vindt, die in het stuk gehekeld wordt. En het is even opmerkelijk dat het, in de opvoeringen van ‘Don Carlos’, de groote moeilijkheid voor den acteur bleek om, met de sfeer van het stuk, boven het alledaagsche te stijgen, en de moeilijkheid voor den toeschouwer om, door Schiller's taal heen, te verstaan wat hier te verstaan wordt gegeven.
Ik bedoel daarmee te zeggen dat de levenservaring van het ongeletterd publiek van een volksvoorstelling de beste klankbodem blijkt voor een Shakespeare-blijspel; die van een societypubliek de beste voor een ‘School for Scandal’, en dat Schiller's ‘Don Carlos’, wat dit betreft, het vermoedelijk het moeilijkst had, waar het de groote figuren van een verheven menschelijkheid teekent, een stijl en sfeer waarin èn spelers, èn publiek het minst ervaren zijn.
Immers, beiden zijn hoofdzakelijk opgevoed bij klucht, blijspel, en burgerlijk tooneelspel. Royaard's groote klassieke repertoire, enkele van Saalborn's Shakespeare-opvoeringen, en andere waardeerbare klassieke voorstellingen, ze zijn intermezzo's in de tooneelhistorie der laatste halve eeuw. De kunst van het verzenzeggen, grondslag van ieder klassiek repertoire is in verval, de groote tragische speelstijl niet minder.
In de - het zij allereerst gezegd, zeer waardeerbare ‘Don Carlos’-opvoering van het Nederlandsch Tooneel - zijn de zwakkere plekken karakteristiek voor deze huidige zwakheid van ons tooneel.
Neem bijvoorbeeld van Dalsums koning Philips; een terstond, in de eerste scènes sterk en prachtig opgezette figuur: een vorst; achterdochtig; belaagd door intriges; lijdend en bezeten door zijn koninklijken plicht. Nu krijgt men het tafereel in het slaapvertrek, waar hij, gekweld door laster en achterdocht jegens zijn gemalin, meer mensch dan heerscher wordt. Hier laat van Dalsum zijn vorstelijke Philips min of meer los, en speelt, met zijn in wezen sterk romantischen aanleg, een door twijfel gekwelden mensch, die meer van Dalsum dan Philips is, en die, om het parodoxaal te zeggen, ook Macbeth of Othello zijn kon.
De groote stijl van den inzet is niet volgehouden, de vorm bezwijkt onder den gevoelsdrang; het is wat Diderot in zijn ‘Paradoxe du Comédien’ als de slechte manier van tooneelspelen brandmerkt. Ik voor mij voel bij zulk een scène den on-