door een côterie, feitelijk geacht het meest en welhaast uitsluitend door....zichzelve, zitting hebbend in vele ‘kamers’ of ‘vereenigingen’, ‘gezelschappen’, ‘societeiten’ of ‘clubs’, al naar de eeuw ze noemt, breed van gebaar, groot van geluid en klein van begrip, en dùs door een meerderheid begrepen, de man, die altijd één of meer phasen in het levensproces ten achter is, die snoeft op onbegrip van eigen tijd en dat luide uitschreeuwt.
Het is de man, die Haydn pas begreep, toen reeds ieder met diens symphonieën vertrouwd was geraakt. Maar toèn Mozart niet verwerken kon en er dus als ‘érudit’ tegen schreeuwde. Het is de man, die later, gereïncarneerd, Mozart pas weer begreep in Beethovens tijd, en die bij de eerste uitvoering van de Eroïca riep: ‘Ich geb noch ein' Kreuzer, wenn's nur aufhört!’ Het is de man, die daarna Wagners lied van lente en liefde niet hooren kon: Beckmesser is't! Helaas, Beckmesser is onsterfelijk. Hij leefde al eeuwen en eeuwen vóór de Meistersinger, hij leeft na Wagner voort! Hij kraste zijn ‘Merker’-bord vol bij Bruckner en Strauss, bij Mahler en Hindemith. Nu krast hij bij Pijper en Badings, en zoo tot in eeuwigheid....
En de echte voldragen Beckmesser, de Beckmesser-kenner-en-weter-van-alles, heeft vele Merkerborden om vol te krassen, vele terreinen waarop hij zich geroepen acht voor kunstrechter te spelen. Hij weet wat ‘schoonheid’ is op alle gebieden van kunst en letteren, hij kent de tabulatur voor den dichter, den schilder, den beeldhouwer en den architect.
Wee, wanneer zulk een Beckmesser niet meer werkt achter het gesloten gordijn, maar voor het forum: dan krast hij niet meer met z'n krijtje, maar met z'n stem. Hoe wordt het den povere van geest daarbij wèl te moede. Men ziet hem, men hoort hem....en hij durft heel wat aan! Straks komt hij in de club of in 't kransje. ‘Bravo!’ klinkt het dan. De arme....wat zou hij gaarne een Rembrandt bezitten, waarop zijn geestelijke voorzaat zoo heeft gescholden. Misschien heeft hij werk van de meesters van Barbison of van de Haagsche School, door zijn grootvader ‘flodderaars’ genoemd. In zijn boekenkast staan nog Tollens en van Zeggelen, gekocht in 1880. Mogelijk zijn daar kortgeleden Verwey of Kloos bijgekomen. Die zijn nu dood....Maar de hemel beware hem voor Boutens.
Tegen Berlage heeft hij geraasd in den tijd van de Amster-