De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Buitenlandsch overzichtTsjechoslowakije, een terugblikHet zoo juist verschenen Engelsche Witboek en zijn Supplement (Cmd. 5847-8) stellen ons in staat de hoofdmomenten van het Tsjechische drama met grooter precisie vast te leggen dan de verbijsterend snelle opeenvolging der gebeurtenissen zelve toeliet. Hier moge derhalve een laatste résumé, aan de Britsche Witboeken ontleend, volgen. De ‘onderdrukking’ der Sudeten-duitschers. Volgens HitlerGa naar voetnoot1): Gedurende bijna twintig jaar zijn de Duitschers in Tsjechoslowakije ‘mishandeld op de meest onwaardige wijze, gemarteld, economisch vernietigd en, bovenal, verhinderd hun zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen. Alle pogingen der verdrukten hun lot te verbeteren faalden ten gevolge van den bruten vernietigingswil van de Tsjechen. Dezen beschikten over de staatsmacht en hebben niet geaarzeld die op meedoogenlooze en barbaarsche wijze te gebruiken.’ In de maand September is dat alles nog veel erger geworden: ‘het vroegere optreden van de Tsjechische regeering was bruut, doch dat van de laatste weken en dagen kan slechts als krankzinnigheid (madness) worden aangemerkt.’ Hiertegenover RuncimanGa naar voetnoot2): ‘Het Tsjechoslowaaksche regime in het Sudeten-gebied gedurende de laatste twintig jaren was “weliswaar geen actieve onderdrukking en stellig geen “terreur” doch werd gekenmerkt door gebrek aan tact, gebrek aan begrip, kleine onverdraagzaamheden en discriminatie”, welke de ontstemming van de Duitsche bevolking onvermijdelijk in de richting van verzet moesten prikkelen. Plaatselijke wrijvingen | |
[pagina 224]
| |
kwamen hierbij. Tsjechische beambten en Tsjechische politie, die geen Duitsch kenden, werden in grooten getale in zuiver-Duitsche districten benoemd. Tsjechische boeren werden aangemoedigd tusschen de Duitsche bevolking te komen wonen en hun kinderen van Tsjechische scholen voorzien. Tsjechische firma's werden bij het vergeven van regeeringsopdrachten bevoordeeld en voor de Tsjechische werkeloozen werd meer gedaan dan voor de Duitsche.’Ga naar voetnoot1) De oplossing volgens Runciman: ‘Ten tijde van mijn aankomst verlangden de meer gematigde Sudeten-leiders nog een oplossing binnen de grenzen van den Tsjechoslowaakschen staat [hiermede is Hitler's bewering beantwoord, dat den Sudeten-duitschers twintig jaar lang het “zelfbeschikkingsrecht” is onthouden].... doch ik heb ingezien, dat elke regeling van dien aard slechts tijdelijk, niet blijvend zoude zijn geweest.’ Het zgn. ‘vierde’ Tsjechische plan (5/6 September) omvatte, ook volgens de ‘meer verantwoordelijke Sudeten-leiders’, bijna alle eischen van het Karlsbader-program en zou met een geringe verduidelijking en uitbreiding daarmede geheel in overeenstemming te brengen zijn geweest. ‘Ik ben er echter stellig van overtuigd, dat juist het feit dat dit plan zoo gunstig was, zijn kans van slagen bij de extremistische Sudeten-leiders in den weg stond’. Het plan werd op 10 September in bespreking gebracht maar Lord Runciman is ‘overtuigd, dat dit niet paste in de politiek van de Sudeten-extremisten en dat incidenten werden uitgelokt en op touw gezet op 11 September en, met grootere uitwerking, na Hitler's rede op 12 September.’ Het afbreken van de onderhandelingen tusschen de regeering en de Sudetenleiders op 13 September schiep een geheel nieuwe situatie. ‘De verantwoordelijkheid voor dit definitieve afbreken rust, naar mijn meening, op de heeren Henlein en Frank en op hun supporters | |
[pagina 225]
| |
in binnen- en buitenland, die hen tot extremistische en inconstitutioneele actie aanzetten.’ Na het afbreken dier onderhandelingen beschouwde Lord Runciman ‘zijn missie als beëindigd’. De toestand in het Sudeten-gebied tijdens en na zijn vertrek was betrekkelijk rustig. Op den dag van het vertrek zelf (16 September) was het aantal dooden aan beide zijden te samen niet meer dan 70. ‘Tenzij derhalve Henlein's Freikorps opzettelijk wordt aangemoedigd de grens te overschrijden, heb ik (op 21 Sept.) geen reden te verwachten, dat incidenten of rustverstooringen zich op noemenswaardige wijze opnieuw zullen voordoen.’ Inmiddels waren de verhoudingen echter wel zoo toegespitst, dat Runciman een cessie van overwegend Duitsch gebied onvermijdelijk achtte, wilde men op den duur een burgeroorlog voorkomen. De cessie zou terstond en zonder uitstel moeten worden ten uitvoer gebracht. Op de overblijvende gebieden met een (zij het kleinere) Duitsche meerderheid zou het zgn. ‘vierde’ Plan kunnen worden toegepast. De grenzen van het te cedeeren gebied zouden door een commissie met een neutralen voorzitter moeten worden vastgesteld en tijdens de overdracht zou de orde ter plaatse door een internationale politiemacht moeten worden gehandhaafd. Tenslotte bepleit Runciman vervanging van de Tsjechische allianties met Frankrijk en Rusland door non-agressieverdragen met alle buren en een internationale garantie van alle groote Mogendheden voor het geval van een niet-uitgelokten aanval op het overblijvende Tsjechische gebied. Het Fransch-Engelsche plan van 19 September is inmiddels, onder den indruk van Hitler's eerste onderhoud met Chamberlain, al verder gegaan dan Lord Runciman onvermijdelijk achtte. Cessie van alle gebied met meer dan 50% Duitschers wordt noodzakelijk geacht. ‘We are satisfied that the transfer of smaller areas based on a higher percentage would not meet the case.’ Veel nadruk wordt gelegd op de bereidheid van Groot-Brittannie, het overblijvende gebied mede te garandeeren. Zooals het (voortreffelijke) Amerikaansche weekblad TimeGa naar voetnoot1) het uitdrukte: ‘In 1914 Germany scrap-of-papered Belgium, in 1935 the Great | |
[pagina 226]
| |
Powers scrap-of-papered Ethiopia, last week they were about to scrap-of-paper Czechoslowakia - but all at no. 10 [Downingstreet] struggled, negotiated and acted as if they believed that the next piece of paper will be an indestructable bastion of peace.’ Godesberg. De tijdens het tweede onderhoud van Hitler en Chamberlain gerezen moeilijkheden blijken uit Chamberlain's eersten Godesbrief (23 September). ‘De moeilijkheid, die ik (Chamberlain) zie in het [Hitler's] voorstel van gisterenmiddag ligt in de suggestie, dat de [te cedeeren] gebieden in de onmiddellijke toekomst door Duitsche troepen zouden moeten worden bezet.’ ‘Ik geloof niet, dat Gij U rekenschap hebt gegeven van de onmogelijkheid voor mij eenig plan te bevorderen, waarvan ik geen reden heb te veronderstellen, dat het door de publieke opinie in mijn eigen land, in Frankrijk en in de geheele wereld zal worden beschouwd als de uitvoering van de reeds aanvaarde beginselen op ordelijke wijze en vrij van alle bedreiging met geweld.’ Is het niet mogelijk, vraagt Chamberlain, de Sudetenduitschers zelf voor de handhaving van de orde in de interimperiode te laten zorg dragen? Zoolang een inval dreigt kan men van de Tsjechen niet verwachten, dat zij terugtrekken en de Tsjechen zullen zich tegen een oprukken van de Duitsche legers zonder twijfel verzetten. Terzelfder tijd laat Chamberlain, in overleg met de Fransche Regeering, te Praag weten, ‘dat de Fransche en Britsche Regeeringen niet langer de verantwoordelijkheid kunnen aanvaarden voor het advies [aan de Tsjechoslowaaksche Regeering] niet te mobiliseeren.’ Hitler's antwoord is een typeerend staatsstuk. Na de hierboven reeds geciteerde temperamentvolle weergave van den toestand in het Sudetengebied volgt de zinsnede: ‘Deze toestand is ondragelijk en daaraan zal nu door mij een eind worden gemaakt.’ Dat over het beginsel der cessie reeds overeenstemming is bereikt kan den Rijkskanselier geen vertrouwen geven. Is de overeenstemming in beginsel omtrent Wilson's 14 punten in 1918 niet eveneens verbroken ‘in the most shameful way’? Wat Hitler interesseert zijn niet de beginselen, doch alleen de verwerkelijking dier beginselen op een wijze die overeenkomt ‘met de waardigheid van een [let wel: één] Groote Mogendheid.’ De Sudetenduitschers keeren niet terug (??) tot het Rijk | |
[pagina 227]
| |
krachtens de welwillende sympathie van andere volken, doch ‘op grond van hun eigen wil, gebaseerd op het zelfbeschikkingsrecht der volken, en van de onherroepelijke beslissing van het Duitsche Rijk aan dien wil gevolg te geven.’ De daaraan door Chamberlain verbonden voorwaarden zijn het Duitsche Rijk onwaardig, in korten tijd onuitvoerbaar en ‘niet gebaseerd op eenige verdragsbepaling’ (sic). De Duitsche Rijkskanselier beschouwt zichzelf reeds als heer en meester in het nog niet gecedeerde gebied: ‘ik heb - voor het geval eener vreedzame oplossing - als toekomstige grens voorgesteld, wat ik beschouw als de billijke nationaliteitengrens’, ‘ik ben bereid volksstemmingen toe te staan’ ten einde latere correcties [op de ‘voorloopige inbezitneming’] te kunnen aanbrengen, ‘ik ben bereid toe te staan, dat die volksstemming onder internationale contrôle plaats vindt of onder toezicht van een Tsjechisch-Duitsche Commissie’, ‘ik ben tenslotte bereid gedurende de dagen van het plebisciet onze troepen uit de meest betwiste grensgebieden [dus niet uit alle betwiste gebieden] terug te trekken mits de Tsjechen hetzelfde doen’. ‘Ik ben echter niet bereid toe te staan dat grondgebied, dat op grond van den wil des volks en de erkenning daarvan zelfs door de Tsjechen geacht moet worden tot Duitschland te behooren (!) zonder Duitsche bescherming blijft. Er is hier geen internationale macht of overeenkomst, die er aanspraak op zoude kunnen maken te gaan bóven het Duitsche recht.’ Zoowel de plicht als het prestige van het Duitsche Rijk verlangen een onmiddellijke bezetting. Voor Engeland is het verschil van meening ‘hoogstens een kwestie van politieke imponderabilia’ [een Engelsch ‘prestige’ bestaat voor Hitler klaarblijkelijk niet meer] doch voor Duitschland is het een kwestie van het elementair recht op veiligheid van meer dan 3 millioen menschen en de nationale eer van een groot volk’. Tsjechische toezeggingen verdienen geen vertrouwen. Hitler's jarenlange ervaring met de Tsjechen ‘dwingt hem de onoprechtheid van de Tsjechische toezeggingen aan te nemen’ zoolang zij niet in de praktijk zijn ten uitvoer gebracht. Indien - wat het geval schijnt - verdere onderhandelingen vruchteloos zijn, is Duitschland ‘besloten de andere mogelijkheden uit te putten, die dan alleen nog maar voor haar openstaan’. Als Chamberlain hierop om een memorandum, houdende de | |
[pagina 228]
| |
Duitsche eischen, verzoekt en herinnert aan de afspraak van 14 September, den vorigen avond (22 September) hernieuwd, dat de Duitsche legers geen actie zouden ondernemen, met name niet in het Sudetengebied, die verdere bemiddeling zoude kunnen verijdelen, volgt het beruchte Godesberg-memorandum met de aangehechte kaart (in het Witboek gereproduceerd), waarop de onmiddellijk te bezetten gebieden met rood zijn aangegeven, en de gebieden, waarin eerst een volksstemming zal worden gehouden groen zijn getint. Verreweg het grootste deel van het totaal der voor een volksstemming in aanmerking komende streken is rood gekleurd. Uit de te bezetten gebieden mag door de Tsjechen niets worden meegenomen of vernield. Aan het plebisciet zullen deelnemen zij, die op 28 October 1918 in het betrokken gebied woonden of voordien daar geboren waren. Vóór 28 October 1918 reeds geëmigreerde Duitschers zullen dus wèl, nadien in het gebied gevestigde Tsjechen zullen niét aan de stemming mogen deelnemen. Van Godesberg tot München. Het antwoord der Tsjechen op het Godesberg-memorandum, bij welker overhandiging Chamberlain uitdrukkelijk heeft verklaard ‘alleen als tusschenpersoon op te treden, zonder op eenigerlei wijze tot aanvaarding te advizeeren of aan te dringen’, is: ‘absolutely and unconditionally unacceptable’ (25 September). Tegen deze ‘nieuwe en wreede eischen’, vervat in een ‘de facto ultimatum zooals anders alleen aan een overwonnen staat wordt gepresenteerd’, acht Praag zich ‘verplicht de uiterste weerstand te bieden’. ‘Het volk van den H. Wenceslas, Jan Hus en Thomas Masaryk zal geen volk van slaven zijn’. Men hoopt door ‘de twee groote Westersche democratieën, welker wenschen wij, zeer tegen ons eigen oordeel in, hebben gevolgd’, in deze kritieke stonde niet alleen te worden gelaten. Chamberlain stelt dan een internationale conferentie voor tusschen Duitschland, Tsjecho-Slowakije ‘and other Powers’, ten einde de wijze van uitvoering van het Fransch-Britsche plan te bepalen. Hiertoe is Praag bereid (26 September) doch als Chamberlain door middel van Sir Horace Wilson aan Hitler een Duitsch-Tsjechische conferentie, desgewenscht in tegenwoordigheid van een Britschen gedelegeerde, voorstelt (26/7 September), verklaart de Duitsche Rijkskanselier, dat de Tsjechische bezwaren tegen een onmiddellijke Duitsche be- | |
[pagina 229]
| |
zetting hem volstrekt onbegrijpelijk zijn en dat hij zelfs niet kan aannemen, dat zij ernstig gemeend zijn (‘I must openly declare, that I cannot bring myself to understand these arguments or even admit that they can be regarded as seriously put forward’). De Tsjechische Regeering ‘heeft geen recht in twijfel te trekken, dat de Duitsche militaire maatregelen bij de aangekondigde grenzen zullen halt houden’. Daartegenover kan Duitschland echter, na alles wat er is voorgevallen (wat?), ‘geen vertrouwen stellen in de verzekeringen van de Praagsche Regeering’. Hitler hoopt dat Chamberlain de Praagsche Regeering ‘op het allerlaatste oogenblik nog tot rede zal kunnen brengen’ (27 September). München. Op 28 September volgt de afspraak voor de conferentie van vier te München (het Witboek verschaft geen licht over de, trouwens vrij onbelangrijke, vraag wie daartoe het initiatief heeft genomen) en op 1 October komt ten slotte de overeenkomst van München tot stand. Vergelijkt men haar inhoud en de bijbehoorende kaart met het Godesberg-memorandum dan blijkt het verschil meer schijn dan wezen. Het op de kaart als ‘door de Duitschers te bezetten’ aangegeven territoir is weliswaar aanmerkelijk kleiner dan de overeenkomstige aanduidingen op de Godesbergsche kaart, maar art. 4 van het Münchensch accoord bepaalt, dat een internationale commissie zal vaststellen, welke gebieden ‘van overwegend Duitsch karakter’ verder nog zullen worden bezet, en wij weten, dat de eischen van Godesberg in dit opzicht door de commissie vrijwel volledig zijn aanvaard. Het voornaamste onderscheid met het Godesberg-memorandum is dan ook slechts, dat de bezetting niet terstond, op 1 October, heeft plaats gevonden doch over 10 dagen is verdeeld. De internationale commissie zal bepalen in welke streken een plebisciet zal worden gehouden, maar of zulks óók zal kunnen worden voorgeschreven t.a.v. reeds door de Duitschers bezette gebieden, is niet duidelijk. De gebieden, waarvoor tot een volksstemming wordt besloten, zullen door ‘international bodies’ worden bezet, totdat het plebisciet heeft plaats gehad. Is het daarbij de bedoeling, dat de Duitsche troepen dus eventueel weer zouden moeten terugtrekken? Of geldt het voorschrift van de volksstemming alléén voor het gebied, dat op 10 October nog niet door de Duitschers was bezet? De moda- | |
[pagina 230]
| |
liteiten van de volksstemming zullen door de internationale commissie nader worden geregeld ‘op basis van het Saarplebisciet’. Dit houdt in, dat voor de stemgerechtigheid alleen het domicilie, niet tevens de geboorteplaats, in aanmerking behoort te komen. Omtrent het meenemen of ter plaatse laten van roerende goederen wordt niets bepaald, doch ‘existing installations’ moeten onbeschadigd worden overgeleverd. Ten slotte laat het accoord geheel in het midden of de internationale commissie, die èn over den omvang en de modaliteiten der bezetting resp. ontruiming, èn over den omvang en de modaliteiten van het plebisciet, èn over de uiteindelijke grensbepaling en - volgens een ‘Supplementary Declaration’ - over ‘all questions which may arise out of the transfer of the territory’ zal hebben te beslissen, hare decisies met eenstemmigheid of met meerderheid van stemmen zal hebben te nemen. Na München. De bezetting van de vier zones, op de Münchensche kaart aangegeven, en van de vijfde zone, door welker vaststelling de internationale commissie practisch de territoriale eischen van Godesberg heeft ingewilligd, is zonder incidenten verloopen. Buiten de gebieden, die op 10 October reeds door de Duitschers waren bezet, komt practisch niets meer voor ‘terugkeer’ tot het Rijk in aanmerking. Of de volksstemming zal doorgaan is dus twijfelachtig. De Duitschers pogen onder de ‘installaties’, die ingevolge art. 2 van het Münchensche accoord onbeschadigd moeten worden uitgeleverd (zie boven), ook roerende goederen te brengen. Hiertegen schijnt het Britsche commissie-lid (de Britsche gezant te Berlijn) zich te verzetten, terwijl Italië bemiddelt. Het in München voorgeschreven overleg met Polen en Hongarije heeft reeds tot afstand van Teschen aan Polen en de ‘symbolische’ bezetting van Ipolysag door de Hongaren geleid. Aan de Slowaken is op hen bevredigende wijze autonomie verleend. De aan alle zijden geamputeerde Tsjechoslowaaksche staat zal noodgedwongen eene op Duitschland gerichte, misschien zelfs eene van Duitschland afhankelijke politiek moeten gaan voeren. Ten einde dit mogelijk te maken heeft Benesj, door Hitler in het Berlijnsch Sportpaleis op tot dusverre tusschen staatshoofden volstrekt ongebruikelijke wijze beleedigd en uitgescholden, besloten als President der Tsjechoslowaaksche Republiek af te | |
[pagina 231]
| |
treden. Het is gemakkelijk hem achteraf allerlei gemaakte fouten te verwijten en nòg gemakkelijker al hetgeen in de laatste maanden gebeurd is als een onafwijsbaar gevolg van zijn foutieve politiek aan te merken, doch de beste stuurlui staan altijd aan wal en er is niet veel doorzicht voor noodig te erkennen, dat wanneer de Duitsche Rijkskanselier den Tsjechischen hond slaan wil hij, hoe dan ook, wel een stok zoude hebben gevonden. De moraal van de geschiedenis. Dat volkenbondsgaranties, collectief gegeven, met een gerust hart ook collectief worden verloochend, wisten wij allen sedert Mantschoerije, Abessynië, Spanje en de tweede Japansche ‘expeditie’ in China. Voor wie het nog niet gelooven wilde is thans óók weder eens gebleken hoe weinig zekerheid zelfs tweezijdige garanties bieden. Politieke verdragen in het algemeen en bondgenootschappen in het bijzonder, zijn de uitdrukking van eene op een gegeven oogenblik bestaande wederzijdsche gezindheid en van het daarop berustende voornemen in de toekomst zekeren politieken gedragslijn te zullen volgen. Dergelijke verdragen op juridische wijze te interpreteeren, ze als rechtens en zedelijk ten volle verbindende overeenkomsten te behandelen, moge een belangwekkend tijdverdrijf voor sommigen zijn, het miskent niettemin den werkelijken aard dier accoorden. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht: de eisch eener Nederlandsche zelfstandigheidspolitiek, nòch door allianties nòch door ‘collectieve’ bijstandsverplichtingen getroubleerd, is in de afgeloopen weken weer eens drievoudig onderstreept. Het is waarschijnlijk slechts toeval, maar dan toch een opmerkelijk toeval, dat juist terwijl de nietswaardigheid der Tsjechische allianties aan het licht begon te komen, Minister Patijn te Genève zijn best deed, - met eenig, doch niet met volledig succes - Nederland van alle collectieve bijstandsverplichtingen te bevrijden. Wie, met het Tsjechische lot voor oogen, hem daarin niet bijvalt, moet thans wel met blindheid zijn geslagen. B.M.T. |
|