Bibliographie
A.H. Cornette, Een Antwerpsch Maeceen, Ridder Florent van Ertborn (1784-1840). - Antwerpen, z.d.
Professor Cornette, hoofdconservator van het Rijksmuseum van Antwerpen, heeft er zich toe aangetrokken gevoeld, na te gaan wat er te vinden was over het leven en streven van den man, die voor nu ruim honderd jaar de verzameling schilderijen bijeenbracht, welke voor velen als hèt hoogtepunt geldt in het kunstbezit der Scheldestad. Die man was Ridder Florent v. Ertborn, burgemeester van Antwerpen, daarna, gedurende twee jaar, Gouverneur der Provincie Utrecht, dan, van 1830 tot 1840, het jaar van zijn dood, ambteloos burger. Hij was het die de aanteekening in zijn testament maakte (Carlsruhe, 27 April 1832), dat hij alles liet aan zijn vrouw ‘.... exepté seulement ma collection de tableaux que je ligue à la Ville d'Anvers pour être placée au Musée à la seule condition que sur chaque panneau il sera écrit ainsi que sur le devant du cadre en petits caractères: ‘collection van Ertborn’, en door dezen daad zich aan duizenden en nog eens duizenden van het nageslacht verplichtte.
Is het wonder, dat degene, aan wiens zorg die schatten zijn toevertrouwd, zich geroepen voelde over den oorspronkelijken bezitter meer licht te verspreiden? Prof. Cornette deed het in hoogst aantrekkelijken vorm, zijn korte tekst, de bijvoegsels, de vergelijkende tabel der toeschrijvingen en tenslotte de illustraties maken zijn boekje tot een aangenaam bezit.
Van Ertborn is voor Vlaanderen geweest, wat de gebroeders Boisserée, Wallraf en anderen voor Duitschland waren, doch hij was hen vóór èn hij woonde in dat kleine deel van de wereld, waar zulke ongeloofelijk schoone werken waren ontstaan. Cornette noemt een aantal datums: ‘.... in 1822 verschijnt het boek van Waagen over Hubertus Jan van Eyck, in 1827 de Italienische Forschungen van Rumohr, en hetzelfde jaar wordt de verzameling Wallraf voor het publiek geopend. In 1832 publiceert Passavant zijn Kunstreise, in 1841 Kugler zijn Rheinreise. Welnu, het is merkwaardig dat de werkzaamheid van van Ertborn van heel wat vroeger dagteekent en dat hij in 1822 reeds volop bezig moet zijn geweest met het aankoopen van oude Vlaamsche en Hollandsche meesters. Toetsen wij nu met onze huidige historische kennis de werkzaamheid van van Ertborn aan de geschiedenis.... dan beseffen wij pas hoe van Ertborn door een mirakuleuze voorzienigheid is gediend geworden.’ Gediend werd hij natuurlijk ook door het feit, dat de vlaag van Romantiek, waaruit allereerst het dwepen en vooralsnog vrij kritiekloos dwepen met de z.g. primitieven verklaard moet worden, nog be-