| |
| |
| |
Kroniek van het Nederlandsche
Muziekleven Gedurende den zomer 1938
In den afgeloopen zomer is het Nederlandsche muziekleven wederom geheel op Scheveningen geconcentreerd geweest. ‘Muziek in den zomer’ is den laatsten tijd een geliefd slagwoord in het buitenland geworden, doch wij zijn maar al te zeer geneigd, te vergeten, dat in dit opzicht Scheveningen oude en eerbiedwaardige tradities bezit. In de jaren, toen het begrip ‘Festspiele’ uitsluitend betrekking had op de voorstellingen te Bayreuth en niet elke badplaats zich van deze verlokkende phrase meester maakte, kon het te Scheveningen bereikte niveau van musiceeren een vergelijking met dat in de beroemdste internationale zomercentra glansrijk doorstaan. Dirigenten van groote reputatie hebben te Scheveningen triomfen gevierd, tal van belangrijke muzikale premières hebben er plaats gevonden en men is er zich steeds meer aan gaan wennen, de zomerconcerten als gelijkwaardig aan het winterseizoen in Den Haag te beschouwen, als een voortzetting op hetzelfde uitvoeringsniveau en volgens dezelfde programmatische richtlijnen.
De snelle, haast sensationeele, opbloei, welke de Salzburger Festspiele vooral tusschen de jaren 1934 en '37 - toen het fenomeen Toscanini alles en allen bezielde - ondergaan hebben, heeft echter de waardeering van het begrip ‘muziek in den zomer’ aan gansch andere normen onderhevig gemaakt. Gaandeweg is het begrip ‘Festspiele’ een symbool geworden voor het streven naar ‘modelvoorstellingen’, naar evenementen, die in het kader van omgeving vol natuurschoon en/of beeldende kunst een zuiverder en dieperen in druk zouden kunnen maken van in het wintersche concert- of opera-‘bedrijf’ ooit mogelijk is. In
| |
| |
dien zin heeft men weliswaar niets anders gedaan, dan het reeds een halve eeuw oude Bayreuth elders op een algemeeneren grondslag te plaatsen - in wezen zijn de moderne ‘Festspiele’ bij uitstek een vervulling van Wagner's ideeën over het ‘Gesamtkunstwerk’ -, maar juist door aan Wagner's grootschen daad het privilege te ontnemen heeft men overal de overtuiging doen postvatten, dat het geven van ‘Festspiele’ slechts een kwestie van organiseeren is, waartoe elke stad in een eenigszins aantrekkelijke omgeving zich geroepen zou kunnen voelen. Dat daarmee het zoo langen tijd van verre aanbeden ideaal gevulgariseerd wordt, schijnt niet tot de enthousiaste initiatiefnemers doorgedrongen te zijn; in elk geval zijn er dezen zomer in Europa allerlei ‘Festspiele’ gehouden, waarvan de kwaliteit omgekeerd evenredig was met de beloften van het etiquet. Het laat zich aanzien dat de ‘Festspiele’-plaag niet eerder op zal houden, vóór dat elk stadje, dat over een schouwburg beschikt, daarin een middel tot bevordering van het vreemdelingenverkeer is gaan zien; en gezien het tempo, waarmee zich de epidemie in enkele jaren heeft uitgebreid, lijkt die toekomst niet verre meer.
Men kon niet verwachten, dat Scheveningen zich geheel en al buiten deze nieuwe mode zou kunnen houden. Weliswaar werd het Kurhausseizoen tot nu toe in volstrekte hoofdzaak door het orkestconcert bepaald, in tegenstelling tot de buitenlandsche ‘Festspiele’, die zich vóór alles op het cultiveeren van de opera toeleggen. Dit houdt een overwegend verschil in, dat uit een oogpunt van attractiviteit ten nadeele van Scheveningen moet uitvallen; immers een operavoorstelling laat zich veel beter verbinden met de cosmopolitische, mondaine sfeer, welke voor het huidige begrip ‘Festspiele’ een eisch geworden is, dan een orkestconcert, dat uiteraard aan een ‘Festspiel’-publiek de visueele geneuchten onthoudt, welke het luisteren naar vaak allesbehalve ‘zomersche’ muziek dragelijk zouden kunnen maken. Dank zij een vrij ingrijpende verbouwing van het ook voor orkestconcerten feitelijk reeds lang onbruikbare podium in den grooten zaal van het Kurhaus, heeft de directie van de Maatschappij ‘Zeebad-Scheveningen’ echter de mogelijkheid geopend, op den duur ook de opera een grootere plaats in het
| |
| |
Kurhausseizoen te doen innemen. Dezen zomer hebben reeds een drietal opera-voorstellingen plaatsgevonden en ook met verschillende ballet-voorstellingen heeft men van de verbeteringen op het tooneel geprofiteerd.
Voorloopig echter blijft het aantal concerten overwegen, al ziet het er naar uit, dat men zonder ingrijpende wijziging van de arbeidsregeling het groote aantal van 65 concerten in drie maanden onmogelijk zal kunnen blijven handhaven, zeker niet indien men met den stroom van ‘Festspiel’-illusies wil meevaren en Scheveningen tot een aequivalent van Salzburg wil maken. Want het gemiddelde niveau, waarop het musiceeren van het Residentie-Orkest dezen zomer gestaan heeft, kan niet meer voldoen aan den verhoogde eischen, die men stellen moet zoodra de pretenties van het Kurhausseizoen de aan een badplaats toe te kennen restricties te boven gaan.
De Haagsche muziekreferent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft in een uitvoerige nabeschouwing (opgenomen in het Avondblad van 17 en het Ochtendblad van 18 September j.l.) het afgeloopen zomermuziekseizoen te Scheveningen nauwkeurig geanalyseerd; de resultaten van zijn betoog lijken mij belangrijk genoeg toe om hier duurzamer vastgelegd te worden dan in een dagblad het geval kan zijn. Zoo moge aan zijn overzicht van winst en verlies het volgende ontleend worden:
‘Door velerlei omstandigheden is het zwaartepunt van het Haagsche muziekleven voor velen naar den zomer verlegd. Het kunstenaarschap en de activiteit van Schuricht zijn hiervoor verantwoordelijk, al zijn ook andere invloeden hieraan niet vreemd. Nadat in een tijdperk van opgeschroefde werkzaamheid en wedijverende artisticiteit een hoogte van reproductie bereikt is, die waarlijk exceptioneel mag heeten (al zou het alleen maar zijn om de 35 niviteiten die Schuricht in één seizoen, 1936, introduceerde), is Schuricht verplicht, zijn hooge reputatie in elk volgend jaar op te houden. Temeer daar de figuur van Schuricht door de overspannen panagyrieken van lofredenaars een bijna mythische beteekenis voor Haagsche krantenlezers gekregen heeft.
Deze hoogspanning is echter op den duur 's zomers niet vol te houden; ze is ongezond, en heeft langzamerhand tot onverantwoordelijke insluipsels geleid. Wat naar buiten bloeiend gezond en verheugend schijnt, is van binnen uitgehold. Er moeten concertpractijken gepleegd worden, die kunstmatig het eene niveau verhoogen, ten koste van het andere.
Globaal gesproken zijn er 65 concerten in het seizoen, waarvoor ongeveer 175 repetitieuren beschikbaar zijn. Dat is 5 tot 10 maal zoo weinig als in een normaal winterseizoen. Dus vallen noodgedwongen de
| |
| |
Zondagmiddag- en Maandagavondconcerten af, die door Ignaz Neumark voor de vuist weg gedirigeerd moeten worden. Schuricht ziet geen kans, op 5 ochtenden de 3 groote concerten zoodanig voor te bereiden, dat hij er zijn reputatie niet mee verspeelt. Daarom concentreert hij zijn kracht op de Woensdag- en Vrijdagconcerten, terwijl hij hoopt datde goden hem 's Zondagsavonds gunstig zullen zijn. De solisten krijgen een minimum aan repetitietijd, hetgeen vooral voor de jonge, nog niet geroutineerde kunstenaars, of voor hen die iets nieuws willen brengen, fnuikend is.
Dat Schuricht erin slaagt, die twee avonden over het algemeen op een niveau te brengen, dat bewonderenswaardig is, pleit voor zijn kunde als orkestleider, de efficiency van zijn werkwijze, zijn vertrouwen en gezag bij de orkestleden, zijn kunstenaarschap. Schuricht's uiterlijke rust bij het dirigeeren en zijn uiterst gecultiveerde, suggestieve gebarentaal en mimiek missen daarbij ook niet hun uitwerking op het publiek.’
Met vast te stellen, dat de orkestconcerten, waarop het zomerseizoen te Scheveningen nog hoofdzakelijk steunt, op het oogenblik onvoldoende voorbereid worden, wordt de kern van de zaak geraakt. Want indien men werkelijk met de buitenlandsche zomermuziekconcerten wil wedijveren - en de directie van het Kurhaus heeft zich dit onder de huidige omstandigheden inderdaad tot plicht moeten stellen -, dan is een behoorlijke voorbereiding van de te geven uitvoeringen een conditie sine qua non. En zulk een voorbereiding is slechts langs twee wegen te bereiken: minder concerten of meer repetities.
Wanneer het geven van minder concerten in zou moeten houden, dat de Kurzaal eenige malen per week gesloten zou moeten blijven, zou dit een noodlottige uitwerking op de financieele positie van de Maatschappij hebben. In elk geval zouden dus de vrijkomende avonden gevuld moeten worden. Zooals ik reeds schreef, heeft de directie van het Kurhaus reeds door het inlasschen van eenige opera- en balletvoorstellingen getracht, het zomerprogramma wat afwisselender te maken dan tot dusverre mogelijk was. Zoo heeft zij - zeer zeker een moedig initiatief! - de Akensche Opera voor een uitvoering van Eugen d'Albert's ‘Tiefland’ en de Dusseldorpsche Opera voor vertooningen van ‘Die Entführung aus dem Serail’ van Mozart en ‘Der Barbier von Sevilla’ van Rossini naar Scheveningen laten komen. Men kan niet zeggen, dat deze daad in een land, dat vrijwel geheel van zelfs maar middelmatige operavoorstellingen verstoken is, waardeering heeft gevonden: het publiek heeft zich door politieke motieven laten verleiden, zich van deze avonden afzijdig te hou- | |
| |
den, en het meerendeel van de critici, dat blijkbaar modelvoorstellingen in den trant van Salzburg verwacht had, liet zich over de kwaliteit van zang en spel nogal misprijzend uit. Terecht schreef genoemde muziekreferent in dit verband:
‘Wanneer we, zooals in dit seizoen, een behoorlijke “Entführung aus dem Serail” en een dito “Barbier van Sevilla” van een goeden, kleinen troep uit Dusseldorp veroordeelen, omdat ze niet tot de hoogte reikt van een modelvoorstelling, door “onbetaalbare” internationaal bekende krachten, is dat snobisme. Van Dusseldorp mag men niet hetzelfde eischen als van Salzburg.’
In elk geval ziet het er thans naar uit, dat de directie het volgend seizoen dit gevaarlijke experiment niet herhalen zal. En daarmee vervalt dus de mogelijkheid, een aantal orkestconcerten te laten uitvallen - al zou men er toch wel niet toe kunnen overgaan, voor dergelijke opera-voorstellingen ook het Residentie-Orkest zelf uit te schakelen om daarmee de voorbereiding der concerten te kunnen consolideeren.
‘Dan blijft er dus alleen over: meer repetities. De argelooze lezer zal zeggen: “Dan maar meer repetities!”
Maar dat lijkt eenvoudiger dan het is. Met 5 repetities van 2½ à 3 uur en 5 concerten per week lijkt het orkest niet overbelast. Vijf en twintig uur werken per week lijkt niet zooveel (de karige overuren worden extra betaald).
De oplossing zou, echter allang gevonden zijn, indien het orkest daartoe medewerkte.
Nu het bestaan van het Residentie-orkest door toedoen van het Kurhaus gedurende 12 maanden per jaar verzekerd is (vroeger werkten de leden 7 maanden per jaar, en gedurende 5 maanden moesten zij maar zien, elders den kost te verdienen,) is het niet meer dan redelijk, dat het orkest van zijn kant alles doet, om het muziekseizoen te Scheveningen in stand te houden op het thans bereikte niveau, nu er aan achteruitgang van dat niveau niet te denken is zonder groote schade voor het geheel. De tijd dat men kon volstaan met 5 ochtend-repetities ligt ver achter ons. Middagrepetities op de dagen dat er geen concerten zijn, zijn waarlijk geen overbodige weelde.
Er is maar één ding dat werkelijk belangrijk is, en waar ten slotte alles om draait, en dat is de kwaliteit van hetgeen we op de concerten te hooren krijgen. Meer repetities zouden het mogelijk maken:
a. dat het repertoire uitgebreid wordt met minder bekende werken van vroeger, en dat aandacht besteed wordt aan de werken van de belangrijkste componisten van onze dagen, Nederlandsche en anderen; b. dat de kwaliteit van het gebodene in alle concerten stijgt, en de “Asschepoes-concerten” ook op een behoorlijk peil komen te staan; c. dat (vooral de jongere) solisten beter met hun prestaties voor den dag
| |
| |
kunnen komen, dan thans het geval is; algemeen is hun klacht over de roef-roef-repetities; d. dat jonge Nederlandsche dirigenten eens een redelijke kans krijgen; thans kan men ze niet gebruiken, daar ze “repeteer-gelegenheid” vragen, welke er niet af kan. Het zou niet zoo dwaas zijn, indien naast den Duitschen huis-dirigent ook eens een Nederlander de kans kreeg, tweede huis-dirigent te worden....
Pogingen om meer repetitietijd te verkrijgen hebben tot nog toe steeds schipbreuk geleden, - tenzij die extra-tijd werd omgezet in extra-salaris. Moge dit veranderen, in het belang van het muziekleven, van de reputatie van het Residentie-Orkest, en - misschien wel in het bestaansbelang van dit orkest, dat wij niet graag op Scheveningen zouden missen, maar dat toch niet onvervangbaar is.’
Zooals in de beide vorige kronieken bij herhaling betoogd is, dient de zorg voor het repertoire ten allen tijde op den voorgrond te staan (zoo men zich althans niet meer vergenoegt met de vooral vroeger gebruikelijke lichte ‘Kur’-programma's). En in dit opzicht zijn de Kurhausconcerten nog wel voor verbetering vatbaar - al worden er (beschamend genoeg!) over het algemeen belangrijkere en frisschere programma's samengesteld dan gedurende het winterseizoen in Den Haag -. Met waardeering dient vastgesteld te worden, dat de directie van het Kurhaus in overleg met de verschillende dirigenten een vernieuwing van het repertoire blijft nastreven, hoewel de beperkte repeteergelegenheid daarvoor natuurlijk een aanmerkelijke hindernis vormt. Wat de Nederlandsche muziek betreft kwamen dezen zomer Johan Wagenaar, Peter van Anrooy, Koeberg, Rud. Mengelberg, Alex. Voormolen, Dina Appeldoorn, Henriette Bosmans, Badings, Osieck, Citroen en Jaap Vranken aan het woord; bepaald representatief bleek deze keuze niet en het is zeker te hopen, ook in de toekomst de verhouding van 14 Nederlandsche composities op een totaal van circa 250 ten gunste van onze nationale muziek veranderen zal.
Van de niet tot het traditioneele repertoire behoorende buitenlandsche repertoire dienen genoemd te worden het ‘Scherzo fantastique’ van Strawinsky, de ‘Hillervariaties’ van Reger, de ‘Palestrina’-voorspelen van Pfitzner, een Scherzo van Oboussier, ‘The Song of the high Hills’ van Delius, ‘Hamadryad’ van Bedford. In dit verband zijn verder ook de ‘Serenata Notturna’ van Mozart, de Vijfde en Achtste Symphonie van Bruckner, het ‘Concerto pour la main gauche’ van Ravel en de ‘Hary Janossuite van Kodaly een vermelding waard.
| |
| |
De dirigenten Ansermet, Schuricht en Van Beinum hebben zich in deze weliswaar bescheiden maar toch in elk geval prijzenswaardige vernieuwing van het repertoire gelijkelijk onderscheiden. Mengelberg en Schneevoigt hebben zich met overbekende successtukken vergenoegd.
Eduard Reeser
|
|