het bereik van het geheele volk te brengen. Zij wijzen daarbij op verschillende gevallen, waarin voor belangrijke uitvoeringen geen uitzending kan worden verkregen en leiden daaruit onwil van de omroepvereenigingen af, om ten aanzien van de nationale muziek te doen, wat haar in deze als plicht kan worden aangemerkt.
Men kan natuurlijk van meening verschillen over de vraag, of de klagende besturen zich met hun bezwaarschrift tot de juiste instantie hebben gewend. Het is namelijk niet goed in te zien, hoe de Minister, gesteld, dat hij de klacht gegrond acht, de omroepvereenigingen zou kunnen verplichten, om voor de bekendmaking van de Nederlandsche muziek meer te doen dan zij tot dusver gewend zijn geweest. Toch behoeft daarom de stap, dien de besturen hebben gedaan, nog niet nutteloos te heeten. De zaak is nu onder de algemeene aandacht gebracht en de leiders van omroep zullen daarin ongetwijfeld aanleiding vinden, hun houding nog eens in overweging te nemen en er zich op te beseffen, of zij inderdaad op het stuk der nationale muziek ten volle de cultureele taak vervullen, die hun door de ontwikkeling van het instituut radio is opgelegd.
Niemand zal de moeilijkheden willen ontkennen, waarvoor die taak hen stelt. De omroep is bestemd voor alle lagen des volks en kan zich dus niet alleen richten naar de wenschen en belangen der meer gecultiveerde kringen. Er moet rekening worden gehouden met die breede scharen, die van hun radio alleen amusement en ontspanning eischen en het streven, om aan de vervulling van dit verlangen een poging tot het aankweeken van diepergaande behoeften te verbinden, kan niet dan met voorzichtigheid worden toegepast.
Aan den anderen kant rijst echter bij wie de omroepprogramma's aandachtig beschouwt, meer dan eens de vraag, of men niet bezig is, het evenwicht tusschen uitzendingen van hooger en lager cultureel peil al te veel naar beneden te verplaatsen en of met name niet de uitzending van goede muziek - en waarlijk niet alleen van de Nederlandsche! - hoe langer hoe meer wordt veronachtzaamd.
De leiders van den omroep mogen in de klacht der Nederlandsche toonkunstenaars aanleiding vinden, deze algemeene vraag nog eens ernstig onder oogen te zien.