De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Buitenlandsch overzichtTsjecho-SlowakijeDe Europeesche politiek heeft in Spanje en Tsjecho-Slowakije haar brandpunten behouden. Opzienbarende wijzigingen traden in de afgeloopen weken noch ten aanzien van de Spaansche, noch in verband met de Tsjechische situatie in. Er is dus tijd voor eene bezinning, waartoe een kort doch leerzaam verblijf in Praag den schrijver dezer kroniek ook overigens aanleiding gaf. Wie tusschen den tweeden en den derden verkiezingszondag in Praag vertoefde kon niet anders dan getroffen worden door de tegenstelling tusschen de berichten der buitenlandsche nieuwsbladen, die van onrust, spanning en incidenten gewaagden, en de volkomen orde en regelmaat waarmede het Praagsche leven zelf voortgang vond. Als er spanning was - en dat was natúúrlijk het geval - dan bleef zij innerlijk, zonder verstorende werking op den uiterlijken gang van zaken. Op den dag van mijn aankomst vierden de socialisten het zestig-jarig bestaan hunner partij. Een voetbalwedstrijd tusschen Nederland en België verwekt in onze hoofdstad meer onrust dan deze massale, doch volkomen ordelijke politieke demonstratie. Overigens bleek ook de innerlijke onrust in de gemoederen van vele Tsjechen goeddeels gekalmeerd door de oproeping van zekere lichtingen, waarvoor weliswaar het woord ‘mobilisatie’ officieel werd vermeden, maar waarvan dan toch door elkeen met begrijpelijken trots werd gewaagd. Zaterdagavond om 9 uur in den Ministerraad besloten, tusschen 1 en 4 uur 's nachts ten uitvoer gebracht, had zij ten gevolge, dat reeds den volgenden morgen de daarvoor bestemde troepen in het grensgebied waren gearriveerd. De maatregel had dubbele werking: naar buiten leverde hij het bewijs van den vasten Tsjechischen wil, geen aantasting van het staatsgebied te zullen dulden, naar binnen | |
[pagina 101]
| |
deed hij den Sudetenduitschers beseffen, dat een strijd met een buitenlandsche mogendheid zich niet - gelijk door sommigen was verwacht en gehoopt - nà bezetting der grensstreken door den aanvaller, in het door Tsjechen bewoonde gebied zoude afspelen, doch juist in die streken, waar degenen, die op vreemde ‘bevrijders’ beroep zouden willen doen, hunne woonsteden hebben. Het kon niet anders of de lust van laatstbedoelden vreemde inmenging uit te lokken, moest daardoor aanzienlijk afnemen. Het Sudetenduitsche vraagstuk een intern-Tsjecho-Slowaaksche zaak - zoo zou het volgens alle regelen van de kunst moeten zijn, doch hoever is het er in werkelijkheid van af! Tsjecho-Slowakije heeft weliswaar zekere internationale verplichtingen ten opzichte van de behandeling zijner minderheden, doch eene schending dáárvan wordt door niemand beweerd, die in dat verband eenig recht van spreken heeft. Tegenover Duitschland bestaan zoodanige verplichtingen bovendien in het geheel niet. Doch ook indien men inmenging in andermans zaken op den enkelen grond van bloed-verwantschap met het ‘onderdrukte’ bevolkingsdeel gerechtvaardigd zoude achten, kan daarop door Duitschland in casu geen beroep worden gedaan, want wat men met den naam ‘Sudetenduitschers’ pleegt aan te duiden is volstrekt niet van zuiver germaanschen bloede. Sudetenduitschers zijn Duitsch sprékenden, wier Slavische afkomst veelal reeds door hunne namen op -ek en -ow wordt bewezen, en die zélfs als zij een Duitsch-klinkenden naam voeren, bijna nimmer in vaderén moederslijn tot het Duitsche ‘ras’ zouden kunnen worden gerekend. Dit laatste, dikwijls verdoezeld, wordt ook door gematigde Henleinisten erkend. Zeker courantengeschrijf zou almede kunnen doen vergeten, dat van eene werkelijke ‘onderdrukking’ van Sudetenduitschers in Tsjecho-Slowakije geen sprake is. Zelfs in Duitsche geschriften, vóór 1933 verschenen, is herhaaldelijk erkend, dat van alle minderheden, die de vredesverdragen van 1919 hebben geschapen of laten bestaan, die in Tsjecho-Slowakije verreweg het beste werden behandeld. Op het stuk van godsdienst en onderwijs en, in het algemeen, van taal en cultuur, genieten de Sudetenduitschers eene behandeling, die stellig geen grootere gebreken vertoont, dan die waarmede elke menschelijke instelling is behept. | |
[pagina 102]
| |
Niet door partij-haat verblinde Sudetenduitschers geven dan ook eerlijk toe, dat het geheele probleem, voorzoover niet door agitatie en politieke bijbedoelingen opgeblazen, van sociaaleconomischen aard is. Het gaat, kort gezegd, om de baantjes en het aandeel in de maatregelen van sociaal-economischen aard, die van de Regeering worden verwachtGa naar voetnoot1). Op die punten heerscht bij alle Sudetenduitschers eene ontevredenheid, die stellig wel niet van allen grond zal zijn ontbloot. De werkeloosheid is er groot, de steun volstrekt onvoldoende en de loonen, zelfs in verband met het prijspeil, veel en veel te laag. Wat de bevrediging van gerechtvaardigde wenschen van dézen aard echter bemoeilijkt, is juist de omstandigheid, dat degenen, die het voor de nooden van het Sudetenduitsche volk opnemen, in hun strijd een politiek element hebben gebracht, ten aanzien waarvan de meerderheid geen concessies kán doen. Henlein verlangt niet slechts verbetering van den socialen en economischen toestand der zijnen, hij wenscht tevens, dat die verbetering wordt verzekerd door de invoering van een bepaald politiek stelsel, dat met de democratische grondslagen van den Tsjechischen staat volstrekt onvereenigbaar is, en daarmede niet tevreden, wenschen hij en de zijnen de meerderheid ook nog een speciale buitenlandsche politiek voor te schrijven. De sympathie der Tsjechen voor Sovjet-Rusland is in den voortuigang der communisten bij de verkiezingen in juiste proportie tot uitdrukking gebracht. Het is natuurlijk dwaasheid te gelooven, dat in Praag Russische soldaten rondtrekken en boven de stad Russische vliegtuigen manoeuvreeren - ‘nationaal’ ingelichte Weeners hebben mij niettemin méér dan eens gevraagd hoeveel Russen ik wel in Praag had gezien - doch anderzijds dient te worden erkend, dat de nieuw verworven communistische stemmen grootendeels voort zijn gekomen uit sympathie, niet zoozeer voor het communisme als zoodanig als wel voor den Sovjet-Russischen bondgenoot. ‘Wat wilt gij?’ vroeg een Tsjech, aan een der ministers nauw verwant, ‘Chamberlain zegt, dat áls het tot een oorlog met Tsjecho-Slowakije mocht komen, Engeland in ernstige overweging zal hebben te nemen in hoeverre het daarbij voldoende is geïnteresseerd om, eventueel, zich niet langer afzijdig te houden, | |
[pagina 103]
| |
doch vadertje Stalin laat avond aan avond door den Moskouschen zender in het Tsjechisch verkondigen, dat hij voor elk vernield huis in Praag tien huizen in Berlijn zal vernietigen. Is het wonder, dat de eenvoudige Tsjech op het platteland en in de stad, op Stalin meer vertrouwd dan op Chamberlain?’ Voor Tsjecho-Slowakije geldt wat vroeger wel eens van Oostenrijk is gezegd: het ligt te dicht bij zijn buren. Nauw contact met de buren ván die buren is dan eisch van politieke wijsheid en het opgeven van den Russischen bondgenoot - qu'il vaille ce qu'il vaut - in ruil voor de vage belofte eener ‘betere verstandhouding’ met Duitschland kan men in ernst van geen werkelijken Tsjechischen staatsman verlangen. Op werkelijken Russischen (of: Franschen) steun wordt echter slechts door weinigen gebouwd. Verstandige Tsjechen - en zij zijn talrijk - rekenen er op eigen boontjes te moeten doppen en zij bereiden zich daarop voor zonder hartstocht en stellig zonder uitbundigheid of enthousiasme, doch met een vastberadenheid, die niet na heeft gelaten indruk te maken. De beste waarborgen tegen het ontbranden van een conflict ‘om’ Tsjecho-Slowakije zijn ten slotte in den nationalen zin de Tsjecho-Slowaken zelf en in hunne oprechten wil tot tegemoetkoming voor zoover zulks redelijkerwijs mogelijk is en.... zelfs nog wat verder, gelegen. B.M.T. |
|