| |
| |
| |
Sumbo n.v.
Derde bedrijf
Dood en leven
(Tijd: vijf jaar later, zomernamiddag. Parklaan, in de verte een marmeren beeld. Links zijbordes van buitenplaats met trappen naar het park. Zijmuur van heerenhuis met dubbele deuren naar het bordes. Men hoort aanhoudend het zacht geritsel van een fontein in het park. Tante oma komt door de laan aangewandeld, Kris naast haar met zaagselpop onder arm).
.... En wat u daarnet zei, juffrouw, dat we zoo'n gek stel zijn, dat mag dan wezen, dat zal ik je niet tegenspreken, als u maar niet vergeet te denken an onze hersens. D'r mag dan een streep door ons alle twee loopen, maar we zijne geen gewone vrouwen, we zijne vrouwen met hersens.... Ach God, ik heb zooveel hersens, zooveel hersens.... Ik kan me rijkdom niet op an hersens....
(gaat zitten op bank,
hèhè.
Kris, je wordt hoovaardig.
Nee juffrouw, met grozigheid heb dat niks te maken. Ik ben niet grozig, een kind ken me an een vinger lijen waar of dat hij me hebben wil. Dàt is 't nie.... Maar da's gek, hè? altijd as d'r iemand jarig is, ik of u of meneer, dan mot ik weer denken: wat 'n weelde, wat 'n jaar van weelde.
Nou, dan heb je stof tot dankbaarheid.
Nee, dan mot ik denken: dat die Kris, die onnoozele meid, het zoover heb kennen brengen, dat bennen d'r hersens geweest, d'r eigenste verstand, juffrouw, dat zit 'm hier.
(slaat zich op de borst).
| |
| |
Kris, je bent ijdel, je denkt te weinig aan je dood.
(even peinzend):
Kan wezen, kan wezen.
(spreekt in zichzelf).
Maar de dood beheerscht ook het leven, hij is er de zwarte achtergrond van, het leven komt er fonkelend tegen uit, zooals de diamant op het fluweel, zonder dood is ook leven niets.
Ik zei al: ik vin dat u den laatsten tijd knappies veel over doodgaan prakkiseert.
Hoe kan het ook anders in zóó'n huis, met zoo'n bewoner!
Zou die nou gauw in zijn étui moeten? Weet u wel, dat zei de ouwe meneer Herman zaliger altijd.
Weet u dat niet meer van meneer Herman?
Nee, ik bedoel dat ik niet weet of meneer gauw sterven zal of niet.
Volgens mijn ken't elke dag afloopen.
Dat denken we al een jaar.
Zeg juffrouw, dat zou toch een gloeiende zonde wezen. Waar motten we dan naar toe? We hebben hier zoo'n fijn bestaan.
Meneer zal wel voor ons gezorgd hebben.
Ik help het u wenschen, juffrouw, maar zoo piekfijn als nou krijgen we het nergens meer. Hoelang zitten we nou al te rentenieren?
Maar op hier deze prach van een buitenplaas toch nog geen vijf jaar? Nee, dat ken niet.
Nee, dat is nu een jaar of twee.
Dat wist ik nou warendig niet meer. Ik mag dan hersens hebben, maar voor cijfers bennen de uwe beter.
Kris, ik wou soms dat ik zoo eenvoudig kon zijn als jij, tenminste wanneer je geen hoovaardige bui hebt.
Jij hebt het hier naar je zin, je kunt genieten, ik niet.
Jamaar, dat komt, u geniet nou ook letterlijk nergens.
Ik haat het leven, ik haat de menschen.
| |
| |
Dat hoeft u me heusch niet te vertellen.
(spreekt peinzend in zichzelf):
Ik denk zoo dikwijls: den eersten dag schiep God het licht, den tweeden schiep Hij de wateren.... Dat het daar niet bij is gebleven, wee, wee, dat het daar niet bij is gebleven.
(Even zwijgen).
Ik vin meneer nou juist vandaag erg min.
Ja, en toch is hij niet ziek, hij is eigenlijk nooit ziek.
Nee, maar hij doet soms zoo vreemd, net als meneer Herman zaliger. Dat mot zeker wel in de familie zitten.
Ik vrees dat het in wat anders zit.... Arme rijkdom.
Maar na mevrouw d'r dood is meneer toch erg gaan tobben.
Ja, en toen kort daarop dit landgoed te koop kwam, en toen hij hier is komen wonen, toen dachten we: 't zal wel beter worden.
(overtuigd):
En toen is het met de narigheid pas recht begonnen.
Ja, toen werd hij vreemd.
In 't eerst ging hij nog dikwijls naar Den Haag, weet u wel? 't Is toch maar een stap, maar nou al vanaf den winter komt hij niet meer de straat op.
En hij is toch nooit bedlegerig.
Wel sneu dat hij nou juist op zijn verjaardag....
Zijn zestigsten verjaardag....
Ja, zeg u dat wel, een kroonjaar.... Zouen d'r veel kommen?
Alleen de àllernaaste familie. Ik heb hem dadelijk voorgesteld dat ik ze uit zijn naam zou uitnoodigen, maar hij wou eerst zelfs niet eens dat ik die paar brieven schreef.
Maar af en toe houdt u hem toch gezelschap, en dat heeft hij graag, liever dan het mijne.
Och, dat weet ik niet, alleen hij ziet je niet graag met die pop.
(wiegt haar pop):
Me pop, me pop!
Zeg Kris, hoe noem je meneer soms?
(Kleine stilte).
| |
| |
De familie Woold komt niet, die heeft afgezegd.
Nou, misschien ook beter niet teveel bezoek.
Er zijn nu twee heeren bij meneer.
Met twee woorden, Kris, met twee woorden.... Dominee Hoorne en notaris Degge.
O die, die komen niet om te feliciteeren.
Kom, we gaan nog maar wat wandelen.
(staat op).
Ik geloof dat ik de heeren hoor. Ja, ze komen dezen kant uit.
(terwijl zij zich langzaam verwijderen ziet men achter glasdeuren bediende verschijnen, deuren gaan open, predikant en notaris komen te voorschijn, dalen bordes af en blijven staan. Tante oma en Kris op achtergrond langzaam af).
Ik vind het heel vriendelijk van u, maar ik loop net zoo lief en ik moet hier toch nog even in de buurt zijn. Ik ga dadelijk zóó binnendoor.
Apropos, sinds ik u den laatsten keer zag, vindt u hem ook niet achteruit gegaan?
Hij heeft vandaag een slechten dag, ongetwijfeld, maar toch....
Ja, u ziet hem geloof ik meer dan ik.
Hij heeft het meer dat hij van tijd tot tijd absent is...
Maar ik vond toch vandaag....
Ja, vandaag is het wel erg, dat geef ik toe.
(halfluid):
Zoo eens in de drie maanden krijg ik een briefje van hem, het is ook wel eens vier, vijf maanden, ook wel eens een week of acht, negen, en dan weet ik al vooruit waarvoor ik komen moet.
(halfluid):
Ja, dat begrijp ik al....
(a.v.):
Elken keer raadpleegt hij me over zijn testament, elken keer. Dan is er weer dit te veranderen, en dan dat. Maar kleinigheden, het heeft eigenlijk niets om het lijf, - en dat wordt uitgemeten, uitgemeten.... Ik heb aldoor het gevoel dat hij eigenlijk niet weet wat hij met zijn geld moet doen.... Wij notarissen kunnen wel eens adviseeren, maar ten slotte.... En hij luistert toch niet naar raad.... dus u begrijpt, ik kan eigenlijk mijn tijd beter gebruiken.... maar ja, als hij me bij zich vraagt, dan kan je toch niet weigeren, dat mag niet.... U komt hier meer, heb ik begrepen?
| |
| |
(a.v):
Vast eens per week. Dat heb ik zelf ingesteld. Ik regel het dan wel met mijn anderen arbeid.... Hij gaat niet naar de kerk en ik kan er hem niet toe zetten.... Onze wekelijksche kerkdienst die houden wij tweeën dan maar hier, bij hem.
(a.v.):
Een heele opoffering voor u.
Ik mag zooiets niet weigeren. Hij is oud, hij is dicht bij God, en hij voelt dat, daar ben ik al heel blij mee, want hoevelen weten dat ondanks hun ouder worden niet?
Men zegt wel: oud en vroom, en dat zegt men dan minachtend. Was het maar waar, de spot van anderen kon er dan gerust bij. Maar was het maar waar. De ouderdom brengt lang niet altijd meer godsvrucht.... Bij hem wel.
Dat zal hem dan toch rustig moeten stemmen.
De invloed is niet blijvend.... Als ik spreek van zijn godsvrucht zeg ik het verkeerd. Hij is niet eigenlijk godsdienstig, maar wel heeft hij behoefte aan religie. En die behoefte weet ik dan wel voor een oogenblik te bevredigen. Maar als ik iets heb opgebouwd, wordt het de dagen dat ik afwezig ben weer afgebroken.
O, ik begrijp u al, die zonderlinge vrouw, tante oma.
En het merkwaardige is dat die oude vrouw in haar wezen juist wèl religieus is, diep religieus, maar tegelijk - want zoo complex kan de mensch zijn - tegelijk van zulk een zwart pessimisme....
Ja, ik begrijp dat u spreekt van afbreken.
Een volkomen antichristelijk pessimisme. En daar kan ik met mijn ééne uur in de week niet tegen op.
Kon hij haar maar wegdoen.
Het is wel een heel apart soort mensch, die vrouw.
Zeker, zeker, dat is haar gevaarlijkheid.
Ik voel het zóó aan, zij heeft een sfeer om zich....
Die hem diep ongelukkig maakt.
En dan ook nog ziek te zijn.
Vreemd, zielsziek.... dat is hij.
Hij is een ongelukkig mensch, u zegt dat terecht.
| |
| |
Het geld is niet altijd een zegen.
Het had anders kunnen wezen.
In sommige menschen roept het geld eigenschappen wakker....
Dat zou ik van hem niet willen zeggen. Hij is niet op de penning. Integendeel, hij doet veel aan de armen. Maar hij is er niet gelukkig mee.
De dood van zijn vrouw kan ook van invloed geweest zijn.
Ik ontken het niet, maar daarin moeten we geloof ik toch niet de oorzaak zoeken van zijn toestand van nu.
Er kwam ook na den dood van zijn vrouw opeens veel geld. Niet dóór haar dood, nà haar dood. Hij moet zaken hebben gedaan vóór haar dood, die hij daarnà heeft gerealiseerd. Toen moest ik dit buiten voor hem koopen en geld van hem beleggen hierin, daarin.... Het was enorm, ik kan het u niet vertellen, maar het was ontzaglijk.
En geen geluk, geen blijheid, geen levensvreugde.... jammer, jammer.... Komaan ik moet nu verder.... Dag, meneer Degge.
Mag ik u niet even met den wagen....?
Nee, dank u vriendelijk. Ik ga binnendoor.
(Beiden exeunt, ieder een anderen kant. Tooneel blijft even leeg. Dan komt in de verte Dora op en vlak daarop uit het huis tante oma).
(fluisterend):
Het is ontzaglijk.... Ferdinand, dat jij dit....
(tot tante oma).
Zoo, ouwetje, waar is mijn broer?
Meneer zal straks wel komen.
Ja, maar hij komt zóó. Hij had zakenbezoek, dat is nu weg. U kunt natuurlijk wel naar binnen gaan.
Als hij toch hier komt blijf ik liever buiten. Ik moet eerst wat bekomen.
Bekomen? Iemand als u? Waarvan?
Ik wist niet dat mijn broer in zoo'n buiten.... zoo'n kolossale buitenplaats....
Maar u moet Cormoran toch kennen? U woont in Den Haag, dat is van hier toch maar een stap?
| |
| |
Ja maar, sinds mijn broer hier is komen wonen heb ik hem nog niet opgezocht. We overloopen mekaar niet, dat weet u misschien nog.
Maar Cormoran, dat is toch een bekend buiten.
Het ligt nogal achteraf.... Neem gerust van me aan, tante oma, dat ik niet wist dat mijn broer zóó vorstelijk woonde, en dat het me gewoonweg overweldigt.... Wilt u wel gelooven, ik heb de oprijlaan niet willen nemen, ik heb om het hek heengeloopen zoolang tot ik een zijingang vond, en nu ben ik hier.
Ik herken u nauwelijks, mevrouw van Dreven.
Een mensch verandert op den duur.... Maar nee, ik ben niet veranderd.... Alleen dit, dit buiten wou ik langzaam, o zoo langzaam op me laten inwerken. Om het groote beter te beseffen heb ik het voorzichtig benaderd.... Zoo, nu bent u zeker tevreden.... Maar u herkent me nauwelijks?
Niet wat uw uiterlijk betreft. U bent nog dezelfde.
Als dat geen compliment is dank ik u. En, nu óók zonder compliment: u bent evenmin veranderd.
Nee, dat is wel mogelijk.
Niets veranderd, niets in die drie jaar dat ik u niet gezien heb. Dezelfde onverslijtbare en onbetaalbare schavotrooie japon. Ik bedoel onbetaalbaar in den zin van eenig. U bent dezelfde. U bent iemand om nooit te veranderen. U blijft dezelfde.
Eens zal ik toch veranderen, mevrouw van Dreven.
Ook wat dat soort toespelingen betreft bent u niet veranderd.
Eens zal ik niet meer dezelfde zijn.
Daar ben ik van overtuigd, tante oma, als u me nu maar de rest bespaart.
Eens komt de vuilnisman ook om mij, de man die....
Tut, tut, ik vind dat je iemands lichaam geen vuilnis mag noemen, zelfs niet je eigen.
Ik bedoel het lichaam niet, ik bedoel de ziel.... Ik bedoel den man die den afval van zielen overstort, uit
| |
| |
de vuilnisemmers stort in zijn wagen, om ze te rijden naar de Eeuwige Vuilverbranding.
Tante oma, ik vind uw beelden steeds luguberder worden. U bezit een eigenaardigen humor, daarmee heb ik u wel eens gecomplimenteerd. Maar de jaren maken u morbide.
Ik ben niet morbide en ik ben....
U bent een soort van vrouwelijke Baudelaire van den dood.... in proza.
En ik ben evenmin humoristisch.
U bezit een soort knekelhuishumor. Maar sinds ik u den laatsten keer sprak begint het knekelhuis meer en meer den humor te overwoekeren. Your words give me the creeps, tante oma.
Ik ben waar, ik zoek de waarheid van de dingen en ik kan het niet helpen dat de waarheid mistroostig is.
Ik ben zoo heel anders, mijn leven is genieten en mijn genieten is leven.
Maar wat denkt u dan, dat ik ook niet genieten wil? Alleen, ik lijd niet aan zelfverblinding, ik wil bewust genieten, ik wil kunnen genieten. En ik ontkom nooit aan deze gedachte: het leven is een enkele reis, daar bestaat geen retour.
Toch.... ik ben op mijn retour en ik verzeker u dat ik dàt nu juist het minst plezierige van de reis vind.
U maakt een grapje bij een ernstige zaak. Ik bedoel geen woordspeling. Ik zie het zoo: het leven is een enkele reis en ons lichaam is onze reiskoffer. Denkt u soms dat ik niet genieten wil van de schoonheid van die reis met ons lichaam? En daarmee bedoel ik niet de wereldsche schoonheid die misschien uw lichaam nog bezit en het mijne nooit heeft gehad, - ik bedoel de schoonheid van het lichaam met betrekking tot de reis. Ik bedoel dat wij in dat lichaam alles bezitten wat we voor de reis noodig hebben. Die reisnécessaire, mevrouw van Dreven, het woord klinkt nuchter en het is toch zoo precies toepasselijk - reis- nécessaire -, daarover kan ik in geestdrift raken. Hoe het alles daar zoo juist gepakt ligt, gèpakt en vèrpakt, hoe al die teere artikelen toch tegen zooveel stooten kunnen, zóóveel stooten dat we
| |
| |
er werkelijk niet op hoeven te plakken: ‘voorzichtig, breekbaar’, of ‘deze kant boven’. En dan? Wat is het eind van dat alles?
Lieve tante oma, u bent zoo grappig en zoo griezelig. Maar wilt u me nu alstublieft de rest schenken?
Schenken, waarom? Waarom zal ik bij me houden wat u misschien tot nadenken kan stemmen? Ik verzeker u dat ik door mijn omgang met den man in dit huis nieuwe waarden heb ontdekt. En ik zal het voor u niet te cru maken, ik zeg alleen: wat is het eind van die enkele reis? Het douanestation, mevrouw van Dreven, waar die ééne staat wiens naam ik niet noemen zal, die ééne douanebeambte, die daar onze schoone, onze met uiterste wijsheid verpakte reiskoffer door elkaar haalt en den inhoud met onverschillige vuile vingers beduimelt.
Tante oma, u bent verschrikkelijk, en nu wil ik verder geen woord....
(Evert en Isabella komen in de verte op).
Ha, goddank.... Evert, ben jij daar?.... De hemel zij geprezen, je komt net op tijd om me van die afschuwelijke tante oma....
(Tante oma exit intusschen ongemerkt ter zijde)....
En Isabella! Na jullie trouwen heb ik je niet meer gezien.... Hoe komen jullie hier? Ook opgeroepen?
We zijn opgeroepen en we wilden al de groote laan oploopen, toen zagen we u omkeeren.... En ik zei tegen Isabella: ‘kijk, dat is waarachtig tante Dora. Die gaan we na, want zooals zij loopt loopen we beter’.
Zoo complimenteus, en dan waar Isabella bij staat!
O ik ben het gewend, ik ben al niet meer jaloersch. Anders had ik wel dagwerk. Evert zegt zoo dikwijls: ‘Wil je een complete Oswente zien, ga dan naar Den Haag, naar de Nederlandsche Elizabeth Arden’.
En toch ben ik weer een van Dreven geworden.
(haastig):
Wat? Bent u....?
(a.v.):
U een van Dreven?.... Sinds wanneer?
O, al meer dan.... doet er niet toe.... Maar kinderen, hoor eens, ik moet het jullie eigenlijk kwalijk nemen dat jullie na je trouwen nooit eens bij me geweest bent.
(kort):
Ik ben ook een echte Oswente, geen complete,
| |
| |
maar toch een echte.... En de echte Oswentes overloopen elkaar niet....
(Kleine stilte).
Zeg tante Dora, is oom Fer binnen?.... U hebt hem zeker nog niet gezien.
Ik heb hem in meer dan twee jaar niet gezien, nog niet zoolang als hij hier woont. En ik ben gewoon verbijsterd.
Ja, wat zegt u van zoo'n buiten! We zijn er al een paar keer geweest. Jammer, dat oom Fer het niet best maakt.
(rondwijzend):
Maar een echte Oswente is hij toch ook. Zulk een resultaat.... ongelooflijk.
En die oprijlaan, die terrassen, een fontein, een verblijf voor een vorst, niet?
(Even stilte).
Ik weet dat jullie kinderen hebt, maar hoeveel?
Drie, het jongste is pas een jaar.
En vier jaar getrouwd. Tjonge, jullie maken haast.
Evert zegt dikwijls: ‘Ik ben ook niet meer zoo heel jeugdig’. Is dat nou geen schandaal van iemand die pas vijf en dertig is?
En doet hij nog altijd niets voor den kost?
Van dat beetje geld dat we hebben zouden we met ons tweeën niet kunnen rondkomen, laat staan met ons vijven en een meid. Dat hebben we eerst wel geprobeerd, maar daar kwam niets van terecht.
Zoo, en heeft hij dan nu een baantje?
Oom Fer heeft er voor gezorgd. Evert is nu journalist.
Hè, wat onaardig, wat ondankbaar!....
(tot Dora).
Hij is redacteur van de Tijdstroom in Arnhem. Hij schrijft de overzichten van muziek en beeldende kunst. Nog al een leuke baan. Hij had altijd een artistieken aanleg, dat weet u misschien.
Ja, ja, leuk, een allemachtig leuk vak. Ik begin nu pas af te stompen.... Komen er nog anderen?
Ik weet er niets van. Ik ben door tante oma opgeroepen. Jullie blijkbaar ook.
Ik denk dat oom alleen de naaste familie heeft gevraagd. In den brief dien wij gekregen hebben werd ge-
| |
| |
zinspeeld op oom zijn kroonjaar en dat het wel eens de laatste maal kon zijn.
Echt iets voor tante oma.
O, maar oom Fer is er werkelijk slecht aan toe. Ik vind hem elken keer dat ik hem zie minder worden.
Alleen als hij ons vraagt. En zoo nu en dan krijgen we een verzoek. Hij betaalt zelfs onze reiskosten, heel royaal.
Isabella, ik vind dat je niet zulke delicate dingen moet vertellen.
Waarom delicaat? En dat aan je lievelingstante? Als die het niet weten mag....
(lachend):
Zet dat ‘lievelings’ maar tusschen aanhalingsteekens.
Nou ja, wat is daar nu mee miszegd? We bazuinen het toch niet rond?
Eén ding verwondert me, dat mijn broer zoo'n familiezwak heeft gekregen. Dat is géén Oswente.
Ik geloof, als ik me tenminste niets verbeeld dat dat familiezwak alleen ons tweeën geldt....
Oom schijnt werkelijk op me gesteld te zijn. Hij geeft me altijd wat. Mooie dingen, of geld.... Hij wordt hoe langer hoe royaler.
(tot Evert).
Praat nu alsjeblieft niet van delicate kwesties. Ik maak van mijn hart geen moordkuil.
Dat is óók een Oswente, dat kon je tante zijn, kind.
Als ik kom slaat hij zijn arm om mijn schouders en zegt: ‘nu zijn we Ferdinand en Isabella’.
Dat is een herinnering aan de Middeleeuwen.
Ik weet niet of hij het zoo bedoelt, maar in elk geval kan het zijn voordeel hebben je in de Middeleeuwen te verplaatsen. Dan vergeet je tenminste je eigen tijd.
(tot Evert):
Je bent niets aardig. Wat heb je?....
(tot Dora).
Maar ik denk dat het verband van die twee namen uit de geschiedenis hem een beetje.... een beetje verteedert.
Ingebeeld ben je niet, Bella.
| |
| |
Het kan natuurlijk ook wezen.... hij is zoo eenzaam na den dood van tante Tini, en dan nooit kinderen gehad te hebben.
Maar vindt Evert die intimiteit tusschen Ferdinand en Isabella wel heelemaal goed? Ik heb wel eens gehoord dat hij nogal jaloersch van aanleg was.
O, hij hoeft niet jaloersch te zijn. Ik geloof als het erop aankomt dat ik dan nog meer reden tot jaloerschheid heb over de geestdrift van mijn man voor zijn tante Dora.
Jouw tante Dora ook, vergeet het niet.
't Is maar een plagerijtje.... Wat wou ik ook weer zeggen?.... O ja, of het door de Middeleeuwen komt of door iets anders, in elk geval geloof ik niet dat oom Fer op zijn verdere familie.... laat ik maar zwijgen. Zelfs Evert mag hij eigenlijk niet eens zoo graag.
Hij zal je vader en moeder toch ook wel op vandaag hebben geïnviteerd? Wanneer dit tenminste een familiereünie moet beteekenen, en daar heeft het veel van.
O, maar al is dat zoo, komen doen ze zeker niet.
Is die verhouding nog altijd niet verbeterd?
(hard):
Slechter dan ooit, zoo slecht als hun verhouding met u. Mijn schoonouders zijn op u en mijn oom even jaloersch.
Och, kind, ze weet er toch alles van.
Voor jaloerschheid op mij hebben ze heusch niet zooveel reden meer. Het staat met mijn zaken den laatsten tijd niet al te florissant. Ik maak óók van mijn hart geen moordkuil.
(kleine stilte).
Zeg Evert, we gaan eens naar binnen. Zoo heel veel tijd hebben we niet.
(tot Dora).
Gaat u mee?
Ik niet. Ik wacht wel hier. Ik heb allen tijd. Oom komt toch straks. Maar gaan jullie je gang.
(Evert en Isabella exeunt. Dora alleen zit peinzend op de bank. Men hoort het water ruischen. Dora luistert ingespannen, dan fluisterend).
De fontein!
(Dora kijkt rond, even later komt Evert en springt het bordes af).
(op Dora toegaande):
Dacht ik het niet? Hij wil haar
| |
| |
alleen spreken. Nou, zooveel te beter. En nou jij! Sta op!
(pakt Dora bij de armen, en trekt haar omhoog).
Zeg eens, wat verbeeld je je?
(houdt Dora bij de armen):
En nou jij, zeg ik.... Is het waar? Ben je met dien vent zonder merg, dien slungel van een Frits, ben je daarmee hertrouwd?
(pogend zich los te wringen, worstelend):
Aap van een jongen! Wil je wel eens dadelijk.... Wat is dat voor een taal tegen je eigen tante!
Die tien jaar ouwer is dan jij? Dàt wil je zeker zeggen? Als je maar weet dat ik nou een man ben.
Ellendige aap, wanneer ik mijn handen vrij had mepte ik je in je gezicht! Wat bezielt je?
Moet ik wéér zeggen dat jij me bezielt? Maar dat wil en dat zàl ik weten hoe jij, jij, een vrouw als jij, met zoo'n slappen vaatdoek van een kerel, hoe jij....
Geen woord meer! Geen woord meer!
Geen woorden genoeg totdat jij die misdaad tegen jezelf hebt opgebiecht.
Als je me loslaat zal ik het je zeggen, geen seconde eerder.
Dank je wel, ik heb je net fijn vast.
(beiden worstelen zwijgend).
Nee, zeg op, zoo als ik je nou heb zoo wil ik het hooren... Is dat soms omdat je tòch bang van hem geworden bent?
Bang? Ik bang? Ik van Frits bang?
Nou maar, Rurik, mijn schoonvader, iouw zwager, maar ik noem hem nooit anders dan Rurik, ook in zijn gezicht zeg ik Rurik tegen dat mispunt, - nou maar die heeft me verteld dat die mooie Frits er tegen was dat jij je van Dreven bleef noemen.... dat je gevaar liep met je handelsnaam.... Zeg op, ik hou je desnoods vijf minuten zóó vast.... zeg op, heb je hem getrouwd om dat gevaar....? Beken.
Evert, je bent laag, laag, je bent een ellendeling, een schurk. Je bent een schurk, hoor je. Denk je dat ik bang.... bang voor Frits?.... Laat me los.
(weer met haar worstelend):
Ik zal wijzer zijn.... Zeg me eerst waarom.... en lieg niet, bij God, lieg niet.... zeg waarom....
| |
| |
Omdat ik heerschen wil, Evert, begrijp je dat niet? Ik ben een vrouw die heerschen moet. Al is het dan maar over Frits.. Ik moet heerschen of ik moet beheerscht worden.. zóó'n natuur heb ik nou eenmaal.... Ik kan niet transigeeren, ik walg van halfheid.... En ik ben zoo'n vrouw, zoo'n vrouw, die....
(laat haar langzaam los, spreekt langzaam):
Die beheerscht wil worden....
(slaat plotseling zijn armen om haar heen, kust haar, Dora slaat haar armen om zijn hals).
Ziezoo, nu gaan we hier zitten.
(zet zich met haar op de bank).
(droevig):
Evert, ik ben je tante.
(a.v.).
En ik ben ook de tante van je vrouw.
Dit heeft met tante niks te maken.
(a.v.):
Praat dat jezelf toch niet in.... Jij bent getrouwd, ik ben getrouwd, jij hebt kinderen.... we zijn slecht.
We zijn slecht, dat geef ik toe.... een beetje slecht.... We zijn moderne menschen.... heb je dat zelf niet eens gezegd? We gaan niet gauw te ver.
We gaan wèl te ver, veel te ver.... Maar o God, het is zoo verleidelijk, en de verleiding wordt aldoor grooter. Maar het is slecht, slecht, slecht....
Het kan nooit slecht zijn als je werkelijk....
Spreek dat woord niet uit, je maakt de breuk onherstelbaar!
Ik zeg nog eens, het kan nooit....
Zwijg, in Godsnaam, ik wil er geen syllabe van hooren.
Goed, ik zal zwijgen. Ik zal zeggen als vroeger: het is spel... Het is spel dat een man behoefte kan hebben...
Het is zoo slècht.... Ik ben je tante, de zuster van je vader.... de eigen zuster.... en dan....
Ja, dat weet ik al: jij getrouwd, ik getrouwd, jij 10 jaar ouder, ik 3 kinderen.... ik kan het wel droomen.... Maar ik verzeker je, wanneer dat een tante is die als tante niets voor je beteekent, omdat je haar praktisch nooit gezien hebt, vroeger, dan is dat voor je een vrouw, uitsluitend een vrouw.
Hou je mond.... Nog eens, Evert, toe....
En dan wil ik dit nog zeggen: Dan is het voor een man in zulke omstandigheden spel wanneer hij een vrouw ont-
| |
| |
moet die voor hem geen vervloekte Oswente is of van Dreven of Jansen of Meijer of van Puffelen.... maar die voor hem een vrouw is, compleet, voor honderd procent een complete vrouw, met een business-kop als de beste Engelschman, en een esprit als een Française, en toch een volledige bloedwarme Nederlandsche vrouw.... dan is dat een spel....
Evert, ik wil niet, ik màg heusch....
En dan is het een spel, begrijp je goed? volg je me woord voor woord?.... dan is het een spel wanneer je weet dat zoo'n vrouw, een vrouw van zulk een formaat een man verdient.... o God, heelemaal geen man als ik.... want ik ben ten slote maar een groote stommeling en ik heb van mijn leven nog niet zóóveel
(handgebaar)
gemaakt.... maar dan toch een man die als ik zoo'n vrouw in zijn armen kan nemen en kan omhelzen, zóó stevig, op de grens van pijn, want dàt wil een vrouw van zulk een formaat.... En dan is het géén spel als zoo'n brillante vrouw.... God nog toe, néé, ik bedoel zoo'n vrouw als een brillant.... als die zich vergooit.... Ik begrijp waarachtig niet hoe ik daarnet toen ik dat van je hoorde.... hoe ik nog mijn positieven bij mekaar heb gehouden....
Alles liever dan een huwelijk met zoo'n.... zoo'n....
Evert, hoor eens, wanneer je alles wist....
Alles? Ik wil van je huwelijk niks weten, niks.
Nee Evert, ik meen alles van mij, als je dàt wist....
(begin van glimlach):
Maar lieve Dora, wat we zeggen is maar spel.
Nee, nee, ik wil het zeggen.... Ik heb het je al zoolang willen zeggen.... ik heb zoo'n berouw.... ik schaam me zoo ontzettend.... nee, laat me uitspreken, het zal me misschien van een druk afhelpen.... Ik heb zoo verschrikkelijk gezondigd, tegen jullie allemaal, tegen jou....
(pakt haar schouders):
O, je meent met die erfenis, je meent met de Sumbo?
Weet je het al? Evert, zeg, wéét je het?
| |
| |
(a.v.):
Zwijgen zal je....
Nee, je zúlt het hooren.... Ik heb toen met je oom....
(a.v.):
En je zult je mond....
Ik heb samen met je oom....
(haar schuddend):
Maak me niet razend, vrouw. Denk je dat ik een beeld van marmer.... ik zeg het gezwollen, maar ik meen het toch verdomd precies zoo als ik zeg.... denk je dat ik zoo'n beeld als daar in de verte staat
(wijst),
want zoo'n beeld ben jij....
Nee, zoo'n beeld niet! Een beeld vol modder, vol vuil... Evert, ik heb je bedrogen....
(a.v.):
Zwijg, zwijg zeg ik je.... Ja, ik zal daar voor mijn oogen zoo'n beeld in duizend stukken laten vallen.... Al had je de afschuwelijkste dingen gedaan, jij - bent - jij - blijft - Dora.
O, ik wil niet huilen!.... Evert!
Wanneer je daar ooit.... ooit.... nog eens over begint, dàt vergeef ik je niet, denk erom, dàt vergeef ik je in der eeuwigheid niet.
(Dora wischt zich vlug de oogen, kijkt rond, omhelst hem)
Daar!.... Lievert!.... Zijn mijn lippen nog altijd zacht?....
(kust hem opnieuw).
Dit is géén spel....
(strijkt hem langs de slapen, dan droevig).
En nou begrijp je misschien ook waarom ik....
Waarom je ten slotte weer hertrouwd bent? Ja, ik geloof dat ik het begrijp, zwijg maar.
Na al dien tweestrijd.... ik kon niet meer.
En nou begrijp jij misschien waarom ik....
Waarom je na je trouwen me nooit meer.... Ja, mijn lieve joch, ik begrijp het ook.... We begrijpen elkaar.... eindelijk....
En we denken om de anderen.
We moeten het opvatten als een spel.
Zooals moderne menschen spelen....
(Stilte, men hoort het ruischen van de fontein).
Zoo zijn we tegenwoordig. Niet goed, maar ook niet èrg slecht. We denken ten slotte nog
| |
| |
wel om de anderen, we gaan niet gauw àl te ver.... We remmen ons tijdig. De heele wereld zit vol remmen.... Mooi, prachtig, beheerscht!, maar het élan is de wereld uit....
(haar hand vattend):
Dora, je bent droefgeestig.
Is dat niet iets om bedroefd over te zijn?.... Maar kom....
(kijkt op haar horloge)....
Isabella zal nu wel dadelijk verschijnen, en Ferdinand ook, hoop ik.... Ik wacht hier al zoo lang.
(Kris komt langzaam in de verte op, Evert schuift iets van haar af)....
Kijk, daar is Kris.
beiden zien naar Kris die nadert)....
Zoo Kris, joú heb ik hier nog niet gezien.... Hoe gaat het?
(geeft een hand).
Ik mag niet ontevreje zijn, mevrouw, ik heb een goeie ouwe dag, door dàt.
(slaat zich op de borst).
Je bedoelt goedhartig?.... Of tevreden?
U begrijpt me verkeerd. Dat benne me hersens. Daar heb ik vroeger nooit zooveel over gedocht. Maar nou ben ik d'r achter, achter me hersens. Ik heb hier, op die prachtig mooie buitenplaas hier, daar heb ik me bedje gespreid met me eige hersens.
En je kunt van je pop nog maar altijd niet scheiden, zie ik.
Da's een kleintje, dat mot af en toe de frissche lucht in.
Zoo, heb je er meer dan één?
Toen meneer Herman dood ging had ik een prach van een pop gemaakt, zóó groot, evengroot als de dooie, de juffrouw wist er niks van....
De juffrouw?.... O, tante oma.
En toen, op de dag van de begrafenis, heb ik hem voor de raam gezet en toen kon meneer Herman zijn eigen begrafenis nakijken.... Hoe krijg je 't in je hoofd, hè?.... Toen mot ik al hersens hebben gehad.
Ja Kris, het is knap bedacht.
O zoo, maar de juffrouw wou niet dat ik die groote meenam, dat von ze onstichtelijk.... Maar een kleintje mag ik altijd bij me dragen, daar ziet ze nou zoo geen kwaad in....
(geheimzinnig).
Maar nou ben ik an een nieuwe groote bezig, dat weet zij niet.... en as nou meneer Ferdinand strakkies dood is....
| |
| |
Straks, Kris? Hoe meen je?
(Kris geeft geen antwoord, lacht alleen laag).
(tot Dora halfluid):
Wat moet dat hier voor een atmosfeer in huis zijn.
(a.v.):
Dit mensch kan ik me nog indenken, die is half simpel, maar van die tante oma begrijp ik geen snars.
Daar heb ie gelijk an. Want, niewaar, as ze nou goedvindt dat ik met zoo'n kleintje loop, en as ze nou ook goedvindt dat ik meneer Ferdinand me pop noem, waarom mag ik hem dan niet in 't groot namaken?
(geheimzinnig).
Maar ik doe het toch stiekum.
Daar komt iemand.
(Isabella verschijnt op bordes).
Zoo, eindelijk terug.... Je hebt de groeten van oom Fer, Evert.... en hij heeft me....
(Evert trekt haar boos op zij, ze fluistert hem iets in en klopt op haar taschje, Evert knikt kort).
En nu gaan we tegelijk weg.... Dag tante Dora.... Een volgende maal komen we bij u, of u bij ons.
(kust Dora die naar Evert kijkt).
(tot Evert):
Laten we niet vergeten: de Oswentes overloopen elkaar niet.
Hè, tante Dora, en daar straks maakte u ons nog een verwijt....
(a.v.):
Hoor je, Evert? De lijfspreuk van ons geslacht: de Oswentes overloopen elkaar niet....
(Isabella wil iets zeggen, maar Evert trekt haar snel mee, beiden exeunt. Tante oma komt op het bordes gevolgd door bediende met leunstoel, dien hij plaatst tegenover bank).
Meneer komt dadelijk.
(bediende boven op bordes houdt deur open, Dora, tante oma en Kris staande naast elkaar kijken omhoog naar deur, men hoort langzamen stap).
(fluisterend):
Ferdinand!
(Ferdinand komt op, kaarsrecht, steunend op stok, wit haar, rood, vervallen gelaat. Dora brengt hand aan mond, fluistert verschrikt)
Ferdinand!
(beheerscht zich, glimlacht, gaat op hem toe).
Ferdinand, ik kom je gelukwenschen.
(oude vermoeide, maar duidelijke stem, gaat zitten in leunstoel):
Zoo, Dora! In zeker drie jaar hebben we elkaar niet gezien, wat?
(tot tante oma).
Laat Daniël nog een stoel
| |
| |
brengen.
(Kris gaat huis in en komt met stoel terug, Dora zet zich naast Ferdinand, Tante oma en Kris bordes op en huis in).
Ik heb het koud.... Waarom ben je niet binnen gekomen?
O, ik wou liever even wachten in dit heerlijke park.... Ferdinand, je hebt me gewoonweg met je buiten overweldigd. Ik wist niet dat je tot zoo iets in staat was. Wat een durf, wat een ‘pluck’.
Eigenlijk is het ook jouw werk, tenminste zeker voor een deel.
Mijn werk? Hoe kan je dat zeggen? Was het maar waar dat ik ook tot zoo'n resultaat een klein beetje had bijgedragen, ik zou niet zoo'n klein beetje trotsch zijn.
Jouw werk.... voor een deel. Want toen ik aan jou dat extra geld moest uitkeeren, toen heb ik mijn brein dubbel moeten slijpen om die centen terug te verdienen.... ik heb het geslepen, geslepen, als een scheermes.... Maar ik voel me niet best vandaag, ik heb het koud.
Wat is het, Fer, wat heb je dan?
Er is iets in me stuk. Ik meen het letterlijk. Een van mijn organen is kapot.
Maar ga dan naar een dokter. Waar heb je anders een dokter voor.
Maar dat kan hij je toch zeggen. Ze vinden alles tegenwoordig. En als het gevonden is wat je hebt....
Nee, ik heb er geen zin in.... Dring maar niet aan, laat me maar zoo.... Hoe gaat het jou?
Financieel gaat het me beroerd. Die vijftig mille van jou was ik in een jaar weer kwijt.
Ik ben te wild, te spontaan, zou Rurik zeggen. Een zakenvrouw kan zakelijk zijn, maar ze blijft toch in laatste instantie vrouw. En daarom vraag ik me wel eens af: heeft de eeuw er veel bij gewonnen toen ze de zakenvrouw schiep?
Je bent nog als vroeger, niets veranderd.
Je bedoelt in mijn gezicht.
| |
| |
Mijn wangen zijn mijn reclame.
En toch gaat het je slecht. Kan ik je helpen?
Nee, geen sprake van, ik moet er mezelf weer uithalen, anders deug ik nergens meer voor. De tijd is lam geworden voor weeldebedrijven, maar ik zàl er weer bovenop komen, en als ik zoover ben, dan vertel ik het je wel, nu niet.
(peinzend):
Heeft de eeuw er veel bij gewonnen toen ze den zakenman schiep? Dat vraag ik me ook wel eens af. Want de zakenman - ik kijk maar naar mezelf - die is in laatste instantie zaken. En kiest dan de zakenvrouw in laatste instantie nog niet het beste deel?
Je bent niet gelukkig, jongen. Ik was er wel bang voor. Maar wat voor een omgang heb je dan ook hier, met die twee vrouwen.
Die twee vrouwen hebben geen schuld. Maar gelukkig zijn, als je van binnen kapot bent, dat is een eisch die ik mezelf niet stel, dat zou bovenmenschelijk wezen.
Maar wat bedoel je daar dan mee, wat heb je?
Fysiek ben ik absoluut kapot, en door mijn eigen schuld. Ik heb uit die Sumbo enorm veel geslagen, dat begrijp je zeker.
Dat begreep ik al, toen ik hier kwam. Ik dacht dadelijk: dat park, dat moet de Sumbo wezen.
Weet je nog dat je zei, toen bij dat ééne gesprek onder vier oogen dat niet zoo heel verkwikkelijk verliep, dat je toen zei: maar met dat papier kun je tonnèn, tonnen verdienen?
Hè, ik heb het koud, ik kan die kou maar niet kwijtraken.
Vertel verder, en toen....? Hoe is het toen gegaan?
Het is zoo gegaan dat je gelijk had, in elk opzicht had je gelijk.... Ik zat maar over dat aandeel te piekeren, hoe ik er uit zou slaan wat ik maar kon.... Nou, en in dien tijd werd Tini ziek, maar ik had er niet veel aandacht voor.... En toen heb ik iets gedaan, wat zoo verduiveld intens gemeen is....
Toen Tini begraven werd liep ik achter de baar,
| |
| |
maar ik dacht alléén aan de Sumbo. En opeens was het heelemaal licht in me, helder licht. Ik wist precies wat ik doen moest: dit en dat, en zus en zoo, die bepaling uit de statuten, en die.... en dan zou ik dat concern van de Atlantic-Pacific - weet je nog wel? - dat zou ik op de knieën krijgen.... En Tini, die arme meid, die nooit heel veel goeie woorden van me gehad heeft, want ik was een zákenman, ik was zaken en geen man, behalve dan dat akkevietje met dat schepsel, die Truus, waar jij toen achter gekomen bent, en waar je toen.... enfin 't was mijn eigen schuld, zand erover, - maar dit wou ik zeggen, ik heb toen Tini begraven zonder dat mijn gedachten er ook maar een seconde bij waren.... Ik weet niet....
Ik heb het koud, voel nou voor de aardigheid mijn handen eens.
(voelt, wrijft zijn handen even):
Arme, zieke broer.
(even stilte).
Ik ga verder.... Wat zei ik?
Je zei dat je niet wist, toen bij de begrafenis....
Juist.... dat ik niet eens wist of ik bloemen op de kist heb gestrooid of een schop aarde heb geworpen.... Maar die gedachte die ik onderweg had gekregen was puikbest, hoor.... Ik hàd het concern op de knieën. En toen kregen we tegelijk de krach in de olie.... Ik heb aan die Sumbo schatten verdiend.
Een krach, en toch schatten?
Ja, natuurlijk, juist. Want toen kelderde de prijs van de olie zóó dat ze de productie absoluut moesten beperken. Toen was de contrôle over de Sumatra-Maracaibo noodiger dan ooit. Ik heb aan die krach schatten verdiend.
Ja, ik begrijp, ik begrijp. Dus dan heb ik toen toch wel goed gezien dat jij de man was.... Maar Ferdinand, wat hebben we alle twee leelijk gedaan tegenover Evert en Pola.... dat wascht al het water van de zee niet af.
Ik weet het, en wat ik nou nog zoo'n beetje goed kan maken doe ik. De Woolds, je begrijpt wel dat dat menschen zijn aan wie ik nooit ook maar een cent zou kunnen geven, al hadden ze er nog zoo'n recht op, tenminste
| |
| |
tijdens mijn leven niet.... Maar ik maak het toch zoo'n beetje goed, o, een heel klein beetje maar maak ik het goed aan de Woolds, doordat ik Isabella af en toe.... nou, en dan maak ik het daarmee tegelijk aan Evert een beetje goed.... En dan denk ik: dat is dan meteen namens Dora.... Zoo doet een mensch, schipperen in het goeie en het slechte.
Je bent somber, Ferdinand, maar ik kan er inkomen, ik ben soms net zoo.... Maar die ziekte?
Die ziekte zit 'm in mijn kop. Ik heb toen mijn winst gerealiseerd, ik heb dit ding hier gekocht, ik heb mijn kantoor overgedaan aan Kamp, en ik dacht: nou kan ik hier verder als een vorst leven. Maar ik heb denkelijk te veel van mijn kop gevergd, ik heb mijn brein al te scherp zitten slijpen, of misschien is het een straf geweest.... maar toen ik hier een maand of wat op Cormoran woonde ging het ineens in mijn kop mis. Misschien een heel klein aartje gesprongen in mijn hersens of dat de zenuwen van een van mijn hersencentra ziek geworden zijn.... wie zal het zeggen? In elk geval het resultaat is beroerd. Af en toe ga ik van mijn stokje, en soms ook zonder dat ben ik mijn positieven kwijt. Dan sta ik te bazelen als een gek.
Neem het maar op zooals je wilt.... Ik geloof ondertusschen niet dat het veel te beduiden heeft. In elk geval, het trekt altijd vanzelf weer bij, maar voor alle zekerheid heb ik toch dadelijk na den eersten keer dat ik zoo'n appelflauwte kreeg mijn testament gemaakt.
Praat nou toch niet van je testament! Hebben we al niet genoeg over het testament van oom Herman gepraat?
En dan laat ik dienzelfden notaris komen, Degge, en dan zit ik weer wat aan dat testament te poetsen en te vijlen.... enfin vijf maal in het jaar een ander, en nooit naar mijn zin.... Maar aan me tekort komen zullen jullie ten slotte geen van allen.... Ik maak het goed, ik maak het nog wel goed....
| |
| |
O, Ferdinand, waarom zeg je dat nou allemaal? Wil je me dan beslist op je verjaardag verdrietig maken?
Nee, zeker niet. Vandaag heb ik juist een goeien dag, een bizonder goeien. Ik zei daarnet dat ik me niet zoo best voelde, maar ik voel me juist bizonder goed.... Vanmorgen dacht ik éven, maar het is weer voorbijgegaan.... Mijn kop is zoo helder als glas. Nee, Dora, verdrietig wil ik je niet maken.... Maar voel nou om-de-liefde-wil eens even die handen?
(Dora voelt).
Zijn dat nou handen van een mensch?
Mijn bloed circuleert niet meer. Zou oom Herman toen ook zooiets hebben gehad? Dat vraag ik me zoo dikwijls af.
(drukt haar wang tegen zijn arm):
Arme rijke broer.
(Ferdinand heeft onderwijl uit zijn binnenzak groen papier gehaald en opengevouwen, leest daarin, Dora ziet het en rijst langzaam ontzet op).
(fluisterend):
Ferdinand, heb je dit?
(Ferdinand knikt).
Heb je nog altijd dit? Heb je die buitenplaats èn dit?
(Ferdinand knikt).
Heb je dat buiten èn de Sumbo?.... Maar dat is.... dat is.... hoe kan zooiets bestaan? Is dat stuk echt?
Ik zal toch niet op het laatst van mijn leven vervalscher van waardepapieren gaan worden?
Nee, zoo bedoel ik het niet. Ik wil maar zeggen dat het me....
Dat het je verrast? Dat begrijp ik. Maar je ziet, de Sumbo is nog altijd in de familie.
Maar Ferdinand, dat kàn toch niet.
Nee, er zijn grenzen. De Sumbo nog in je bezit en toch schatrijk?
O, dat is in twee woorden verteld: ik heb dat concern de duimschroeven zóó fijn aangezet. Dàt was natuurlijk mijn vondst: ze laten bloeden en tòch de Sumbo niet afgeven. Ik heb een paar concessies moeten doen, heel be-
| |
| |
langrijke concessies, dat spreekt: voor wat hoort wat. Maar het is gebleven bij een statutenwijziging, die hadden ze noodig voor een doeltreffende productiebeperking, vanwege de krach in de olie. Maar je ziet, de Sumbo zèlf hebben ze toch nog niet uit mijn klauwen gekregen....
O maar jongen, Ferdinand, dan ben je een genie, een financieel genie.
Dat woord is wat groot. Maar een sluwe geslepen duvel, een vampier desnoods, dat mag je wel van me zeggen. Vampier is misschien nog het meest juist, want ik heb met mijn Sumboaandeel èn op de Sumatra-Maracaibo èn op het concern gezeten als een vampier op een mensch. Alleen, ik heb geen bloed gezogen, maar goud. Een zakenmanvampier.
Een Oswente. Ik die altijd vond dat er in onze familie toch wel menschen geweest zijn van ras, niet allemaal, maar ze zijn er geweest.... Ferdinand, broer, je hebt ons allemaal met stukken geslagen.
Maar dat moest je toch allang begrepen hebben? Die twee vrouwen zijn nog bij me, die hooren bij de Sumbo.
Maar die kon je toch ook zonder die Sumbo wel houden?
Nee, als de Sumbo weggaat gaan ze ook. Maar tot zoolang houd ik ze, meer uit piëteit tegenover oom dan uit plicht, want ten slotte, niet waar, als ik ze tóch weg zou doen.... Alleen, oom Herman heeft het zoo beschikt: ze blijven als de Sumbo blijft, ze gaan als de Sumbo gaat. Daar houd ik me aan.
Maar ik kan er nog altijd niet bij.
(halfluid):
Ik krijg het weer zoo koud.
(niet hoorend, in een droom):
Ik kan er niet bij, daar kan ik werkelijk niet bij....
(opeens reëel, levendig).
Ferdinand, luister eens, nu je dit hier aan de Sumbo te danken hebt, zonder dat je de Sumbo hebt hoeven af te staan, - nu kan je er ook nog meer mee bereiken, enorm veel meer. Je bent rijk, maar je kunt rijker worden, enorm veel rijker.... Ik zie het, waarachtig ik zie precies welken weg het uit kan... O, als je met dat aandeel goed weet om te gaan, als je niet bij de pakken neerzit, maar als je handelt zooals je met zoo'n
| |
| |
aandeel behoort te handelen, als je het niet maar bij je draagt of in je safe stopt, maar als je het uitbuit, als je de ontzaglijke macht van zoo'n aandeel weet uit te buiten, als je er het bloed tot den laatsten druppel weet uit te halen.... want dat moet je, dat moet je.... zoo'n aandeel legt je verplichtingen op.... en kom je die niet na, dan ben je misdadig...
Ja, ja, ik weet het wel, ik heb zelf dikwijls zoo gedacht, maar ik heb het koud.
(gewoon):
Zullen we dan naar binnen gaan?
Nee, laat maar. Ik heb het toch overal koud.
(even zwijgen, dan begint Dora opnieuw, en geraakt langzaam aan in geestdrift).
Je bent op het oogenblik niet heelemaal in orde, en het kan wezen zooals je zei: misschien heeft de kolossale krachtsinspanning om het zoover te brengen teveel van je gevergd, misschien ben je nu wat moe en is het beter dat je voorloopig rust.... Maar ik ben er nog, je zuster.... We hebben tegenover elkaar gestaan, willen we nu niet eens samengaan?.... Jij hebt een schitterend stel hersens, maar je hebt ze oververmoeid.... ik nog niet.... Ik ben vijftien jaar jonger, ik ben nog in mijn volle kracht, zeg niet dat ik geen ras heb, de echte Oswentes hadden altijd ras. Ik heb misschien teveel ras, met mijn halve ton ben ik veel te wild omgesprongen. Maar denk je niet dat je van zooiets leert? Ik ben een vrouw, zeker, tot je dienst, een zákenvrouw. En zie jij het ook niet zoo....
(half lachend)
dat er in onze zaken heel veel overeenkomst steekt? De commissionnair in effecten en de eigenares van een paar beautyshops.... ach hemel, dat lijkt per slot zooveel op elkaar. We laten alle twee de menschen het leven van een zonnigen kant bekijken. Jouw prospectussen zijn niet minder optimistisch dan mijn circulaires....
(weer ernstig).
Werkelijk, Ferdinand, we hebben zooveel gemeenschappelijks.... Onze strijd van vijf jaar terug: we waren tegen elkaar opgewassen, ik overwon je toen, zeker, maar hier, op deze plek, nu, overwin jij mij weer. Dan heeft de een, en dan weer heeft de ander de overhand. Onze krachten schelen niet zooveel, niet meer dan onze zaken hebben gescheeld, ik bedoel naar
| |
| |
hun eigenlijke wezen hebben ze niet zooveel gescheeld. En we zijn van hetzelfde bloed.... Denk je niet dat we vóórbestemd zijn om samen te werken? Dat, als twee Oswentes, twee echte, mekaar eindelijk vinden, dat dat tot onbegrensde mogelijkheden leiden moet?.... Je hoofd is wat zwak geworden, Ferdinand, tijdelijk zwak, leen het mijne dat nog sterk is, ijzersterk. Ik zal de dingen wel voor je uitdenken, jij hebt me maar tegen te houden wanneer ik den grond onder mijn voeten verliezen ga, want daarmee, met mijn wildheid, met mijn temperament heb ik mijn geld verspeeld.... Maar laten we een verbond sluiten van hersens en handen. Mijn hersens zullen het werk doen en jouw handen zullen remmen.... En je zult zien, wanneer ik me voor honderd procent aan de zaak geef, je zult zien - want ik werp al mijn slimheid in de schaal, en al mijn aandrift, en mijn kracht, en mijn energie, en mijn uithoudingsvermogen, en mijn hersens, en ook, niet te vergeten, de trucs van een vrouw, want ik verzeker je, als het zoover is dan haal ik ook dat tuighuis leeg waarover elke vrouw beschikt die voor honderd procent veroveren wil, de blikken, de lonken, de lachjes, de tranen, zeker, vooral de savante doseering van de tranen, al die dingen waarvoor de mannenwereld altijd zal blijven zwichten.... en ik zal onweerstáánbaar zijn, we krijgen het concern wéér op de knieën, we persen den laatsten droppel sap uit de citroen van de Sumbo. En we zullen puissant rijk zijn, zóó rijk dat je later van dit buiten zult denken: ja, Cormoran daar in Wassenaar is wel een aardig bezit, maar het beteekent op het oogenblik toch niet meer dan een vestibule voor me, een vestibule in het paleis van mijn rijkdom....
(zich naar hem overbuigend, hand op schouder).
Zeg, Ferdinand, oudste broer, wat denk je van mijn plan?....
(Ferdinand is langzaam in elkaar gezakt, nog vóór de laatste woorden is het aandeel uit zijn hand zacht op den grond gevallen, zijn hoofd hangt opzij. Dora, ontzet fluisterend).
Ferdinand!
(knielt naast hem neer, half-luid).
Ferdinand, wat heb je?
(voelt zijn handen en voorhoofd, staat op met zwakken gil, rent bordes op, schreeuwend).
Tante oma, tante oma!
(exit door glasdeur, komt even later terughollen en tante oma komt er langzaam achteraan, Dora
| |
| |
ligt weer geknield bij Ferdinand).
Gauw, om Godswil, dadelijk een dokter!
(langzaam):
Kalm aan, mevrouw van Dreven. Dit is voor u nieuw, maar voor ons is het bekend terrein.
Toe, een dokter!.... Laat Kris of een knecht dadelijk... Toe dan, en anders bel ik zelf. En geef eerst gauw een glas water.
We zullen eerst die twee sterren wichelen....
(licht oogleden op)
Ze staan flauw, maar ze schijnen nog.... Er is geen onderscheid met andere keeren.
(tot Kris die terzijde verschenen is):
Kris, laat de dokter dadelijk hier komen.... En laat die knecht direct een glas water brengen.
Onnoodige moeite, mevrouw, water wil meneer nooit, en eer de dokter hier is, is hij alweer bij kennis....
Maar dan kan hij toch nog....
Meneer doet toch niet wat de dokter voorschrijft.. We hebben het allang opgegeven.... Kijk, het gaat weer voorbij....
(Dora ondersteunt voortdurend Ferdinands hoofd. Ferdinand zucht eenmaal hoorbaar).
Goddank!
(Ferdinand richt hoofd op, Dora laat het los).
Wil je niet wat water?
(zacht, maar hoorbaar, heel lage lach):
Water?.... Een pop drinkt toch geen water.
(woest, maar zacht, en arm om Ferdinand):
Kris, ellendige idioot, maak dat je wegkomt!
(Kris stuift achteruit en exit. Tante oma heeft intusschen Ferdinands hand genomen en weer laten vallen).
(zacht):
Nee, laat maar zoo.... geen water.
(in zichzelf):
Le Commandeur de pierre....
(pathetisch, halfluid):
Tante oma, bespaar me de rest. Na Kris nu weer u?.... Maar zijn jullie vrouwen dan alle twee stapel?.... Ik hoor hier niets dan van dood, en mijn broer moet leven.... Ik verbied het u.... ik denk aan geen dood....
Ja, ja, dat weten we, dat is zelfbedrog.
(a.v.):
Als ú maar weet dat ik hier geen woord over den dood wil hooren.... Ik verbied het, er bestaat hier geen
| |
| |
dood, en u wilt wel zoo vriendelijk zijn dat allemachtig goed te begrijpen.
Wat ‘en toch?’.... U bent daarmee bij mij aan het verkeerde adres. Ik wil van geen dood weten. Ik zal op mijn eigen sterfbed nog leven, voor honderd procent, hoort u dat? Zoo iemand ben ik.
(vreemd lachje):
Kalmeer, mevrouw, kalmeer. Het gevaar is weer voorbij. Er wàs misschien geen gevaar. Nee, zéker was er geen gevaar. Want alle dingen zijn immers beschikt? En daarom, als we van te voren geweten hadden dat dit zou gebeuren, dan hadden we ons ook voorbereid, dan hadden we ook den afloop geweten. Dan hadden we ons niet laten meesleepen door onze hartstochten, en dan hadden we niet uitgevaren tegen een arme onnoozele....
Ja, tante oma, u hebt nu goed praten.... Dat is theorie.. Maar ik stik in zoo'n omgeving als hier.... Alles in me komt tegen zooiets in opstand....
(tot Ferdinand)....
Hoe ben je nu, jongen?.... Zal ik nu toch niet wat water laten halen?
(Ferdinand schudt van neen).
(half in zichzelf, vrij luid):
Goed práten? U spreekt van goed práten?.... U hebt goed praten, maar ik kan het leven niet anders zien dan het is.... ik doe me geen blinddoek voor.... Ik weet dat het leven een enkele reis is.... en we doen heusch goed, mevrouw, met dàt te beseffen, en ons oor tijdig te luisteren te leggen, want anders schrikken we als we opeens dat douanestation zijn genaderd....
(opstuivend, woest tot tante oma):
En nou is het uit.... Geen woord meer.... Schaam u....
(Tante oma roept er luidkeels, maar niet gillend tusschen door).
En we hooren het onheilspellende geklikklak dat die douanebeambte maakt met zijn magere botten!....
(a.v., gelijktijdig):
Schaam u! Het is een schande! Schaam u! Zwijg! Zwijg, zeg ik. Een ontwikkelde vrouw als u die met zulke praatjes aankomt bij een zieke.... Ga uit mijn oogen, tante oma.... vergiftig hier de omgeving niet langer. Ik zal mijn broer beschermen.... ga uit mijn oogen.... of ik zal geen respect hebben voor uw leeftijd.
(gaat dreigend op haar toe, tante oma wijkt langzaam naar den achtergrond,
| |
| |
blijft daar staan, wrijft de ruggen van haar handen langzaam tegen elkaar. Ferdinand heeft zich gebukt naar den grond en het aandeel Sumbo opgeraapt, zit er mee in de handen. Dora keert zich weer tot hem).
Ik zal je beschermen tegen die twee vrouwen, tegen die eene vooral. Kijk, en dit bergen we op...
(neemt het aandeel, vouwt het samen en steekt het in zijn borstzak).
Ik wil die Sumbo liefst nooit meer zien, nooit meer, ik wil er niet meer van hooren.... Weet je wat het is? Dat stuk is een vervloeking, een pest is het.... Ja, die oom Herman, nou doorzie ik hem.... Hij heeft niet voor niet die twee vrouwen aan dat stuk gekoppeld.... Goeie God, wat een schavuit van een kerel is dàt geweest.... Wat een schobbejak tegenover zijn familie. Maar ik doorzie hem.... Hij heeft je willen martelen, maar nou is het uit.... Je gaat hier weg, begrijp je me goed, Ferdinand, je gaat hier weg... je komt bij mij, ik neem je mee, vandaag nog.... Je komt bij mij thuis. Dan zullen voor het eerst na ons ouderlijk huis weer eens twee Oswentes bij mekaar zijn.... Je komt bij mij, en dan neem je Frits maar op den koop toe.... O God, je weet nog niet eens dat ik met Frits hertrouwd ben!
(inmiddels is Kris weer op den achtergrond verschenen).
(moe):
Jawel, dat weet ik, Dora, ik heb het in de krant gelezen.
(gillend, maar niet te luid):
De krant! Zie je, zie je nou wel?.... De broer leest van zijn zuster in de krant! Zie je nou wel hoe onzinnig-afschuwelijk we van mekaar afgegroeid zijn....
(weer gewone stem, maar uiterst energiek)
Maar nou is het uit, je komt bij mij, en we praten over geen Sumbo, een vrouw zal je verplegen, een èchte vrouw, je eigen zuster....
Maar dan dragen we je naar binnen, mijn jongen....
(tot tante oma).
Tante oma, help me even, toe.... we dragen meneer naar binnen.... of roep even den knecht.
(moe; de avondzon valt op hem):
Nee, Dora, laat me hier maar zitten, in de zon, ik.... zit.... goed....
(zijn hoofd valt weer op zij, terwijl Dora hem omvat).
(zacht gillend):
O God, tante oma, help me toch.... hij is alweer....
| |
| |
(die inmiddels genaderd is):
Zoo, zoo, nou ben ik dus weer goed genoeg.
(doet dan de laatste stappen wat sneller, het gezicht van plechtig opeens ernstig en eenvoudig geworden).
Maar dat is toch wel héél gauw achter elkaar, zóó gauw is het nog nooit gebeurd....
(kijkt in Ferdinands oogen).
Dof!.... Die sterren lijken gedoofd.
(half huilend):
Is hij....?
We weten het met meneer nooit heelemaal zeker... maar ik vrees.... ik vrees dezen keer toch dat hij....
(tot Kris, zacht en beslist).
Kris, laat vragen of de dokter dadelijk komen wil.
(Kris exit over bordes, Dora begint heel zacht zonder snikken te schreien. De fontein ruischt iets sterker).
Doek.
F. Bordewijk
|
|