| |
| |
| |
De nieuwe Veth
C. Lekkerkerker, Land en Volk van Java I.-J.B. Wolters' Uitg. Mij, Groningen-Batavia 1938.
De nieuwe Veth. Inderdaad, dat is de bedoeling, gelijk zoowel uit het woord van geleide, dat het directorium van het Nederlandsche Java-instituut aan de door deze instelling mogelijk gemaakte uitgave meegaf, als uit het voorbericht van den bewerker duidelijk blijkt. De eerste druk van Veth's vermaarde werk is ongeveer zestig jaar oud, van den tweeden verscheen het laatste deel ruim dertig jaar geleden. De kennis van Java is in alle opzichten belangrijk vermeerderd, en met het grootere gemak om over allerlei materiaal te beschikken is ook de moeilijkheid toegenomen om dat alles te overzien.
Een algemeene beschrijving van land en volk is wat dit boek wenscht te geven; het zal te zijner tijd door een regionale behandeling van het eiland worden gevolgd. Java is in de laatste halve eeuw geweldig veranderd, uiterlijk en innerlijk, en de schrijver wenscht vast te leggen wat het op het oogenblik te zien geeft en hoe het in dien toestand is gekomen. Hij begint de natuur te beschrijven, doet dan bevolking en cultuur, de laatste vooral in haar historische ontwikkeling, volgen, behandelt in de derde plaats de maatschappelijke samenleving van het heden, en eindigt met de bestaansmiddelen der bevolkingsklassen. Alles natuurlijk in de hoofdzaken, met verwijzing voor de bijzonderheden naar verdere in de voetnoten aangegeven litteratuur.
Is de schrijver in zijn voornemen geslaagd? Het antwoord op die vraag hangt af van wat men redelijkerwijze van een werk als dit mag verwachten. Aan ijver, toewijding en nauwgezetheid heeft Lekkerkerker, het zij dadelijk dankbaar erkend, de volle maat gegeven. Het spreekt echter vanzelf, dat één man onmogelijk op al deze zoover uiteenliggende gebieden van wetenschap thuis kan zijn. Hij is dus dikwijls aangewezen op deskundigen,
| |
| |
die hij niet kan controleeren. En wat doet hij, als deze lieden elkaar tegenspreken? Hij zal dan òf eenige theorieën maar naast elkaar zetten en den hulpeloozen lezer aan zijn lot overlaten, òf een, in de oogen van den vakman dikwijls ongemotiveerde, keus doen. Grooter bezwaar is nog, dat hij niet kan onderscheiden tusschen wat belangrijk en wat onbelangrijk is, en, wel wetend dat een dik boek soms niets nieuws bevat en een opzienbarende ontdekking in een artikel van eenige bladzijden kan staan, maar het zekere voor het onzekere zal nemen, en alles vermelden wat misschien wel van belang zou kunnen blijken. Aan geen dezer bezwaren is de schrijver geheel ontkomen, kòn hij ook niet ontkomen.
Men bemerkt onmiddellijk het verschil in behandeling, zoodra de auteur aan een onderwerp toe is, dat hij zelf geheel beheerscht, of waar hij zich zonder meer bij een betrouwbaren gids aansluit. Een voorbeeld van het eerste is de geschiedenis van Balambangan (waarbij alleen allerlei bekend verondersteld wordt, dat eerst later bij de algemeene Javaansche geschiedenis besproken zal worden), van het tweede het overzicht van den Islam op Java. Dit laatste is ontleend aan de mededeelingen van een gewezen adviseur, wiens ambtelijke deferentie tegenover de Regeering en Hare bemoeienis, waarbij Zij een en ander waarborgt, gelukkig niet afdoet aan de kwaliteiten zijner bijdrage.
De vraag, of een werk als het onderhavige toch niet beter aan zijn doel zou beantwoorden door de samenwerking van een aantal op eigen terrein deskundigen, waarbij misschien het gemis aan eenheid zou worden opgewogen door de winst aan leiding in de afzonderlijke onderwerpen, blijft dus nog open. Gegeven dat het één man moest zijn, en dat die man de voorzichtige en bekwame Lekkerkerker was, kon men verwachten een betrouwbare encyclopaedie in systematischen vorm. Dat is het dan ook geworden, en daarbij gelukkig een afgesloten encyclopaedie van den jare 1938, in tegenstelling tot die andere tot in eeuwigheid voortgezette Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië, die zich geroepen voelt jaarlijks zeker aantal vellen druks met ‘aanvullingen’ te produceeren, waarin gelukkig soms ook wel eens iets staat, dat in een encyclopaedie thuis hoort.
Wanneer wij nu den inhoud der vier hoofdstukken wat nauwkeuriger bekijken, treft het ons, hoe moeilijk het was deze hetero- | |
| |
gene stof binnen het kader van de indeeling te brengen. Bij de natuurkundige beschrijving zijn ook ziekten en gezondheid ondergebracht, dus eveneens de dienst der volksgezondheid, met een overvloed van administratieve regelingen; de staatsrechtelijke indeeling der bevolking wordt aan het begin van hoofdstuk II behandeld, maar de paragraaf over staatsinrichting en bestuur is daar een paar honderd bladzijden van verwijderd; de rechten van Chineezen en vreemde Oosterlingen zijn naar de sociale geographie verwezen, en de belangrijke materie van het grondenrecht volgt pas in het laatste hoofdstuk bij de economische aardrijkskunde, hoewel een stuk reeds bij ‘het dorp en de stad’ is voorafgegaan. Het historisch overzicht loopt door tot 1830, doch dan volgt opeens het reeds genoemde stuk ‘staatsinrichting en bestuur’, waarin de verdere geschiedenis verwerkt is, echter weer zonder de inlandsche beweging, die de paragraaf ‘vereenigingsleven’ van een volgend hoofdstuk vormt.
Zoodoende is er een zekere versnippering, die aan het geheel niet ten goede komt. Enkele onderwerpen komen daardoor niet voldoende tot hun recht, bijvoorbeeld de letterkunde. Er is een paragraaf ‘talen en letterkunde’, waarin over de letterkunde geen woord voorkomt. Wel staat daarover iets bij ‘kunst en wetenschap’, maar het is een poover beetje, en dan nog alleen over de nieuwere litteratuurbeoefening. Hier ware de hulp van een deskundige toch wel zeer gewenscht geweest, en datzelfde geldt in nog hooger mate van de ethnologie. Deze komt hier en daar eens even om den hoek kijken, nog het meest bij ‘het gezin’, maar van een eenigszins systematische bespreking, aan de hand van de vele nieuwe gegevens en nieuwe inzichten, is nergens iets te vinden.
Is het misschien ondankbaar bij een boek, waar zooveel instaat, de aandacht te vestigen op wat er ontbreekt? Dan zullen wij eens nader bezien, hoe het wel aanwezige is behandeld. Men is wel eens geneigd zich af te vragen: voor wie is dit boek bedoeld? Als de allereerste beginselen van de geologie worden uiteengezet, de gebouwtjes van het internationaal breedtestation worden beschreven, de meest elementaire vulcanologische termen worden verklaard, de klimatologie wordt gedefinieerd, de oudste geschiedenis van den Islam bevattelijk wordt gemaakt, schijnt den lezer de ontwikkeling en het bevattingsvermogen van
| |
| |
(hoogstens) den middelbaren scholier te zijn toegedacht. Wanneer echter allerlei uitvoerige en nauwkeurige lijsten van wetten en verordeningen worden gegeven of met pijnlijke zorg al die beesten en planten worden opgesomd, of de gegevens over het bedrijfsleven tot in minutieuse details afdalen, dan gaat dat de belangstelling zelfs van den meest ontwikkelden algemeenen lezer verre te boven.
De vakman, of degeen, die het eens heel precies wil weten, zal zijn wijsheid natuurlijk niet uit Lekkerkerker putten maar rechtstreeks uit de door dezen schrijver gebezigde bronnen, en de lezer, die slechts in het algemeen goed en betrouwbaar wenscht te worden ingelicht, kan zonder iets wezenlijks te missen met veel minder toe. Iets dergelijks geldt voor de vele tabellen, waarvan ruim vijftig door het boek verspreid zijn. Ook dezen verliezen zich veel te veel in bijzonderheden, en wie zulke bijzonderheden begeert, grijpt van het volgend jaar af naar de tabellen over 1939 en beschouwt de hier gegevene als verouderd.
Cijfers zijn welsprekend, ongetwijfeld, en ze kunnen zeker niet gemist worden. Maar heeft zijn voorliefde om de getallen te doen spreken den schrijver ook niet wel eens parten gespeeld en hem uit het oog doen verliezen waar het eigenlijk op aan komt? Van den Volksraad vernemen wij precies de kiesregeling en de bevoegdheden, en dan volgen dadelijk de begrootingscijfers, maar wat de Volksraad nu eigenlijk heeft tot stand gebracht en wat zijn beteekenis is voor Java, hooren wij niet. Aangaande de hoogescholen worden nauwkeurig de getallen der studenten gegeven, maar wat de gelegenheid tot hooger onderwijs voor de Javaansche maatschappij beduiden moet, blijkt al evenmin als het meerdere of mindere belang van de, alweer met treffende nauwgezetheid geregistreerde, andere scholen. Zoo is het in veel gevallen. Tabellen en getallen kunnen ons pas boeien, als eerst datgene waarop zij slaan, tot ons is gaan spreken.
Wanneer wij nu nog even bij een enkel onderdeel stilstaan, moge dat het overzicht der geschiedenis zijn. Van het oudste tijdperk heeft de schrijver een goed leesbaar relaas gegeven, al is soms merkbaar, dat hij uit de tweede hand werkt; op verdienstelijke wijze zijn ook de jongste prehistorische onderzoekingen, hoewel hun resultaten dikwijls nog moeilijk bereikbaar zijn, tot hun recht gebracht. Het valt dan echter op, dat voor de lotge- | |
| |
vallen der Javanen vóór ze hun latere woonplaatsen bereikten, wel met de taalkundige gegevens rekening wordt gehouden, doch het verhelderend werk van mannen als Goloubew en Heine-Geldern, dat aangaande hun cultuurbezit zooveel verrassends aan het licht bracht, geheel wordt verzwegen. Ook bij de Compagniesgeschiedenis, waarin de schrijver veel meer op eigen oordeel af durft gaan en daardoor het belang van zijn uiteenzetting verhoogt, treft zulk een onbegrijpelijke omissie: de groote en uitstekende uitgave der contracten in het Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum vindt geenerlei vermelding.
Na 1830 loopt de geschiedenis door de staatsinrichting heen, en misschien tengevolge daarvan is het beeld der historische ontwikkeling minder duidelijk. Over het meer of minder belangrijke van de figuren, die er een rol speelden, kan men van meening verschillen, maar is bijvoorbeeld de beteekenis van Fransen van de Putte niet wat op den achtergrond geraakt, ook al omdat een aantal der door hem tot stand gebrachte hervormingen alleen worden vermeld (chronologisch volkomen terecht) bij de gouverneurs-generaal, die ze uitvoerden? De gebeurtenissen van 1918 krijgen ook niet wat hun toekomt, omdat de opzet van het boek, zooals wij reeds zagen, nu eenmaal de staatkundige ontwikkeling geheel los van de inlandsche beweging behandelt, en het toch een feit is, dat beiden in elkaar grijpen. Heel wat erger vinden wij echter, dat ergens in een noot, bij de bespreking van het einde der batige saldo's, slapweg vermeld wordt ‘men denkt in dit verband aan mr. C.Th. van Deventer, wiens artikel Een Eereschuld, in De Gids van 1899, no. 8 p. 14-24, stellig veel heeft bijgedragen tot de latere gift van f 40 millioen van Nederland aan Ned. Indië’.
Daargelaten het onvolledige citaat, is dit toch wel een volkomen miskenning van strekking en uitwerking van het beroemde Gids-artikel en van wat het optreden van de nobele persoonlijkheid, die zich hier voor het eerst uitte, aan Indië, en niet het minst aan Java, heeft geschonken. Van Vollenhoven, terloops even genoemd, heeft het zelfs niet tot een plaats in het register kunnen brengen. Zou niet eenige bespreking van het werk dezer mannen en den invloed daarvan op het Java van heden den lezer meer gebaat hebben dan allerlei dat we er nu vinden en dat er eigenlijk niet thuis hoort, als de bemoeienis
| |
| |
van verschillende Gouverneurs-Generaal met andere eilanden, en heele stukken geschiedenis van Palembang?
Wij willen echter niet met zulke klachten doorgaan, al zal men het den schrijver van deze bespreking niet ten kwade duiden, dat hij nog iets anders heeft gemist: den Oudheidkundigen Dienst, welks zorg voor de monumenten van het verleden toch zeker niet zoo veel minder belangrijk is dan allerlei takken en takjes van dienst, die wèl vermeld worden; de monumenten zelf, die ook vrijwel worden genegeerd, worden wellicht gespaard voor de regionale beschrijving. Maar dan is er nog één ding, dat ons van den heer Lekkerkerker een beetje tegenvalt, dat hij namelijk hoort tot de menschen, die den term Indonesiërs niet wenschen of durven te gebruiken. Hij zal ze maar ‘Maleiers in den ruimsten zin’ blijven noemen, belooft hij, maar gelukkig doet hij dat niet, want vijf woorden te nemen als men het met één af kan, is toch wel heel gek. ‘Indonesië’ en ‘Indonesiërs’ zijn volkomen duidelijk en iedereen weet precies, wat er mee bedoeld wordt, maar toch blijven die woorden voor velen taboe, vanwege het politieke luchtje. Als die velen deze termen nu eens gingen gebruiken voor wat ze werkelijk waard zijn, en zonder politieke bijgedachte (die er van huis uit ook niets mee te maken heeft), zou het luchtje in een oogwenk verdwenen zijn.
Wat wij op het boek aan te merken hebben, hebben wij niet verheeld, en daarom is het goed aan het slot toch ook nog eens uitdrukkelijk op de goede eigenschappen te wijzen. Lekkerkerker's Java is een verzameling van juiste en betrouwbare informatie over tal van onderwerpen, soms wat te veel en soms wat te weinig, maar altijd met nauwgezette zorg bijeenverzameld en gerangschikt. Geen werk van groote allure of hooge vlucht, maar een trouwe gids met encyclopaedischen inhoud. Geen nagevolgde Veth, maar een echte Lekkerkerker.
N.J. Krom
|
|