich binnen één week afgespeeld. De zaak was aangekomen door een oostenrijksch-russisch geschil, en was geeindigd met de noodlottige controvers Duitschland - Engeland. Gedurende de rampweek had Grey voorgesteld, dat het oostenrijksch-russisch geschil door de vier onpartijdigen: Engeland, Frankrijk, Duitschland, Italië, zou beslecht worden; Engeland zou dan op Rusland moeten werken, en Duitschland op Oostenrijk. Dit had Duitschland geweigerd, daar het Italië niet langer vertrouwde en vreezen moest, in de minderheid te zullen blijven. Duitschland kon, voor zijn gevoel, Oostenrijk niet missen, omdat het zelf, voor een geheel zelfstandige positie in de wereld, niet genoeg meegekregen had. Voor een werkelijk aanzienlijke koloniale aanwinst was het te laat gekomen; en dat het na 1884 op koloniaal gebied niet beter had mogen varen, was veroorzaakt doordat het door de reeds bestaande koloniale mogendheden, Engeland en Frankrijk, zeer sterk was tegengewerkt. Toch niet alleen uit nijd van Engeland; - toch óók wel, omdat de wereld voelde, dat het duitsche rijk product was geweest van geweld, en zij vreezen moest, dat een eventueel duitsch wereldrijk opnieuw, en noodzakelijk, product zou moeten worden van geweld. Waren er niet de panduitsche aspiratiën, | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
was er niet de rassentheorie? Was er niet de toenemende invloed van dit alles op de duitsche regeering zelve? Duitschland was een overbelaste stoomketel. Het ware wellicht in aller belang geweest, Duitschland wat lucht te verschaffen. Terwille ook van een verandering in de duitsche psyche. Een nieuwe taak zou misschien nieuwe eigenschappen hebben ontwikkeld. In dit opzicht is Engeland niet van groote kortzichtigheid vrij te pleiten. Het heeft zich blind getuurd op het gevaar van door Duitschland van zijn levensbronnen te worden afgesneden. Het had moeten vertrouwen op zijn dominions en op Amerika. Een land met zulke relaties wordt niet afgesneden.
De loop van den wereldoorlog is voor Duitschland onbevredigend geweest. Wel behaalde het groote overwinningen te land, maar nergens werd het wezenlijke doel bereikt: in België niet, doordat zijn ziel niet gebroken werd; in Frankrijk niet, omdat het niet bezweek; in Rusland niet, doordat men er geen vat op kon krijgen; in Engeland niet, daar dit meester bleef over de zee. Beslissend evenwel is de houding der britsche natiën overzee geweest, maar vooral die van Amerika.
In Amerika heeft Duitschland zich onbegrijpelijk zwaar vergist. De in Augustus 1914 in Europa uitgebroken oorlog stelde Amerika voor de vraag, of het geroepen was, de schending der haagsche conventies van 1899 en 1907 (die mede door Amerika onderteekend waren) te wreken. Roosevelt zeide van ja. ‘Wij moeten toonen,’ zeide hij, ‘dat wij in het wereldrecht gelooven’ (8 November 1914). Doch kwamen de overtredingen van één zijde alleen? Was het niet beter dat Amerika de kans op redelijken invloed tot herstel van een menschwaardigen vrede behield? President Wilson verklaarde: ‘I am too proud to fight’. Zóó zeide het idealisme; maar het eigenbelang bleek alras bij den voortduur van Amerika's onzijdigheid óók vollen vrede te hebben. De oorlog bleek spoedig een ongehoopt fortuin, Amerika in den schoot geworpen. Bij zijn tweeden termijn, in 1916, was Wilson nog op de vredesleus herkozen. Hij verzocht toen beide partijen, hem hun | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
oorlogsdoeleinden te willen mededeelen, opdat hij de kennis daarvan zou kunnen aanwenden tot vorming van een Volkenbond ‘to insure paece an justice throughout the world’ (18 December 1916). De Centralen antwoordden ontwijkend; de Entente deelde haar oorlogsdoeleinden mede. Intusschen had het ongeloofelijke plaats: Duitschland waagde het er op, zich den eenig mogelijken bemiddelaar tot vijand te maken: 31 Januari kondigde het den onbeperkten duikbootoorlog af: elk schip dat een Ententekust naderde, stelde zich aan vernietiging bloot. Toen weldra bleek dat Duitschland de daad bij het woord gevoegd, en het leven van amerikaansche burgers geofferd had, verklaarden de Vereenigde Staten Duitschland den oorlog (6 April 1917). 8 Januari 1918 openbaarde Wilson bij boodschap aan het Congres als voorgestelden vredesgrondslag de ‘veertien punten’, waarvan het laatste luidde: ‘een volkenbond tot waarborg van onafhankelijkheid en integriteit aller staten groot en klein’.
De zelf onvolmaakte Wilson heeft ons een ideaal achtergelaten waaraan de werkelijkheid tot dusver niet beantwoordt. Onze motieven worden in den regel door vrees en hebzucht vertroebeld, maar daarom zijn vrees en hebzucht de eigenlijke motieven toch niet. Om bij de periode 1871-1914 te blijven: Duitschland verlangde terecht, dat aan een hoogen graad van ontwikkeling, macht zou beantwoorden. Engeland voelde trots en blijdschap in het verkregene, en - terecht - wilde het niet bukken voor macht. Frankrijk had een hoog gevoel van eigenwaarde, dat thans voor niemand meer een bedreiging was. Zelfs Rusland had gerechtvaardigde economische belangen. De wereld is nu eenmaal zóó klein, dat gelijkelijk eerbiedwaardige overtuigingen, herinneringen, belangen, elkander in den weg staan. In het particuliere leven komt dit overal voor. Een modus vivendi moet dan worden gevonden. Niet door de belangen weg te moffelen, maar door ze te onderschikken aan het Recht. Het moet Macht zijn, die met Recht kan worden bekleed, en toch mag Recht geen denkmantel worden der Macht. | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
Wereldexploitatie op nationalen grondslag heeft gefaald. Men betaalt aan wapening meer dan men aan welvaart winnen kan. Politieke organisatie moet aan economische mogelijkheid beantwoorden. Doch politieke organisatie mag nooit ontaarden tot een dwangjuk. Zij moet een rechtsgedachte kunnen belichamen.
De vereeniging van Macht en Recht, zal de wereld die ooit aanschouwen? Zoo zij ze niet aanschouwen mag, is onze beschaving gedoemd, onder te gaan. De menschheid zal dan niet alleen oud schoon vernietigen, maar ook nieuwe welvaart; zij gaat breken wat zij eerst, en moeilijk, had opgebouwd. Tegen zulk een uitkomst verzet zich ons centrale zelfbewustzijn. Maar - het is werkelijkheid geweest alle ellende der oorlogsjaren, alle wreedheid, elke verschrikking. Wij zijn, na een eeuw van ongehoorden stoffelijken vooruitgang, in wezen nog barbaren gebleven.
Het ultimum remedium kan nooit zijn de verbetering van instellingen, maar de verbetering van ons zelf. Het nageslacht stellen wij ons voor niet weeker, niet zwakker, maar reiner dan wij. Wij zouden het willen naderen met de bede van Villon: Frères humains qui après nous vivez,
N'ayez les coeurs contre nous endurcis:
Car, si pourrez de nous avoir pitié,
Dieu en aura de vous plutôt merci.
H.T. Colenbrander |
|