| |
| |
| |
Kroniek van het Nederlandsche muziekleven
Het muziekseizoen 1937-'38 is ten einde. De machtige Achtste Symphonie van Mahler is er de bekroning van geworden, toen zij in de eerste week van Mei ter afsluiting van de jubileumfeesten van het Concertgebouw te Amsterdam onder leiding van Willem Mengelberg tot klinken kwam. Het 50-jarig bestaan van het Concertgebouw heeft ook overigens het afgeloopen seizoen gedomineerd, daar de verschillende op grootscheepsche wijze geënscèneerde festiviteiten van artistieken en mondainen aard telkens weer alle aandacht voor zich op eischten; zooals reeds in de vorige kroniek (Januari-nummer) is betoogd, kon de jubileerende instelling op zulk een buitengewone belangstelling zeer zeker aanspraak maken, gezien de groote beteekenis, die het Concertgebouw voor de ontwikkeling van de reproductieve (en in mindere mate ook van de creatieve) toonkunst in Nederland gehad heeft.
Ten aanzien van de verwaarloozing, waar de muzikale productie van ons land nog altijd aan bloot staat, heeft zich in de tweede helft van het seizoen, welke deze kroniek te omvatten heeft, geen wending ten goede voorgedaan. Het aantal noviteiten was niet veel grooter dan dat in de maanden vóór Januari, terwijl ook van het oudere repertoire slechts sporadisch een compositie op de programma's verschenen is. Eens te meer dient tegen dezen gang van zaken met klem gewaarschuwd te worden; een gezond muziekleven kan de creatieve uitingen van eigen bodem niet ontberen, en bovendien heeft het componeeren in Nederland vooral de laatste jaren een niveau bereikt, dat niet voor de moderne muziek in andere landen onderdoet, er wellicht zelfs bovenuit stijgt. Het publiek gaat steeds meer de beteekenis van de jongere Nederlandsche componisten beseffen en begint ook voor de
| |
| |
daden van de oudere generatie waardeering en bewondering te krijgen. De concertinstellingen en de solisten hebben het in hun macht, de Nederlandsche muziek de haar toekomende plaats in het reportoire te verschaffen; dat zij in deze hun taak niet naar behooren vervullen, behoort tot de vele schaduwzijden, waaraan ons gedesorganiseerde muziekleven rijk is.
De thans voor het eerst uitgevoerde Nederlandsche werken behooren tot uiteenloopende muzikale gebieden: de Tweede Symphonie van Hendrik Andriessen, het Tweede Strijkkwartet van Sem Dresden, het declamatorium ‘De Kinderkruistocht’ van Willem Landré, het Tweede Strijkkwartet van Henk Badings, de opera ‘De Snoek’ van Guillaume Landré, het Pianoconcert uit 1936 van Hans Henkemans, ‘Signalen’ voor orkest van Karel Mengelberg en het Eerste Strijkkwartet van Rudolf Escher. Er zal in den loop van deze kroniek nog gelegenheid zijn, sommige van deze werken nader te karakteriseeren.
| |
Orkestconcerten.
- Het jubileumseizoen van het Concertgebouw te Amsterdam heeft ook sedert het begin van dit jaar zijn bijzonder karakter gehandhaafd. Gedurende de eerste twee maanden stond het orkest onder leiding van Eduard van Beinum, wiens benoeming tot eerste dirigent - kennelijk onder aandrang van het feit, dat anders het Residentie-Orkest op dezen zeer begaafden orkestleider beslag zou hebben gelegd - tot de opzienbarende gebeurtenissen van deze periode gerekend moeten worden. Van Beinum, die al te lang in de schaduw van Willem Mengelberg heeft moeten werken en zijn gaven daardoor nooit voldoende heeft kunnen ontplooien, is niettemin in staat geweest, vooral de nieuwere Nederlandsche en Fransche muziek in het Concertgebouw meer te cultiveeren dan voordien gebruikelijk was - de werkzaamheid van Monteux niet te na gesproken. - Daar ook zijn talent voor dirigeeren onbetwistbaar is, kan van zijn leiderschap ook ten behoeve van het niveau van het orkestspel veel verwacht worden. Zijn benoeming is dan ook door allen, die de vernieuwing van het repertoire zonder benadeeling van de spelkwaliteit als een noodzakelijk iets beschouwen, met instemming begroet.
Tot de belangrijkste daden, welke het Concertgebouw-Orkest onder leiding van Van Beinum verricht heeft, behooren de Ze- | |
| |
venden Symphonie van Bruckner - van ouds een van zijn beste prestaties -, een Ravel-herdenking met de ‘Pavane’ en de ‘Rhapsodie espagnole’ in een zeer fraaie uitvoering, de première van de Tweede Symphonie van Hendrik Andriessen, de ‘Muziek voor snaarinstrumenten, celesta en slagwerk’ van Bartòk, de Mozart-Variaties van Reger en de Vier Orkeststukken van Guillaume Landré; ook de Zesde Symphonie van Schubert en de Italiaansche Symphonie van Mendelssohn, beide transparant en onopgesmukt gespeeld, zijn dankbaar aanvaard. De noviteit van Andriessen bleek een verrijking van het symphonisch repertoire te zijn; de voorname, aan Franck en Diepenbrock verwante geesteshouding van deze muziek is gerealiseerd in een persoonlijken stijl, waarvan vooral de klare, orgelachtige instrumentatie te bewonderen is.
Dat een der langzamerhand berucht geworden ‘Nederlandsche avonden’ in het Concertgebouw een mislukking werd, kon Van Beinum niet verweten worden; de principieel onjuiste opzet en verschillende tegenslagen bij de samenstelling van het programma sloten het welslagen bij voorbaat uit. Na de uitermate belangrijke en indrukwekkende ‘Muziek’ van Bartòk moest de onbeduidende ‘Cantate nuptiale’, welke Darius Milhaud aan het Concertgebouw heeft opgedragen en die hij zelf te Amsterdam is komen dirigeeren, wel zeer afvallen, evenals trouwens zijn ‘Suite provençale’. De geïnspireerde wijze, waarop de Fransch-Zwitsersche Ernest Ansermet ‘La Mer’ van Debussy dirigeerde, vormde op dit concert echter een welkome compensatie.
Het gastdirigentschap van Bruno Walter is ditmaal in verband met de gelijktijdige gebeurtenissen te Weenen in een bijzonder licht komen te staan, hetgeen in demonstratieve huldigingen tot uiting is gekomen, die echter in zuiver-artistiek opzicht alleszins gerechtvaardigd waren. Onvergetelijk blijft een superieure uitvoering van de Negende Symphonie van Mahler, terwijl ook muziek van Haydn en Mozart weer bijzonder fraai tot haar recht is gekomen. In de keuze van de noviteiten is Walter ook ditmaal niet bijster gelukkig geweest; een werk als ‘Prosperos Beschwörungen’ van Egon Wellesz bleek niet boven den vroegen Schönberg uit te komen, en in het Tweede Pianoconcert van Ernst Krsjenek overheerschte de abstractie van het orthodox
| |
| |
toegepaste twaalftonen-systeem dermate, dat voor muzikale ontroeringen van welken aard ook geen ruimte scheen overgebleven te zijn.
Aan het einde van het seizoen heeft Willem Mengelberg na een langdurige en succesrijke concertreis door Duitschland, Oostenrijk, Hongarije en Italië zijn plaats voor de dirigeerlessenaar weer ingenomen. Dat het repertoire zich daarmee weer in afgetreden banen ging bewegen - Beethoven, Tsjaikowski -, was te voorzien; alleen aan het feit, dat Jehudi Menuhin als solist optrad, was tenslotte een noviteit te danken, en wel het veelbesproken nagelaten Vioolconcert van Schuman, waarvan vooral de eerste twee deelen van onmiskenbare waarde bleken te zijn. Uit een oogpunt van dirigeerkunst en partituurbeheersing heeft Mengelberg met de uitvoering van de monumentale Achtste Symphonie van Mahler weer op aller onverdeelde bewondering aanspraak kunnen maken; de geniale dirigent heeft het reusachtige apparaat, dat hier vereischt is, op indrukwekkenden wijze laten klinken, al bleek ook thans weer de groote zaal van het Concertgebouw te klein voor een dergelijk klankvolume. Ook als officieele herdenking van het 50-jarig bestaan heeft deze grandioze uitvoering van een ondanks alles grootsch en rijk gedisponeerd werk haar functie tenvolle vervuld.
De dirigenten-kwestie bij het Residentie-Orkest heeft in de afgeloopen periode een bepaald sensationeel karakter gekregen, toen een conflict tusschen het bestuur en den gedelegeerde van de gemeente Den Haag uitbrak. Ook de orkestleden zelf meenden met brieven de zaak te dienen en kwamen er tenslotte toe, prof. Georg Szell als vasten dirigent aan te bevelen. Deze was in Maart den Italiaan Antonino Votto opgevolgd, wiens virtuoos doch rijkelijk op effectbejag ingesteld dirigeeren ditmaal minder sterke indrukken naliet dan het vorige jaar, toen ook zijn programma's minder stijlloos en conventioneel waren samengesteld. Een noviteit van Riccardo Zandonai bleek in een Nederlandsche concertzaal niet thuis te hooren.
Tevoren had Willem van Otterloo met de fragmenten uit Hindemith's ‘Mathis der Maler’ bewijzen van degelijk vakmanschap geleverd.
De concerten onder leiding van Szell stonden op een aanmer- | |
| |
kelijk hooger niveau dan in dit seizoen - met uitzondering van de concerten onder Van Beinum - nog het geval was geweest. Dat de programma's ook onder dezen dirigent niet buiten het geijkte repertoire bleken te vallen, heeft velen teleurgesteld.
Het hoogtepunt van het seizoen zijn uiteraard weer de concerten onder leiding van Toscanini geworden, die als steeds stormen van geestdrift verwekt hebben. De ongeloofelijke bezieling gepaard met de onverbiddelijke exactheid van het orkestspel leidde tot ideale resultaten, zoowel in werken van Beethoven en Brahms als van Debussy (‘l'Après-midi d'un Faune’), Dukas (‘l'Apprenti Sorcier’) en Richard Strauss (‘Tod und Verklärung’).
Na afloop van de abonnementsconcerten heeft het Residentie-Orkest onder leiding van Eduard van Beinum medegewerkt aan een orkestconcert van ‘Maneto’ (Manifestatie Nederlandsche Toonkunst), de instelling, die verleden jaar een uitgebreid Nederlandsch muziekfeest te Amsterdam georganiseerd heeft en die thans haar werkzaamheid naar Den Haag had verlegd. Van de werken, die op dat concert zijn uitgevoerd, moeten het klankschoone lyrische declamatorium ‘De Kinderkruistocht’ van Willem Landré, op tekst van Nijhoff gecomponeerd voor een spreekstem (Joanna Diepenbrock) en orkest, en vooral het vitale, onstuimige Pianoconcert van Henkemans genoemd worden. Noviteiten voor Den Haag waren voorts het Pianoconcert van Willem Pijper (uit 1927 dateerend!) en de Tweede Symphonie van Hendrik Andriessen, terwijl ook de fragmenten uit Diepenbrock's ‘Elektra’ een uitvoering tenvolle verdienden.
Aan het eind van het seizoen heeft het bestuur - tevoren reeds van allerlei zijden geïnfluenceerd, o.a. door Willem Mengelberg, die telegraphisch den leider van de Dresdener Philharmonie, Paul van Kempen, aanbeval - een definitieve benoeming tot vasten dirigent van het Residentie-Orkest niet kunnen vermijden. Besloten werd, den dirigent van de Haarlemsche Orkestvereeniging, Frits Schuurman, als vaste dirigent aan te stellen en naast hem gedurende drie maanden in het komende seizoen Georg Szell de leiding in handen te geven. Hoezeer de benoeming van een kennelijk begaafden jongen Nederlander ook toe te juichen is, in de practijk zal moeten blijken, in hoeverre deze verdeeling
| |
| |
van arbeid het spelpeil en het repertoire van het orkest ten goede komt.
Het bestuur van het Utrechtsch Stedelijk Orkest heeft voor dezelfde moeilijkheden een soortgelijke oplossing gevonden. Het heeft den Duitschen dirigent Carl Schuricht een contract voor drie jaar aangeboden en naast hem Willem van Otterloo als vasten dirigent gehandhaafd, een besluit, dat nogal wat verhitte discussies ten gevolge heeft gehad. Dat de benoeming van Schuricht het uitvoeringsniveau van het U.S.O. ten goede zal komen, en daardoor de belangstelling van het publiek zal kunnen stimuleeren, lijkt aannemelijk, doch of het repertoire, dat ten tijde van Evert Cornelis Utrecht tot het vooruitstrevendste muziekcentrum van ons land gemaakt heeft, er wel bij varen zal, is vooralsnog een open vraag. In het afgeloopen seizoen althans heeft dit punt alles te wenschen overgelaten. Als eenigermate belangrijke evenementen zouden alleen de feestelijke viering van het 40-jarig bestaan der volksconcerten, en het kwalitatief hoogstaande slotconcert onder Mengelberg te releveeren zijn.
Veel belangrijker waren zooals gewoonlijk de programma's, die Eduard Flipse voor de concerten van het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest had samengesteld. In de vorige kroniek is aan het verdienstelijke streven van dit ensemble en de groote materiëele moeilijkheden, waarmee het te kampen heeft, de noodige aandacht besteed. De tweede helft van dit seizoen heeft zich gekenmerkt door eenige zeer bijzondere concerten. Onder leiding van den Hongaarschen dirigent Ladislav Somogyi heeft een met geestdrift toegejuichte uitvoering van de amusante Suite uit ‘Háry Janos’ van Kodaly plaats gevonden. Flipse verraste het publiek op een zeer overtuigende en technisch voortreffelijke vertolking van de ‘Symphonische Variaties’ van Badings, terwijl Bertus van Lier met veel succes zijn declamatorium ‘De Dijk’ is komen dirigeeren, met Harry van Oss als solist. Ook Strawinsky's ‘Jeu du Cartes’ genoot een verzorgde uitvoering, evenals een aantal werken van de geniale Fransche componiste Lili Boulanger (1894-1918): de prachtige cantate ‘Faust et Hélène’, de monumentale Psalmen 24 en 129 en het aangrijpende ‘Pie Jesu’ voor mezzo-sopraan, strijkkwartet, harp en orgel.
| |
| |
De herhaling van ‘Der Kreis des Lebens’ van Jan van Gilse, het ‘hoofdnummer’ van het Amsterdamsche Maneto-feest in 1937, kon den indruk, welke deze massale Rilke-compositie destijds maakte, niet noemenswaardig wijzigen.
Een evenement werd tenslotte de eerste uitvoering in Nederland van het indrukwekkende Vioolconcert van Alban Berg met den Amerikaanschen violist, Louis Krasner als solist, een prestatie die aan zeer hooge eischen voldeed en er toe bijdroeg, dat de tragische muziek van den in 1935 gestorven Oostenrijkschen meester een diepen indruk kon maken.
Ook in werken uit het oudere en meer bekende repertoire heeft het Rotterdamsche orkest vaak goede resultaten bereikt, zonder daar echter over het algemeen boven een middelmatig niveau uit te stijgen, waartoe alleen de moderne muziek, vooral die van Nederlandschen en Franschen huize, dirigent en musici schijnt te kunnen inspireeren.
Ook de kleinere orkesten hebben weer vruchtbaar werk verricht, zoowel de stedelijke ensembles in de provincie als het Nederlandsch Kamerorkest, dat zich met het uitvoeren van de reeds eerder genoemde ‘Muziek’ van Bartòk en van een Adagio voor kamerorkest van Robert de Roos verdienstelijk heeft gemaakt, terwijl een Caplet- en een Bach-avond buitengewone indrukken heeft verschaft.
Tenslotte moet nog genoemd worden het optreden in Den Haag van het Berlijnsch Philharmonisch Orkest onder leiding van Wilhelm Furtwängler met een programma, dat weliswaar in traditioneele banen gehouden was maar dat zeer zeker alle gelegenheid gaf, de groote kwaliteiten van dit ensemble en zijn dirigent in het licht te stellen.
| |
Koorconcerten.
- De opmerking, die in de vorige kroniek ten aanzien van de koorconcerten in ons land gemaakt is, n.l. dat voor vele onzer koorvereenigingen de oratoria van Händel, Haydn en Mendelssohn alle ambities vervullen, is ook in de tweede helft van het afgeloopen seizoen ruimschoots van kracht gebleven. Maar zelden is op de programma's een plaats ingeruimd aan weinig of nooit uitgevoerde werken. Een uitzondering maakte o.a. Excelsior te Rotterdam, dat onder leiding van Anthon van
| |
| |
der Horst een rustig en pastoraal koorwerk van den in ons land zoo miskenden Engelschen componist Frederick Delius ten gehoore bracht, ‘The Song of the High Hills’, gevolgd door een zeer opmerkelijk opus van den dirigent zelf, ‘Choros’ op tekst van Ruusbroeck, een poging om tot een moderne muzikale mystiek te geraken. In den loop van het seizoen heeft het bestuur van deze koorvereeniging tot opvolger van wijlen Bernard Diamant benoemd Phons Dusch, de begaafde pianist en dirigent, die reeds vroeger als koorleider sterk de aandacht getrokken heeft, vooral door zijn op Evert Cornelis, zijn leermeester, geïnspireerde repertoire. Onder zijn leiding is de jaarlijksche uitvoering van de ‘Matthäus Passion’ in de Zuiderkerk gegeven, een traditie, die ook vele andere koorvereenigingen in den lande in stand hebben gehouden, de dreigende oververzadiging ten spijt.
De Rotterdamsche afdeeling van Toonkunst heeft onder leiding van Otto Glastra van Loon een uitvoering van Kodaly's ‘Te Deum’ - dat reeds in het begin van het seizoen door ‘De Stem des Volks’ te Amsterdam was geïntroduceerd - tot stand gebracht, terwijl de R.K. Oratorium-Vereeniging te Utrecht zich aan kerkmuziek van Bruckner (Mis in f en ‘Te Deum’) gewijd heeft.
Dat de Haagsche organist Heinz van 's Gravenzande zich met een eigen koor ontfermd heeft over de gedeeltelijk aan Bach toegeschreven Lukas-Passion, mag evenmin onvermeld blijven als het streven van de Vereeniging voor Protestantsche kerkmuziek, welke Bach's muziek een functie in den Protestantschen eeredienst beoogt te geven.
| |
Kamermuziek.
- Dat ook in de thans achter ons liggende periode het kamermuziekleven vrijwel uitsluitend door het ‘solisme’ bepaald zou worden, lag voor de hand. In dit verband moet het initiatief van den Amsterdamschen kunstkring ‘Voor allen’, hetwelk geleid heeft tot het in stellen van een serie ‘onbekende werken’, met groote waardeering gereleveerd worden; in een reeks concerten zijn een groot aantal werken uit alle tijden in het middelpunt van de belangstelling geplaatst, waarbij de uitvoerenden zich een louter dienende en secundaire functie toebedeelden, de ideale verhouding, welke er tusschen kunstwerk en kunstenaar zou behooren te bestaan. In deze serie heeft vooral
| |
| |
de Hollandsche Kamermuziekvereeniging onder leiding van Bertus van Lier zich onderscheiden.
Van de overige ensemble-muziek dienen genoemd te worden concerten van het Haagsche Strijkkwartet, dat het interessante Tweede Kwartet van Sem Dresden ten doop hield, van het Nieuw Hongaarsche Strijkkwartet, dat op de ‘Maneto’-kamermuziekconcerten met het rijke, twee jaar oude Tweede Strijkkwartet van Badings triomfen vierden en voorts een veelbelovend opus van den jongen Rudolf Escher inaugureerde, vioolsonatenavonden van Lili Krauss en Simon Goldberg en van Hephzibah en Jehudi Menuhin - dit laatste concert vooral een openbaring! -, moderne liederenavonden van Berthe Seroen en Felix de Nobel en van Pierre Bernac en Francis Poulenc, en een concert voor twee piano's, waar het Nederlandsche Piano-duo (Joh. Bieselaar en Marguér. Wouters) de monumentale Beethoven-Variaties van Reger in een alleszins verdienstelijke vertolking introduceerde.
Overigens kan wederom volstaan worden met het vermelden van de namen der internationaal vermaarde solisten, die sedert Januari in onze concertzalen zijn opgetreden: de pianisten Brailowsky, Osborn, Egon Petri, Gieseking, Ungar, Rachmaninow, Lubka Kolessa, Orloff, Askenase, Oninsky, Backhaus, Myra Hess, Marcelle Meyer, Casadesus; de violisten Spalding, Francescatti, Kulenkampff, Guila Bustabo en Heifetz; de celliste Raya Garbousova en de vocalisten Jules Bledsoe en Eva Liebenberg. Het kan niet ontkend worden, dat het ontzagwekkende vioolspel van Menuhin de opzichzelf zoo prachtige prestaties van deze artisten volkomen uit het geheugen gewischt heeft.
| |
Opera's.
- De Wagnervereeniging is voortgegaan op den weg, die eens tot een eigen Nederlandsche Opera kan leiden. Met Nederlandsche krachten, gevormd op de muziekdramatische afdeeling van het Amsterdamsch Conservatorium onder leiding van Johannes den Hertog, zijn thans de een-acter ‘l'Heure espagnole’ van Ravel en ‘De Snoek’ van Guillaume Landré ten tooneele gebracht, en dat op een vocaal zeer zeker aannemelijke wijze. Johannes den Hertog, die als muzikale voorbereider te Bayreuth zijn sporen terdege verdiend heeft, fungeerde thans tevens als regisseur en dirigent van het Concertgebouw-Orkest.
| |
| |
Nu de Nederlandsche opera-groep steeds meer een zelfstandige plaats gaat innemen, zal het wenschelijk zijn, een aparten regisseur en een dirigent aan het gezelschap te verbinden; dan zal het mogelijk zijn, het dilettantistische, dat deze voorstelling qua actie en mise-en-scène eigen was, te elimineeren en daardoor een burleske als ‘De Snoek’, met de kostelijke, rake muziek van Guillaume Landré, ondanks den zwakken tekst van Emmy van Lokhorst overtuigender voor het voetlicht te brengen, dan thans het geval was.
Het Nederlandsch Opera-Ensemble (alg. leider Chris van Dam) heeft zich in de tweede helft van het seizoen goed weten te herstellen van een wel zeer onvoldoende begin, al is nog steeds niet het niveau bereikt, dat een kleine provinciestad in Duitschland als een uiterst minimum zou willen aanvaarden. Een hernieuwde uitvoering van ‘Der Freischütz’ met den in Duitschland werkenden tenor Henk Noort als gast toonde reeds eenigen vooruitgang bij de eerste voorstelling vergeleken. d'Albert's ‘Tiefland’ slaagde nog beter en tenslotte kon ‘Lohengrin’ op het praedicaat ‘verdienstelijk’ aanspraak maken, vooral dank zij de medewerking van Liesbeth Poolman-Meissner - een tiental jaren geleden een der beste krachten van de toen opgeheven Co-opera-tie - als Ortrud; toch is het Nederlandsche Opera-Ensemble nog te weinig geschoold, om zich aan een dergelijk veeleischend werk te kunnen wagen zonder in ‘Schmiere’ te vervallen. Dat echter voor de toekomst mogelijkheden aanwezig zijn, kan na deze laatste vertooning in ieder geval niet meer ontkend worden.
| |
Diversen.
- Het jubileum van het Concertgebouw heeft zijn visueelen neerslag gevonden in de belangrijke en veelzijdige tentoonstelling ‘Gedenck-clanck’ in het Stedelijk Museum te Amsterdam, waar een zeer uitvoerig afbeeldingen- en handschriftenmateriaal getuigt van de roemrijke geschiedenis van het Concertgebouw en feitelijk een overzicht geeft van het geheele Europeesche muziekleven gedurende de laatste halve eeuw.
Ook eenige lezingen behooren in dit verband genoemd te worden; Béla Bartòk heeft belangwekkende uiteenzettingen gegeven over de Hongaarsche muzikale folklore en Ernst Krsjenek heeft zoowel over zijn eigen werk gesproken als over de problemen van de hedendaagsche muziek in het algemeen. Dat
| |
| |
Darius Milhaud aan zijn causerie niet een even waardevolle inhoud wist te geven, zal ingewijden niet verwonderd hebben.
Aan personalia dient het overlijden van den verdienstelijken muziekpaedagoog J.W. Kersbergen en van den niet minder verdienstelijken koordirigent Anton Tierie vermeld te worden; beiden laten zij op hun gebied een leegte achter.
De bekende opera-dirigent Henri Zeldenrust heeft in Den Haag zijn 40-jarig toonkunstenaars-jubileum gevierd, naar aanleiding waarvan een opera-fonds gesticht is, dat weer op een eigen wijze tot den bloei van de muziekdramatische kunst in Nederland wil bijdragen. Een kunstenaar van dezelfde generatie, Eduard Erdelmann, die ongeveer even lang het muziekleven van Dordrecht heeft beheerscht, is bij zijn afscheid met groote hartelijkheid gehuldigd.
Het muziekseizoen 1937-'38 is ten einde. Het heeft niet gebracht, waar velen op gehoopt hebben: de algemeene erkenning van de Nederlandsche muziek in het kader van de internationale productie. Dat op het feest van het Concertgebouw de Nederlandsche componist nauwelijks opgemerkt is, kan als een symptoom gelden van de onverschilligheid, die er in ‘toonaangevende’ kringen jegens de nationale muziek heerscht. Maar wanneer in de naaste toekomst een nieuw publiek nieuwe eischen aan de muziekpractijk gaat stellen, dan zal eindelijk den weg voor den componeerenden Nederlander vrij gemaakt moeten worden. Het zou den bloei van ons muziekleven zeer zeker ten goede komen, als die toekomst thans in het verschiet kwam.
Eduard Reeser
|
|