deze personages ten tooneele de ware gevoelens voelen: het zijn sterk aangezette theater-figuren, meer dan levende menschen. De kunst van tempering, plaatsing, indeeling, accentueering, kortom van regie, is hier slechts primitief en weinig wereldkundig, weinig menschelijk. Defresne is in zijn element met sterk uitgesproken sentimenten, met hardomlijnde figuren; er is tusschen zijn figuren een zeker luchtledige, zij leven niet met elkaar, zij houden, zelfs bij de goede spelers, iets van poppen. Het is tooneel van een andere categorie, en een lagere.
Dat wil niet zeggen, dat men er zich niet mee verpoozen kan. Geboren acteurs als de Bree, eindelijk verlost uit de sfeer van de klucht, als Fientje de la Mar, als Theo Frenkel in ‘Op Vrije Voeten’, zullen altijd een avond tooneel ten volle waard zijn, zooals Tilly Lus het is in een vermakelijk amusementsstuk ‘Groot Slem’ (Le valet-maître) dat het gezelschap van Kerckhoven speelt.
En het is hetzelfde geval in ‘Pater Malachius’, een nogal dwaas stuk, waarin een wonder gebeurd dat de moeite niet waard is, te weten de verplaatsing door de kracht van het gebed, van een dancing.... Men speelde het quasi-reëel. Wellicht ware het als satire beter geslaagd. Hetzelfde beeld: tooneelspelers hebben wij in van der Lugt zelf, in Tourniaire, in van Dalsum, te over. Maar wat ware de garde zonder kader en hoogere bevelvoering?
Een slechte massaregie, groote spelfragmenten, een rommelig geheel, een oppervlakkige tooneeltekst....
Ongetwijfeld: de opvoering is niet alles. Maar een stuk is het evenmin. Zelfs een Shakespeare-tekst leeft eerst in het spel, tenzij voor uiterst weinigen die hun eigen Shakespeare kunnen opvoeren in een leunstoel.
Er wachten ons ‘Don Carlos’ en ‘School for Scandal’ en hiermee komen wij dan een volgend maal op het gebied van het groote tooneel, waar men waarlijk met maten meten kan.
J.W.F. Werumeus Buning