| |
| |
| |
Vijftig jaar cultuurstrijd aan den Witwatersrand
Naar aanleiding van: Dr. Abel Coetzee, Die opkoms van die Afrikaanse Kultuurgedagte aan die Rand, 1886-1936. Afrikaanse Pers Bep.
Vijftig jaar mijnbedrijf en zakenleven aan den Witwatersrand zijn in 1936 feestelijk herdacht met een groote tentoonstelling, die groei en bloei van de mijnstad Johannesburg verheerlijkte. Naast de feestbundels en herinneringsnummers, die toen het licht zagen, legt Dr. Coetzee nu zijn wetenschappelijke studie over Die Opkoms van die Afrikaanse Kultuurgedagte aan die Rand.
Wat is de inhoud van die gedachte? De schrijver geeft er geen opzettelijke beschrijving van en waagt zich evenmin aan een ontleding om haar te herleiden tot enkele hoofdbeginselen. ‘Uit die reaksies van albei (Afrikaansche en Engelsche) rassegroepe word op talle plekke duidelik wat onder die begrippe tuis te breng is. Daarom is dit gevaarlik om dit vooruit met een formule te probeer dek’. Er is een Hollandsch-Afrikaansche volksgroep, zelf weer product van een historisch proces, die zich tegenover Engelsch geestelijk imperialisme en Engelsch sprekend internationalisme blijft verzetten zooals de Boeren van Transvaal dat onder Kruger reeds deden. In die groep zijn vele schakeeringen in ontwikkeling en maatschappelijk aanzien; in bewustzijn van eigen aard en besef van eigen waarde. In de verschillende streken van Zuid-Afrika wordt de roeping van den Hollandschen Afrikaner ook verschillend gezien en de samenhang van Afrikaansch streven over de geheele Unie van Zuid-Afrika wordt niet overal even sterk gevoeld. Maar boven alles staat dat er een Hollandsch-Afrikaansche beweging is zooals er een Vlaamsche
| |
| |
bestaat, een streven om de anderen te dwingen tot erkenning van het goed recht van het oude Afrikanerdom op een leven naar eigen verkiezing en met eigen waardebepaling; een pogen ook om tegenover andere methodes en opvattingen, andere levens- en beschavingsidealen het Hollandsch-Afrikaansche te handhaven en het aanzien, de aantrekkingskracht en den uitstralingsradius daarvan te vergrooten. Waarin nu dat eigene van deze Afrikaner wereld gelegen is kan een punt van discussie uitmaken tusschen Afrikaners onderling. Het blijkt dan niet eenvoudig onder woorden te brengen tot ieders tevredenheid en dat op zijn beurt is eer een bewijs van de volheid en veelzijdigheid van Afrikaansch leven en streven dan een symptoom van zwakte en onvoldragenheid. Maar het is anders dan het Engelsche zooals dat zich - ook al weer in vele schakeeringen - in Zuid-Afrika voordoet en het heeft recht op erkenning en aanspraak op ontwikkelingskansen.
Veel is reeds gedaan om die af te dwingen en veel blijft er nog te doen. De strijd tegen ontkenning van dit alles, tegen kleineering en geringschatting is zwaar geweest en zal zwaar zijn ook in komende jaren. Aan den Witwatersrand, waar uitheemsche kapitaalsmacht een 50 jaar geleden een nieuw economisch leven bracht en een uitheemsch bevolkingselement met de oude Boerensamenleving in tegenstelling kwam, heeft het Hollandsche Afrikanerdom den grootsten en meest bewusten tegenstand te overwinnen gehad. Het heeft echter ook daar belangrijke resultaten bereikt al scheen het soms alsof juist de Witwatersrand aan Hollandsch Zuid-Afrika den doodsteek zou geven en al heeft de doorwerking van het mijnbedrijf op de samenleving voor vele oude Afrikaners persoonlijk en voor het Hollandsche Afrikanerdom als geheel rampzalige gevolgen gehad.
De geestelijke en politieke leiders, die in den strijd voorop gingen en hun stamgenooten hebben willen opvoeden en bewust maken, hadden zelf veelal lang in Engelsche omgeving verkeerd en kenden de bekoring van Engelsche levensvormen en de zuigkracht der Engelsche beschaving. Hun afweer werd er te heftiger door en moest te meer geforceerd lijken omdat de mogelijkheden van het Hollandsche Afrikanerdom nog moesten worden ontgonnen en geslepen tot cultuurbezit. Wat de Tweede Afrikaner Taalbeweging na den vrijheidsoorlog aan eigen letterkunde had geschapen uit de smarten van den ondergang
| |
| |
was in Engelsch sprekende kringen onbekend gebleven. Een Hollandsch-Afrikaansche volksgroep met eigen inzet werd daar als iets onbestaanbaars geloochend tegenover de werfkracht van het Engelsche. Aan den Rand speciaal scheen die zienswijze juist, omdat ongeschoolde en verarmde Afrikaansch-sprekenden er in groeiende massa's de schamele voorsteden bevolkten, waarheen zij, door droogte, veranderde boerderijmethodes, uitbreiding van spoorwegen, toenemend autoverkeer uit hun broodwinning gestooten, van het platteland waren komen afzakken. Waar hoogere beschaving ophield begon het Hollandsche Afrikanerdom. Wie in Johannesbrug verarmde werd ‘verafrikaanscht’ ook als hij vroeger Engelschman was. En de Hollandsche Afrikaner die zich aan den Rand wilde staande houden in het vrije beroep was op Engelsch sprekende cliënten aangewezen, die hem overtrokken naar het andere kamp. Afrikaansch was de taal van ondergeschikten, van bezits- en cultuurloozen, zoo scheen het - met uitzondering van eenige verdwaasde fanatici.
Tegenover de stelselmatige verengelsching van het leven na den ondergang der Zuid-Afrikaansche Republiek en de eenzijdige binding van de veroverde kolonie aan het Engelsche imperium hebben de volksleiders in Transvaal met hun uit Nederland gesteunde scholen voor Christelijk Nationaal Onderwijs politiek terrein slechts kunnen winnen in samenwerking met het uitheemsche, vooral niet-Engelsche bevolkingsdeel, dat onder den Afrikaanschen hemel een nieuw vaderland zocht. Samen gevoelden zij zich als heloten overgeleverd aan de magnaten van den Rand en aan de geïmporteerde Engelsche bestuursambtenaren en samen ijverden zij voor verantwoordelijk zelfbestuur. Toen zij daarin anno 1906 waren geslaagd begon een geleidelijk opdringen van de landszonen naar den staatsdienst, dat in versterkte mate voortgang zou hebben, toen de Unie was tot stand gekomen in 1910 en na de overwinning van Hertzog en zijn nationalisten in 1924. Het was onvermijdelijk dat de oude Afrikaner zich tot het ambtelijke aangetrokken gevoelde, daar hij aan de ontginning van de bodemschatten en aan het nieuwe economische leven in het algemeen weinig aandeel had. De aandacht van het nieuwe bewind voor de oude bevolking had ook ten gevolge dat de verarmde uitgestooten plattelanders in lagere functies werden te werk gesteld bij spoorwegen, openbare werken
| |
| |
en gemeentediensten. Tevoren reeds was het verschijnsel begonnen dat Afrikaansch sprekenden als mijnwerkers werden aangenomen. Het samengaan van de nationalisten met hun belangstelling voor de misdeelde blanken eenerzijds en de mijnwerkers na de staking van 1922 heeft de overwinning van Hertzog twee jaar later voorbereid.
Het opdringend nationalisme, dat ook eischen stelde omtrent de school en de handhaving van eigen taal - het Afrikaansch nu ook officieel, sinds in 1925 was vastgesteld dat dit mede begrepen was onder Hollandsch zooals de grondwet van de Unie dat bedoelde - dat nationalisme heeft sterken weerstand ondervonden van een fel jingoisme aan den anderen kant. Gehechtheid aan het imperium, de Union Jack en God save the King had nieuwe kracht gekregen in den wereldoorlog, waaraan voor Zuid-Afrika ook de rebellie der onverzoenlijken tegen Botha's regeering verbonden was geweest, - een wekroep voor Hollandsch Zuid-Afrika. Het nationalisme, dat voor eigen vlag en eigen volkslied ijverde, dat den band met Engeland verzwakte door het accentueeren van den staat van dominium, waartoe Zuid-Afrika gekomen was, heeft ergernis gewekt ook door zijn handelsverdrag met Duitschland, door het instellen van gezantschappen en consulaten (het scheppen van een eigen circulatiebank was reeds door het vorige bewind ondernomen) en door het toelaten op ruime schaal van niet-Britsche immigranten. Toen Hertzog in 1933 tot samenwerking kwam met zijn politieke tegenstanders onder Smuts, beteekende dat afsplitsing van een groep felle Britten, die eerst in de Suid-Afrikaanse Party van Botha en Smuts voor sterke binding aan Engeland hadden geijverd, maar nu op eigen krachten in die richting bleven voortwerken. Zij vormen nog altoos een partij van onverzoenlijken, die den strijd tegen Afrikaansche nationale tendenties voortzetten met de oude methodes van verdachtmaking en kleineering. Zij zijn een toevlucht voor alles wat Engelsch voelt of anti-Afrikaansch zoo vaak een nieuwe cultureele winst behaald wordt door de Afrikaansch sprekende groep, gelijk onlangs bij het tot stand komen van de dubbele radiouitzending en de driftige reacties daartegen van Engelschen kant weer duidelijk gebleken is.
Het boek van Dr. Coetzee geeft uitvoerige getuigenissen uit
| |
| |
de dagbladpers van de haat en ergernis, waarmee op Hollandsch-Afrikaansch nationalisme is geantwoord. In feite is zijn boek grootendeels uit zulk materiaal opgebouwd en geeft het door lange aanhalingen den lezer gelegenheid de stemmingen ten volle na te proeven. In dezen opzet gaat de schrijver zelfs zoo ver dat hij de Tweede Afrikaansche Taalbeweging slechts zeer terloops vermeldt en er verder niet bij stil staat ‘want hier die bedryvigheid trek baie lank nie die aandag van die Engelssprekendes nie, want immers Afrikaans kan hulle nie lees nie en in die Engelse koerante kry hulle daar niks van nie. En dis juis my doel om die reaksies van die Engelssprekendes aan te dui, om die hele gebeure van die tyd sover moontlik uit hulle standpunt te sien om sodoende duideliker te kan wys waarom 'n sekere houding teenoor die Afrikaanse kultuurgedagte ingeneem word.’
Tot dusver bespraken wij aan de hand van Dr. Coetzee's boek het streven van de Afrikaansch sprekende bevolkingsgroep vooral in verband met de politieke groepeeringen. De regeering van Hertzog bleek het nationaal besef en het sociaal aanzien der oude bewoners sterk ter harte te nemen. De Afrikaansche cultuurstrijd was het streven van Hertzogs volgelingen. Dat werd anders toen politieke hergroepeering tot stand kwam en Hertzog met Smuts en ook vele Engelsch-sprekenden de Verenigde Party stichtte, waarin samenwerking wordt beoogd op basis van het algemeene landsbelang. Een scherp nationalistische partij onder den Kaapschen Dr. Malan bleef daartegen in oppositie. Hoe nu deze nieuwe tegenstelling verankerd moge zijn in andere tradities en controversen, het is wel zeker dat bewust Hollandsch Afrikanerdom niet slechts in één der partijen te vinden is. Het gevolg moest zijn dat de cultureele leiders zich losser gingen maken van de politieke groepen en op andere grondslagen voortwerkten. Zij beseften dat acht jaren van nationaal bewind vrijwel alle winst voor de Afrikaansch-sprekenden had opgeleverd, die een cultureele beweging van strijd met politieke middelen verwachten mag. Zij vertrouwden erop dat het mogelijk zou zijn het verworvene te handhaven door eigen voorbeeld en vastberadenheid en daardoor tevens eerbied en erkenning af te dwingen bij de andere groep. Hoogere ontwikkeling en beschaving in bewust Hollandsch-Afrikaansche kringen had reeds opmerkelijke vorderingen gemaakt. Intellectueelen uit hun midden verkeerden op
| |
| |
voet van gelijkheid met de Engelsch sprekende vakgenooten en konden in die omgeving begrip trachten bij te brengen voor de drijfveeren van de Afrikaansche cultuurbeweging en van de problemen, die het volksleven der Afrikaansch-sprekenden beheerschen. Omgekeerd had aan den Rand, veel meer dan b.v. in Kaapstad, een leven van eigen geaardheid ook vat gekregen op velen, die te voren uitsluitend op ‘the home country’ waren gericht, of die, schoon Engelsch hun taal was geworden, niet in de tradities van het Vereenigd Koninkrijk waren opgegroeid. Reeds Hertzog had in zijn leus ‘Suid-Afrika eerste’ ook de Engelsch-sprekenden willen betrekken voorzoover zij de Unie als hun vaderland hadden leeren beschouwen en vooral bereid waren met de Afrikaansch-sprekenden te verkeeren op voet van politieke en cultureele gelijkheid. In dien geest werd nu door vooraanstaande Afrikaners voortgewerkt en zoo kon er onlangs in Johannesburg een blad als Forum worden opgericht, bedoeld als ontmoetingsplaats voor verschillende beschavingsgroepen en -stroomingen.
Belangrijk voor de positie van het Hollandsche Afrikanerdom was ook dat volksopvoeding en nationale bewustwording in breeden kring voortgang hadden gehad. Door onderwijzers ter hand genomen, op ander gebied georganiseerd door de Hollandsche kerken in debats- en jongelingsvereenigingen, had zij geleid tot zelfbewuste fierheid, die in het optreden van den Handhawersbond tot uiting kwam en in de stichting van de Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge (F.A.K.) met haar coördineerenden Kultuurraad. In deze kringen is men veel strijdbaarder dan de Afrikaansch-sprekenden rondom Forum en eischt men op elk gebied van het leven erkenning van de rechten van het Afrikaansch en het Hollandsch-Afrikaansche volksdeel. Verschillenden willen hier van geen cultureelen vrede weten, daar zij vervuld zijn van republikeinsche idealen en tot de uiterste vleugel der cultuurbeweging behooren. Zij zien evenzeer naar het overwegend Afrikaansch sprekende platteland, het mogelijke reservoir van Hollandsch-Afrikaansche volkskracht, als naar de stedelijke centra. Aan hen geeft Dr. Coetzee echter niet in de eerste plaats aandacht. Hij rekent zich tot degenen, die het verzoeningsgezinde blad Die Vaderland als hun orgaan beschouwen en met loslating van louter anti-Engelsche bedoelingen het ideaal be- | |
| |
oogen van één Zuid-Afrika, waarin liefde voor gemeenschappelijk streven beide vormen van blanke beschaving overkoepelt en verbindt. Dat dit ideaal nog niet bereikt is beseft hij ten volle. Wat er gebeuren moet vóór het zoover kan komen ligt ook naar zijn inzicht voor een groot deel op economisch en sociaal terrein, waarheen speciaal de F.A.K. den strijd verplaatsen wil.
Het blijft een feit dat onder de Afrikaansch-sprekenden de meeste economisch zwakken en zeer zwakken te vinden zijn. Het probleem der arme blanken in Zuid-Afrika is te ingewikkeld om met een paar streken te kunnen worden geschetst. Ongetwijfeld werkt de plattelandstraditie van een zelfstandig boerenbestaan ertoe mee om allen, die dat moesten opgeven en in stedelijken loondienst traden, onder de groep der arme blanken te rekenen. Wat men daaronder verstaat reikt dan een heel eind verder dan den pauper. Het is echter ook zeker dat het volksleven in Zuid-Afrika, waar groote groepen van gekleurden in het maatschappelijk bestel betrokken zijn, ernstig bedreigd wordt door de aanwezigheid van vele hopelooze existenties, wier verval speciaal het Hollandsche Afrikanerdom verzwakt en zijn aantrekkingskracht vermindert. Wie niet op die elementen in de eerste plaats den blik richt, maar op de velen, die aan den Rand een ordentelijk bestaan vonden in loondienst, moet toch toegeven dat de Hollandsche Afrikaners er bij de winning van het goud en de vorming van kapitaal voornamelijk betrokken zijn als arbeiders.
Naar twee kanten zoeken de leiders nu verbetering. Zij zijn erop bedacht de economische activiteit in de gelederen der hunnen te stimuleeren om ook op het terrein van het zakenleven, het credietwezen, misschien zelfs de ontginning van bodemschatten met eigen inzet naar voren te komen. Verder dan een zwak begin is men daarmee echter nog niet. Daarnaast zoeken zij het gevaar tegen te gaan, dat zij zien in de internationaal gerichte vakbonden, waarin de arbeider aan den Rand gemeenlijk is opgenomen. Zij trachten eigen vakvereenigingen te stichten op christelijknationalen grondslag en ondernamen dat reeds onder spoorwegpersoneel en mijnwerkers. Het is gebleken dat deze actie niet zal kunnen voortgaan zonder strijd met de bestaande bonden, met de groote werkgevers en zelfs niet zonder tegenwerking van de regeering en zoo ziet het christelijk-sociale streven van de F.A.K. zich geplaatst voor eenzelfde verzet als vroeger de taaleischen
| |
| |
en de schoolwenschen ondervonden. Wel verre van tot rust te zijn gekomen heeft de cultuurstrijd aan den Rand zich verplaatst naar andere terreinen van menschelijk bedrijf.
Hoe dit echter zij of worden mag - het zal duidelijk zijn dat aan den Rand een streven is niet alleen om erkenning van Hollandsch-Afrikaansche levenswaarden te verkrijgen van de internationaal of Engelsch gerichte elementen, maar ook om te geraken tot een wederzijdsch verstaan en een samenwerking in het besef van gemeenschappelijke worteling in den bodem van Zuid-Afrika. Dit te vernemen zal wellicht velen bevreemden, die zich Johannesburg voorstelden als een bij uitstek Engelsche, althans Engelsch-sprekende stad. Hun moet worden toegegeven dat de economische macht der Engelsch-sprekenden voorloopig nog een ernstige belemmering blijft voor het duidelijk doorwerken van de besproken tendenties tot aan de oppervlakte van het dagelijksch leven.
Anderzijds zullen er misschien anderen zijn, die van bewust Hollandsch-Afrikaansch streven niet verwacht hadden dat het op cultureelen vrede zou aansturen. Voor hen kan het goed zijn hier een passage aan te halen uit Die Vaderland, die onlangs bij gelegenheid van het regeeringsjubileum van onze Koningin de betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika besprekend de volgende vermaning liet hooren: ‘(Ons Hollandse vriende) moet nie probeer om ons ‘van die Engelse te red’ nie. Dit sal ons self doen. Hulle moet die feite in die oë sien en Suid-Afrika aanvaar, so nie juis aan Holland se gelyke in krag of selfs in kultuur nie, dan wel seker as Holland se gelyke in status as 'n soewereine staat met sy eie binnelandse politieke probleme. Hulle moet met ander woorde insien dat Suid-Afrika 'n soewereine staat is wat regeer word deur Afrikaanssprekendes en Engelssprekendes saam, en dat die Afrikaanssprekendes wat samenwerking met die Engelse volksdeel hier te lande begeer, net so deel van die Hollandse stam in Suid-Afrika is as dié wat van hulle ‘gered wil word.’ Ziedaar een ontboezeming, die dunkt mij ook door Dr. Coetzee zelf had kunnen zijn neergeschreven. Aan den anderen kant, Die Vaderland zou geen afzonderlijk blad aan het Nederlandsche regeeringsjubileum hebben gewijd, wanneer ook in haar omgeving niet waren de ‘baie ernstige Afrikaners’, van wie onze schrijver met instemming verklaart dat zij beseffen hoe ‘die
| |
| |
skynbare vyandige gesindheid teen Nederlands.... 'n opsetlike verarming van gees kan meebring’ en die ertoe hebben bijgedragen dat ‘die opvatting in die Transvaal al meer en meer grond wen dat die Nederlandse en Vlaamse taal, letterkunde en wetenschaplike literatuur die natuurlike agtergrond vorm van Afrikaans.’
P.J. van Winter
|
|