uitstekend opstel, en een mooi voorbeeld van letterkundige kritiek, die niet bedorven is door pseudofreudiaansch, pseudonietzscheaansch of ander pseudo geleerd jargon - geeft hij de ernstige verklaring van zijn waardeeringsverschil:
‘nog altijd vertegenwoordigt, godlof, de evangelische romantiek den hoogsten staat, welken de mensch ooit kan bereiken’.
Alvorens ergenis te nemen aan het feit, dat Gods naam niet de gebruikelijke hoofdletter krijgt, en dat de evangelische voorschriften voor een vorm van romantiek worden uitgemaakt, bedenke de lezer, wat het beteekent, als iemand vandaag tot zulke gevolgtrekking wordt gedwongen. Dan eerst zal hij Greshoff leeren begrijpen als een mensch, die misschien wel eens met vernederende graagte den pias heeft gespeeld, maar die diep in zijn hart wordt gekweld door vragen, wier oplossing men persklaar van huis uit kan hebben meegekregen zonder zich ooit te realiseeren, dat het de oplossing van vragen was. Het is geen toeval, noch een uitvloeisel van ouderwetschheid, dat de catechismusboekjes de eenige leerboekjes zijn, die den vraag-en-antwoordvorm, voorheen in alle paedagogische werkjes gebruikelijk, eeuwenlang hebben bewaard. De waarheid is altijd een antwoord, maar menigeen stelt zich de vraag niet.
Greshoff daarentegen, angstig dat het antwoord hem versteenen zal in zelfverzekerdheid, komt nauwelijks verder dan de vraag, die zijn doem is, doch deze vraag houdt hem onophoudelijk bezig. ‘Alles wat gaaf is, moet onecht zijn’ - zoo luidt een zijner letterkundige stellingen, kristalliseering van zijn angst voor onomstootbare zekerheden, en in zijn neiging, om alle aesthetica tot ethica om te tooveren, schrijft hij verderop: ‘De mensch is slechts mensch voorzooverre hij zich niet aanpast’. Deze aanvechtbare meeningen echter, die Greshoff zelf het eerst verloochent, zoodra de werkelijke gaafheid van een klein kunstwerk en de waarlijk belanglooze dienstbaarheid van een groot mensch hem ontroert, moeten hem helpen om de vraag levendig te houden. Promethius heeft last van den gier, veel last van den gier, maar zonder den gier zou hij Prometheus niet zijn. En Greshoff schrijft in een boekje, dat van actualiteiten vervuld is:
‘Ik zou zoo dolgraag buiten de actualiteit, welke mij met walging vervult, willen opgaan in de dingen, waartoe ik mij bestemd voel’.