De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De economische ontwikkeling van Zuid-Afrika in het bijzonder gedurende den laatsten tijdIn December van dit jaar vindt het eeuwfeest plaats van de overwinning van de Voortrekkers op den Kafferkoning Dingaan. Het is dan nauwelijks honderd jaar geleden, dat door diezelfde Voortrekkers uit de oude nederzetting aan de Kaap een zeer weinig stelselmatig begin werd gemaakt met de economische ontsluiting van de tegenwoordige Oranje Vrijstaat, Transvaal en deelen van Natal, gebieden die tezamen meer dan de helft omvatten van de tegenwoordige Unie van Zuid-Afrika. Deze pioniers beperkten zich gedurende vele decennia tot een uiterst extensieve landbouw en een veehoederij van een bijna nomadisch karakter. Ongeveer driekwart eeuw geleden werd de eerste diamant gevonden en nog geen halve eeuw geleden werd het goudrif aan de Witwatersrand ontdekt. Naast het oudere, kapitaalarme, extensieve landbouw- en veehoudersbedrijf ontstond bijna sprongsgewijze het kapitaalintensieve en aanvankelijk sterk gelocaliseerde mijnbouwbedrijf. Het is moeilijk zich twee werelden voor te stellen die in wezen meer aan elkander tegengesteld zijn, niet alleen economisch maar ook psychologisch en sociaal en daardoor tevens politiek en cultureel. Slechts het speculatieve en avontuurlijke hadden zij vooral aanvankelijk, gemeen. Hoewel de Boerenoorlog een directe uiting is geweest van het Engelsche imperialisme van de vorige eeuw en de grieven van de ‘Uitlanders’ voor Engeland slechts een voorwendsel zijn geweest, bestonden er aan het einde van de vorige eeuw inderdaad diepgaande economische en cultureele tegenstellingen tusschen de historisch oudere boerenbevolking en de latergekomen mijneigenaren en gouddelvers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is begrijpelijk dat nog heden ten dage deze tegenstellingen op verschillend gebied waarneembaar zijn en dat er tusschen den geest die heerscht in de metropolis Johannesburg en de landelijke hoofdstad Pretoria een diepere klove gaapt dan tusschen steden als Amsterdam of Rotterdam en den Haag. Het is evenzeer begrijpelijk dat tusschen deze beide werelden de economische en intellectueele middenstand in Zuid-Afrika nog niet die groote en stabiliseerende cultuurhistorische beteekenis heeft verkregen, die zij in West-Europa al sedert eeuwen heeft verworven. Wanneer er iets verwonderlijk is, dan is het veeleer dat het proces van amalgamatie al zoover is voortgeschreden, dan is het bovenal dat er reeds zoovele tusschenvormen zijn tot stand gekomen en een reeds bijna West-Europeesche differentiatie waarneembaar is. Sedert den Boerenoorlog is het vooral de stichting van de Unie in 1910 geweest, die voor een dergelijke ontwikkeling den politiek noodzakelijken grondslag heeft gelegd. Afgezien van zijn algemeene beteekenis, is dit feit ook direct voor de economische ontwikkeling van het land van belang geweest omdat het de mogelijkheid opende voor een aantal practische maatregelen, die voor het geheele bedrijfsleven van ingrijpend belang waren. Om slechts enkele voorbeelden te noemen: de geleidelijke uniformeering van de handelswetgeving, een proces dat eerst thans zijn voltooiïng nadert; de centraliseering van de spoorwegen, die het mogelijk maakte een tariefpolitiek te voeren, gericht op de stelselmatige ontwikkeling van het binnenland; de algemeene handelspolitiek, die zich meer en meer tot doel stelt, een onderling samenhangende eigen industrie in het leven te roepen; last not least, de belastingpolitiek, die er sedert de devaluatie van het Zuid-Afrikaansche Pond in den aanvang van 1932 welbewust op uit is, een groot gedeelte van de winsten van de goudmijnmaatschappijen dienstbaar te maken aan de ontwikkeling van andere welvaartsbronnen in de hoop daardoor de economische structuur van het land te versterken. Als belangrijke etappes in deze ontwikkeling kunnen worden genoemd: de Land Settlement Act van 1912, de verschillende Arbeidswetten van 1914 tot 1922 gevolgd door de Industrial Conciliation Act van 1924, de oprichting van een Centrale Bank in 1921, de Tariefwet van 1925 en de creatie van het groote ijzer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en staalwerk de Iscor in 1928 als uitgangspunt voor tal van later opgerichte en nog op te richten verder-verwerkende industrieën, de Belastingwet van 1933 op de extra-winsten van de goudmijnen voortvloeiende uit de devaluatie van het Zuid-Afrikaansche Pond gevolgd door heele complexen van maatregelen tot steun en ontwikkeling van een meer intensieve landbouw en veeteelt en van de exploitatie der nog onontgonnen bodemschatten. De volgende cijfers geven een goed beeld van de verschillende stadia van de economische ontwikkeling van Zuid-Afrika sedert het tot stand komen van de Unie. Zij geven daarenboven eenig inzicht in de relatieve beteekenis van de verschillende bedrijfstakken en de verschuivingen die zich daarbij in den loop der jaren hebben voorgedaan.
Merkwaardig is hoe snel in deze laatste kwarteeuw naast en door de ontwikkeling van de oudere welvaartsbronnen de industriële ontwikkeling is voortgeschreden. Vooral een vergelijking met de goudmijn-industrie die als typisch exportbedrijf de voornaamste motor is en blijft van het bedrijfsleven van Zuid-Afrika is interessant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze cijfers blijkt niet alleen de toenemende beteekenis van de industrie voor het nationale inkomen maar bovenal voor het openen van werkgelegenheid voor de blanke bevolking. In dit opzicht oefent de regeering overigens een sterke druk uit door aan industrieën die op eenigerlei wijze steun of opdrachten van de regeering ontvangen bepaalde eischen te stellen met betrekking tot het percentage blanke arbeiders, dat in dienst moet worden genomen. Wanneer wij na deze kleine uitweiding terugkeeren tot een beschouwing van de eerste tabel dan valt in de eerste plaats op de groote sprong die vele bedrijfstakken vertoonen gedurende den grooten oorlog en de jaren die dadelijk daarop volgen, terwijl in dienzelfden tijd de ontwikkeling van den mijnbouw duidelijk achterblijft. Verder valt op te merken de algemeene vertraging, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die daarop volgt en die bij landbouw en veeteelt zelfs omslaat in een positieve achteruitgang. Hetzelfde geldt voor den mijnbouw (exclusief goud) die voor een groot deel door het verloop van de diamantindustrie wordt bepaald. Tenslotte blijkt hoe in de laatste periode (met uitzondering van de diamantindustrie) weer een algemeene opleving ontstaat, waarbij juist de goudmijnindustrie de leiding neemt en de ontwikkeling van alle andere bedrijfstakken verre en verre overtreft. De oorzaken liggen voor de hand. De oorlog en de jaren daarop brachten een sterke prijsstijging met zich mede en beteekenden derhalve voor de producenten van vrijwel alle uitvoerproducten behalve goud een tijdperk van groote winsten. De enorme stijging van de vrachten werkte voor de producenten, die de binnenlandsche markt verzorgden, als een sterk beschermend invoerrecht. Voor de goudproducenten daarentegen was de toestand minder gunstig. De kostprijzen stegen terwijl de verkoopsprijs van het goud niet veranderde doordat de Zuid-Afrikaansche valuta formeel aan het goud gekoppeld bleef. Ofschoon het Zuid-Afrikaansche Pond op de vrije markt een niet onaanzienlijk disagio vertoonde ten opzichte van de eenige werkelijke goudvaluta, nl. de dollar, werden de goudmijnen gedwongen hun goud tegen de oude pariteit aan de Bank of England te verkoopen. Het is te begrijpen dat de goudmijnen hierdoor op den duur in een vrijwel onhoudbare positie kwamen. Toen hierin eindelijk in 1919 verandering kwam en men de fictie van een goudvaluta liet varen, was het feitelijk reeds te laat om den goudmijnen nog van veel nut te zijn. Immers kort daarop begon Engeland welbewust door het voeren van een deflatiepolitiek de waarde van het Pond weer op te drijven tot de oude goudpariteit en aangezien het Zuid-Afrikaansche Pond ten nauwste aan het Engelsche Pond verbonden bleef en dus ook de waarde van het goud uitgedrukt in Zuid-Afrikaansche Ponden weer begon te te dalen, was de opleving van de goudindustrie slechts van korten duur. Als daarbij dan de terugslag komt van de wereldcrisis van 1920/23 op de andere uitvoerproducten van Zuid-Afrika is de depressie algemeen. Vooral de landbouw en de veeteelt herstellen zich slechts langzaam. De industrieële opleving in tal van landen in de tweede helft van de twintiger jaren gaat juist aan deze bedrijfstakken gedeeltelijk voorbij. De goudmijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
industrie daarentegen krijgt een extra stimulans doordat de regeering toestaat het gebruik van gekleurde arbeidskrachten, waarvan een groot gedeelte uit de Portugeesche koloniën moet worden aangevoerd, te vergrooten. Voorts dalen door de algemeene depressie ook de loonen van de blanke arbeiders en de kosten van machinerieën en andere productiemiddelen. Dit alles tezamen genomen blijkt echter nog niet voldoende om de goudmijnindustrie tot eenigszins belangrijke uitbreidingen te stimuleeren. De ontwikkeling van de industrie daarentegen vindt gestadig voortgang, mede door den steun van de reeds genoemde protectionistische tariefwet. Dan komt de wereldcrisis van 1929. Het nog slechts gedeeltelijk herstelde bedrijfsleven wordt er zwaar door getroffen. Landbouw en veeteelt geraken in ernstige moeilijkheden. Als in September 1931 Engeland den gouden standaard loslaat, terwijl Zuid-Afrika den gouden standaard handhaaft, komt daar nog een nieuwe ongunstige factor bij: een algemeene kapitaalexport. De overtuiging, dat het Zuid-Afrikaansche Pond binnenkort het Engelsche Pond zal volgen, brengt exporteurs ertoe de opbrengst van hun producten zoolang mogelijk in Engeland te laten. De Engelsch georiënteerde goudmijnindustrie voert een campagne voor iets, wat in Engelsche kringen wordt gevoeld als de eenige normale toestand: herstel van de oude pariteit met Londen. De kapitaalvlucht wordt algemeen. Het gevolg is een credietschaarschte in het binnenland, die het toch reeds ernstig getroffen bedrijfsleven nieuwe lasten oplegt en tot verdere deflatie leidt. Eind 1932 bezwijkt de regeering voor den drang en heft den gouden standaard op. Een maand later is het Zuid-Afrikaansche Pond weer als vanouds gekoppeld aan het Engelsche Pond, een fractie beneden pariteit. Het gevluchte kapitaal vloeit oogenblikkelijk terug en verruimt vrijwel op slag de credietmarkt. Alle uitvoerproducten inclusief het goud leveren op eenmaal hoogere prijzen op, de voor het binnenland werkende industrie behoeft niet langer te strijden tegen ‘valutadumping’. Een hausse begint, die onafgebroken duurt tot 1937. Hoe fenomenaal deze opbloei is geweest, leeren de volgende cijfers. Om te beginnen met de goudindustrie, zij vermeld, dat van 1931 tot 1937 de dividenden van de goudmijnmaatschappijen stegen van £ 8 millioen tot £ 17, terwijl in dienzelfden tijd de inkomsten van de staat uit de goudmijnen door pachten en be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lastingen en in het bijzonder door de nieuwe extra-winstbelasting toenamen van £ 4,5 millioen tot £ 14,5 millioen. Verder dient men te bedenken, dat de winsten van de goudmijnindustrie met opzet werden gedrukt door het vermalen van ertsen met een laag goud gehalte. Een gedeelte van de ertsen met een hooger goudgehalte is zoodoende bewaard voor tijden, waarin de verhoudingen weer eens minder gunstig mochten worden. De wijze waarop de nieuwe wet op de extra winsten wordt geheven, heeft deze politiek zeer bevorderd. Overigens zij er op gewezen, dat van de dividenden van de goudmijnen volgens een recente berekening ongeveer 70% direct of indirect (via de holdingcompanies) naar het buitenland afvloeit. Pari passu met de goudproductie steeg de uitvoer naar het buitenland, echter niet alleen van goud dat uiteraard voor uitvoer bestemd is doch ook van de andere posten van de handelsbalans. Zelfs was de toeneming van den uitvoer van andere producten dan goud nog grooter waardoor de relatieve beteekenis van het goud in den uitvoerhandel eenige procenten daalde. Zoo steeg de uitvoer van goud van 1932 tot 1937 van £ 49 millioen tot £ 83 millioen terwijl de overige uitvoer in dienzelfden tijd vermeerderde van £ 21 millioen tot £ 42 millioen. Van deze andere uitvoerproducten is wol het belangrijkste. De uitvoer hiervan nam toe van £ 6,7 millioen tot £ 12,6 millioen. - Wij hebben reeds gewezen op de toenemende differentiatie van het economisch leven van de Unie. In de uitvoercijfers komt dit b.v. tot uiting in de toeneming van een post als fruit van £ 2 millioen tot £ 3,6 millioen en in de vergrooting van de lijst van uitvoerproducten met een post als mangaanerts waarvan na enkele jaren (in 1937) reeds £ 600.000 werd geëxporteerd. De invoer steeg van 1932 tot 1937 van £ 33 millioen tot £ 103 millioen. Daarbij daalde het aandeel van Groot Brittanië aanzienlijk, ondanks de voorkeursrechten van het Ottawa Agreement (49,9% in 1933, 42,4% in 1937). De waarde van de door de industrie aan de door haar verwerkte materialen toegevoegde productie stijgt van £ 47 millioen in 1932/33 tot £ 76 millioen in 1935/36. Ofschoon latere cijfers nog niet beschikbaar zijn mag op grond van de wel reeds beschikbare gegevens over het aantal in de industrie werkzame arbeiders en uitgekeerde dividenden veilig worden aangenomen, dat dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cijfer over 1936/37 de £ 80 millioen zal hebben overschreden. Een indruk van de bouwbedrijvigheid krijgt men door de cijfers van de in de Unie goedgekeurde bouwplannen. Deze waren voor 1932/33 £ 4,9 millioen, voor 1937 £ 22,3 millioen. De vermeerdering van het verkeer blijkt uit de stijging van het aantal ton-mijlen van 3,7 milliard in 1932/33 tot 5,5 milliard in 1935/36. Tenslotte nog een enkel cijfer over de staatsinkomsten. Het is begrijpelijk dat ook deze de algemeene opbloei weerspiegelden. Wij wezen reeds op de sterk gestegen inkomsten uit het mijnbedrijf. De douane-inkomsten namen eveneens belangrijk toe; zij stegen van £ 8 millioen in 1931/32 tot £ 11,2 millioen in 1935/36. De totale inkomsten van de schatkist vermeerderden in dienzelfden tijd van £ 27,7 millioen tot £ 38,7 millioen terwijl dit cijfer voor het jaar 1936/37 verder steeg tot £ 42,2 millioen. De uitgaven vermeerderden vrijwel naar rato. De staatsschuld die in 1932 netto £ 244 millioen bedroeg, steeg aanvankelijk nog tot £ 251 millioen in 1934 en daalde vervolgens slechts met eenige millioenen tot £ 249 in 1937. Een groot gedeelte van de uitgaven geschiedde echter met productieve doeleinden. De landbouw kreeg niet enkel steun door uitvoerpremies en subsidies; daarnaast werden groote bedragen ten koste gelegd aan irrigatie. Het wegennet onderging uitbreiding en verbetering. Onderwijs en ziekenzorg namen toe. Voor de naaste toekomst staat o.a. nog op het programma de havenuitbreiding van Kaapstad. Van de vele meer directe maatregelen tot steun van de een of andere bedrijfstak (en wel in het bijzonder van den landbouw) zij hier, ter wille van zijn merkwaardig karakter, slechts afzonderlijk vermeld den maatregel, die de regeering kort na de devaluatie van het Zuid-Afrikaansche Pond meende te moeten nemen ter verlichting van de schuldenlasten van de boerenbevolking. Op alle uitstaande landbouwhypotheken werd de door den debiteur te betalen rente, die in den regel 6% tot 8% bedroeg, wettelijk teruggebracht tot 3½%. Zelf paste de regeering hier nog 1½% bij, zoodat de totale rente die de crediteur ontving op 5% kwam. Crediteuren die hiermede geen genoegen namen, kregen gelegenheid hun hypotheken aan een semi-staatsbedrijf, de ‘Landbank’ over te doen. Door de reeds gememoreerde terugvloeiing van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapitaal en de daardoor ontstane geldruimte werd van deze laatste mogelijkheid slechts een betrekkelijk gering gebruik gemaakt. Werd door verhooging van de uitgaven de staatsschuld, zooals wij reeds zagen, in totaal slechts weinig kleiner, de samenstelling veranderde wel. In de eerste plaats werd, dank zij de vele productie-uitgaven, het gehalte beter. Ongeveer driekwart van de huidige staatsschuld wordt gedekt door vermogens bestanddeelen die direct rente opbrengen. In de tweede plaats werd de rentelast door conversies geringer. Daarbij is het van belang op te merken, dat de conversiemogelijkheden in Zuid-Afrika kleiner zijn dan b.v. hier te lande. In Zuid-Afrika bestaat n.l. de gewoonte leeningen uit te geven niet alleen met een vaste maximum, maar ook met een vaste minimum looptijd, waardoor aflossing resp. conversie beperkt is tot een periode van meestal vijf jaren. In die periode moet aflossing, respectievelijk conversie ineens in zijn geheel plaats vinden. Daartegenover zorgt de regeering van te voren voor een sinking fund, dat wordt beheerd door een speciaal orgaan, de Public Debt Commission. Deze koopt met de te harer beschikking gestelde fondsen gewoonlijk reeds tevoren geleidelijk groote bedragen van de desbetreffende leeningen op de vrije markt. Een derde verandering in de samenstelling van de staatsschuld is de verschuiving van buitenlandsche schuld naar binnenlandsche schuld. Zoolang Zuid-Afrika een typische debiteurstaat was, was ook de overheid wel gedwongen gelden op te nemen in Londen. Naarmate de bronnen van welvaart van de Unie rijkelijker begonnen te vloeien, kon zij deze buitenlandsche leeningen geleidelijk door binnenlandsche emissie's vervangen. Zoo daalde het percentage van de buitenlandsche schuld van 63% in 1931 tot 41% in 1937. Het is begrijpelijk dat de welvaart van de Unie gedurende de laatste vijf jaren waarin vele andere landen nog met groote economischc moeilijkheden te kampen hadden, leidde tot immigratie. Een al te groote voorstelling moet men zich hiervan echter niet maken. In de eerste plaats is immigratie van ongeschoolde krachten in Zuid-Afrika practisch uitgesloten doordat in Zuid-Afrika een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekleurde bevolking woont, die ongeveer vier maal zoo groot is als de blanke bevolking. In de tweede plaats heeft men toen de immigratie eenigszins beteekenende verhoudingen begon aan te nemen (immigratiesaldo in 1936: 8.124, in 1937: 4.211) terstond maatregelen tot beperking genomen. Aanvankelijk leek het erop of deze maatregelen slechts waren bedoeld tot het weren van een al te groote toevloed van Joodsche immigranten uit Duitschland doch toen in 1937 de economische ontwikkeling teekenen van een kentering begon te vertoonen, wisten de vakvereenigingen al spoedig hun invloed te doen gelden en werd de immigratiebeperking algemeen. Slechts Engelschen, die zich uiteraard zonder formaliteiten in het Engelsche Dominion Zuid-Afrika kunnen vestigen, ondervinden hiervan geenerlei bezwaren. Wij spraken in de vorige alinea over een kentering in het economisch getij in 1937. Wij zullen daarop thans nog iets nader ingaan. De reactie begon in het voorjaar op de aandeelenmarkt in verband met een lichte daling van de goudprijs. Men meende daarin een voorbode te moeten zien van een gewijzigde houding van de groote landen ten opzichte van het goud. De Vereenigde Staten en Engeland hadden zoo langzamerhand een gouddekking gekregen, die wanneer men het goud van het egalisatiefonds meetelde de totale uitstaande bankbiljettencirculatie overtrof. Nederland verkeerde in een zelfde positie. Andere landen waren er niet ver meer af. Toen nu behalve de toch reeds stijgende jaarlijksche productie van de regelmatig goud produceerende landen, Rusland plotseling met een groote hoeveelheid goud aan de markt kwam en geruchten over een enorme toeneming van de Russische goudproductie ook de particuliere goudhamsteraars ertoe bracht hun bezit ter verkoop aan te bieden, vreesde men dat aan het gouden tijdperk wel eens plotseling en radicaal een einde zou kunnen komen. De koersen van de goudmijnaandeelen daalden in Johannesburg in enkele maanden gemiddeld met ongeveer 25%. Het koersverlies van de speculatieve aandeelen was natuurlijk belangrijk grooter. De terugslag van de beurs op het zakenleven was over het algemeen genomen merkwaardig klein. Er kwam echter al spoedig een tweede factor bij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De prijsstijging in de meeste landen in het laatst van 1936 en het begin van 1937 had vele Zuid-Afrikaansche importeurs ertoe verleid grootere voorraden in te slaan dan gewoonlijk. Toen nu de prijsstijging geen verdere voortgang vond en zelfs voor een vrij scherpe prijsdaling plaats maakte, daalde ook de koopkracht van dat gedeelte van de bevolking, dat voor afzet van zijn producten was aangewezen op de wereldmarkt, zoodat de verkoop van deze extra voorraden stagneerde. Ook dit had echter geen ernstige gevolgen. De enorme liquiditeit van de banken is daarbij zeker een gunstige factor geweest. Op het oogenblik laat het zich aanzien, dat de noodzakelijke aanpassing al weer grootendeels heeft plaats gehad al vertoonen verschillende statistieken eerst thans de terugslag en al komen de gevolgen voor de schatkist eerst geleidelijk tot uiting. Tenslotte dient de vermindering in de bouwbedrijvigheid te worden genoemd. Waarschijnlijk zal deze niet in die mate van voorbijgaanden aard zijn als met de beide zoojuist genoemde factoren het geval is geweest. Immers, deze teruggang wordt mede beïnvloed door de waarschijnlijk blijvend verminderde immigratie en door de omstandigheid, dat ook een gedeelte van de industrieële bouwbedrijvigheid van de voorafgaande jaren een eenmalig karakter heeft gehad, n.l. inzooverre zij een aanpassing beteekende van het productieapparaat aan de door de devaluatie gewijzigde omstandigheden. Overigens moet er op worden gewezen, dat ook nu nog de cijfers van de aanbestedingen absoluut genomen zeer hoog zijn. Wanneer zich geen nieuwe ongunstige factoren voordoen, schijnt de matiging in de economische ontwikkeling van de Unie, die in 1937/38 valt te bespeuren, dan ook geen wezenlijk ernstige gevaren voor de toekomst in te houden. Werkelijk ernstige gevaren zouden vooral van de volgende twee kanten kunnen komen: daling van de goudprijs of stijging van het niveau van kosten en loonen. Het eerste lijkt op het oogenblik al weer verder af dan sedert jaren het geval is geweest. Het tweede gevaar, waarop pessimisten al vijf jaar lang hebben gewacht, is nog steeds niet als een nabij en zeker niet als een acuut gevaar te zien. De stijging van de kosten van levensonderhoud sedert de devaluatie eind 1932 begin 1933, is merkwaardig beperkt gebleven en van een tendens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot verdere stijging is op het oogenblik althans weinig meer te bespeuren. De omstandigheid, dat deze tendens er echter wel degelijk is geweest in den tijd, dat zich in de Vereenigde Staten een hausse begon te ontwikkelen, maakt het echter niet geheel onwaarschijnlijk, dat wanneer de wereld inderdaad weer eens een periode van groote prijsstijging mocht beleven, Zuid-Afrika daardoor eerder nadeelig dan voordeelig zal worden beïnvloed. Door zijn beteekenis als goudproducent is Zuid-Afrika tot op zekere hoogte onderhevig aan wat men een ‘tegenconjunctuur’ pleegt te noemen. Met dergelijke slagwoorden moet men echter voorzichtig zijn. Zeker wanneer men deze ook geldig wil maken voor verhoudingen op den langen duur. Zuid-Afrika is nog voor een zeer groot gedeelte onontgonnen land. Vrijwel alle delfstoffen, die men zich denken kan zijn in den bodem aanwezig. Behalve van diamanten, goud en steenkool is zelfs de exploratie daarvan nog nauwlijks ter hand genomen. Aan exploitatie althans in grooten omvang zal waarschijnlijk pas worden en kunnen worden gedacht, wanneer de exploitatie van goud niet meer die enorme winsten afwerpt, die alle beschikbare ondernemerslust, kapitaal en arbeid bij voorbaat tot zich trekken. Het is goed zich in dit verband nog eens een oogenblik scherp te realiseeren, dat de Unie van Zuid-Afrika een gebied omvat dertig maal zoo groot als Nederland, een gebied bijna zoo groot als Frankrijk en het geheele tegenwoordige Duitschland (inclusief het voormalige Oostenrijk) tezamen genomen en dat de blanke bevolking, die dit gebied bewoont nauwlijks meer telt dan twee millioen zielen, m.a.w. kleiner is dan de bevolking die de smalle strook in Nederland bewoont, die loopt van Amsterdam over Haarlem en den Haag naar Rotterdam. Zoo gezien is het meer dan waarschijnlijk, dat Zuid-Afrika behalve in de thans reeds aanwezige uitvoer van zijn landbouw- en veeteeltproducten, die van iedere stijging van het wereldprijsniveau terstond in vollen omvang zullen profiteeren, ook in zijn nu nog min of meer latente bodemschatten compenseerende rijkdommen heeft voor tijden waarin de goudstroom eens minder rijkelijk mocht gaan vloeien.
S. Posthuma |
|