| |
| |
| |
Lewis en zijn achtergrond
Anderhalf jaar geleden liet een leeraar op een school ergens in het Midden-Westen der Vereenigde Staten zijn leerlingen opschrijven, wat zij wisten van Sinclair Lewis, Joe Louis en John L. Lewis. Zonder uitzondering wisten alle leerlingen met de noodige bijzonderheden mede te deelen, dat Joe Louis een fameus bokser is. De historie meldt niet tot hoe ver de bekendheid van den romancier ging. Maar er waren slechts enkele scholieren, die met John Llewellyn Lewis op de hoogte bleken.
Zoo groote onwetendheid kan men bij den Nederlandschen krantenlezer onmogelijk veronderstellen. Sinds geruimen tijd immers ziet hij in zijn blad herhaaldelijk berichten over stakingen en onlusten in de V.S., waarbij Lewis en zijn Committee for Industrial Organization voortdurend genoemd worden. Maar het is de vraag of de krantenlezer zich een juiste voorstelling van deze gebeurtenissen kan maken. Telkens worden van verschillende zijden de sit-down stakingen daar ter sprake gebracht. Sommigen keuren deze stakingen fel af, daar-zij hierin een inbreuk zien op het eigendomsrecht. Anderen achten deze strijdwijze aanbevelenswaardig als nuttig wapen in den ‘klassenstrijd’. Maar de belangstelling geldt minder de gebeurtenissen aan de overzijde van den Oceaan, dan wel de eventueele toepassing van deze methoden hier te lande. Men neemt daarbij blijkbaar stilzwijgend aan, dat de toestanden ginds en hier vergelijkbaar zijn. Zeer ten onrechte.
| |
Afhankelijke overheidspersonen.
In de Vereenigde Staten is een arbeidsconflict heel iets anders dan in Nederland. De wetgeving op dit terrein is ginds veel minder volledig, zoodat veel blijft overgelaten aan overheid en rechterlijke macht. Zooals men weet, worden deze ambtsdragers vrijwel overal in de V.S. gekozen.
| |
| |
Tijdens de uitoefening van hun functie moeten zij dus uit zucht tot zelfbehoud rekening houden met de volgende verkiezingen. Dat geeft hun een ongewenscht afhankelijkheidsbesef. Bovendien is in Dollarland de eerbied voor de overheidspersonen met hun bescheiden inkomen toch al niet groot. En dan komt het meermalen voor, dat enkele groote ondernemingen een stad, soms zelfs een geheelen staat beheerschen. Dat houdt in, dat de leiders dezer ondernemingen door hun ‘invloed’ ook den uitslag der locale verkiezingen bepalen. Eigen belang noopt derhalve de autoriteiten terdege rekening te houden met de wenschen der ondernemers.
| |
Gangsters en Machinegeweren.
Wat gebeurt er nu als een arbeidsconflict uitbreekt? De politie tracht de arbeiders te beletten om vergaderingen te organiseeren. Dikwijls is dat niet moeilijk. De onderneming heeft uit speculatieve overwegingen alle terreinen in den verren omtrek opgekocht en verbiedt haar pachters en huurders arbeidersvergaderingen te gedoogen. De werknemers zijn dan gedwongen hun plaats van samenkomst tien of vijftien km. van hun woonplaats te zoeken. Gelukt het hun niettemin zich zoodanig te organiseeren, dat zij een staking kunnen afkondigen, dan is er een bureau van werkgeverszijde, dat onderkruipers, uit andere staten afkomstig, levert in elke gewenschte hoeveelheid. Bovendien betrekt men uit New-York of Chicago gangsters en andere lieden, die uitnemend met vuurwapenen kunnen omgaan. Deze vaklui worden bewapend met machinegeweren en fungeeren dan als bewakers der fabriek tegen de kwaadwilligheid der stakers. Soms ook stelt de plaatselijke overheid hen aan tot tijdelijke politie-beambten. Het behoeft geen betoog, dat deze ‘strijdkrachten’ zonder veel consideratie optreden. Leidt dit tot gevechten en ongeregeldheden, dan komen er al spoedig soldaten ‘ter handhaving van de orde’. Daar ook de pers veelal in handen der ondernemers is, wordt het publiek òf in het geheel niet, òf op zeer tendentieuze wijze voorgelicht, zoodat het zich tegen de arbeiders keert. Natuurlijk maakt deze methode van intimidatie vooral indruk op de vrouwen, die harerzijds alles in het werk stellen om de mannen tot overgave te bewegen. Zoo trachten de werkgevers elke poging tot organisatie der arbeiders in de kiem te smoren en kunnen daarbij als regel rekenen op den
| |
| |
steun der plaatselijke overheid. Sinds Roosevelt genieten zij niet de sympathie der federale regeering, maar die is ver en heeft weinig directe zeggenschap.
| |
Pioniersmentaliteit.
- Stelt men daartegenover ons land, waar het recht van vereeniging en vergadering grondwettelijk gewaarborgd is en waar de overheid hoogstens verweten wordt, dat zij te groot ontzag heeft voor de vakvereenigingen, dan is het verschil opvallend. En dan blijkt ook weer, dat de Amerikaansche maatschappij het stadium der pioniers nog nauwelijks ontgroeid is. Zoo zijn er werkgevers, die volstrekt niet onwelwillend staan tegenover hun arbeiders en allerminst beoogen deze uit te zuigen. Maar zij beschouwen hun onderneming en al wat daar geschiedt als hun particuliere aangelegenheid, waarin zij geen inmenging dulden, noch van den wetgever, noch van een arbeidersorganisatie; hoogstens aanvaarden zij een company-union, dus een vereeniging uitsluitend van de eigen werknemers. Vrijheid moge dan al een zeldzaam artikel zijn in de Vereenigde Staten, de werkgever eischt ze in elk geval voor zichzelf op in zijn bedrijf. Hij beseft niet, dat een ondernemer, die honderden of duizenden menschen in dienst heeft, daardoor alleen voorwerp van een zekere overheidsbemoeiing moet worden in een geordenden staat.
De algemeene opvatting aan de overzijde van den Oceaan is, dat de staat zijn invloedssfeer tot het uiterste moet beperken. Men kent aan de overheid niet zoozeer gezag toe als wel een administratieve functie. Teekenend is, dat de regeering met de departementale bureaux niet wordt aangeduid als ‘Government’, maar als ‘Administration’. De staat is een naamlooze vennootschap, waarvan de burgers aandeelhouders zijn. Natuurlijk is deze opvatting afkomstig uit den pionierstijd toen er nog geen sprake was van een overheid, laat staan van overheidsgezag. Als er teveel veediefstallen voorkwamen, staken de boeren de koppen bijeen en stelden een hunner aan als sheriff om wat toezicht uit te oefenen. Maar wie zelf een dief betrapte, schoot hem eenvoudig neer; in het algemeen was men zijn eigen rechter.
| |
Twee tijdperken botsen.
- De kranten meldden onlangs dat Green en Lewis er niet in geslaagd zijn den strijd tusschen hun organisaties, de American Federation of Labor en de Committee
| |
| |
for Industrial Organization, te doen eindigen. Wanneer dit resultaat bereikt ware, zou het veel meer beteekend hebben dan de verzoening van twee concurreerende vakvereenigingsleiders. Hun conflict is een worsteling tusschen twee tijdperken. Green vertegenwoordigt het oude Amerika, het land der onbegrensde mogelijkheden, waar een betrekkelijk gering aantal uitgelezen arbeiders op grond hunner bekwaamheid zich een uitzonderingspositie verworven had. Lewis is de man, die het heden en in nog sterkere mate de toekomst begrijpt, die inziet, dat een werkelijke arbeidersbeweging zoo mogelijk alle werklieden moet vereenigen. Het duel Lewis-Green is een symptoom van stabilisatie. Lewis had zijn organisatie niet kunnen stichten (en zoo met Green in conflict geraken) indien niet ten gevolge van het verdwijnen van vrij land en van de stopzetting der immigratie een arbeidersklasse met klassebewustzijn ware ontstaan. Niet langer zijn de V.S. een land, waar iedere energieke kerel gelooft dat hij er weldra bovenop zal zijn. Het ophouden van den bevolkingsaanwas en de stabilisatie van het gebruik van den bodem hebben een sociale stabilisatie veroorzaakt.
| |
Immigrant-millionair?
- De immigrant, die zonder kennis van de taal en zonder vakbekwaamheid voet aan wal zette in het beloofde land, was gedwongen onmiddellijk alles aan te pakken om in het leven te blijven; zijn weinige geld was gewoonlijk door den overtocht opgeslokt. Zwaar, slechtbetaald werk verrichtte hij. Organisatie was uitgesloten. En waarom ook? Na korteren of langeren tijd leerde de nieuweling Engelsch (juister: Amerikaansch) en raakte vertrouwd met de gewoonten des lands. Hij trok weg uit de havensteden, begon handel te drijven, kreeg een baantje als arbeider in de industrie of zette een boerderij op. Alleen in het laatste geval placht hij voor eenigen tijd gevestigd te zijn, maar ook de boeren trokken dikwijls verder, als zij met roofbouw het land hadden uitgeput, als er een paar jaar droogte heerschte, of als er een gerucht liep van een goudvondst hier of daar. De overigen verwisselden van betrekking en zelfs van beroep even vaak als van kleeding. De bevolking was dus in hooge mate vlottend, horizontaal en verticaal. De flinke immigranten slaagden er spoedig in het beter te krijgen dan zij het in Europa gewend waren, al werden zij niet alle millionair. Het land was
| |
| |
groot en de natuurlijke rijkdommen waren vele. En steeds stonden pasgekomen landverhuizers gereed om de opengevallen plaatsen in te nemen.
De sociale afstand tusschen werkgever en werknemer was gering en de omgang vriendschappelijk. Vrijwel allen waren immers begonnen als ‘gesjochten jongens’. De een had meer geluk gehad dan de ander. Maar de fortuin kan keeren. Wie vandaag baas was, kwam morgen misschien zijn vroegeren ondergeschikte om werk vragen.
| |
Geen arbeidersklasse.
- Onder deze omstandigheden kon er geen arbeidersklasse ontstaan. Daartoe is een zekere sociaaleconomische stabiliteit noodig, welke meebrengt dat wie als arbeiderskind geboren wordt, beseft dat hij hoogstwaarschijnlijk als arbeider zal sterven. In de V.S. ontbrak deze stabiliteit en dientengevolge de arbeidersklasse; a fortiori natuurlijk het klassebewustzijn. De arbeider had geen bijzondere belangstelling voor het lot der arbeiders - straks was hij immers zelf werkgever! Zonder het bestaan van klassen en klassebewustzijn is klassestrijd ondenkbaar. Het spreekt wel van zelf, dat hierbij niet van belang is, hoe groot het percentage dergenen is, die zich tot zekeren welstand weten op te werken, maar dat alleen het besef weegt, dat ieder dezelfde kansen heeft en het alleen aan hemzelf of aan toevalligen tegenslag ligt, als hij niet slaagt.
| |
Knights of Labor.
- Hiermee is schijnbaar in strijd, dat reeds sinds 1869 een arbeiders-organisatie bestond, de Knights of Labor. Dit waren meerendeels geschoolde arbeiders, die zich aaneengesloten hadden voor lotsverbetering. Dat juist de geschoolden hiertoe overgingen is niet vreemd. Eenerzijds immers konden zij eischen stellen: vooral destijds waren vaklieden in de Vereenigde Staten uiterst zeldzaam. Anderzijds kiest een geoefend ambachtsman niet zoo licht een ander beroep, waarin hij misschien op den duur wel betere kansen heeft, maar voorloopig zijn voorsprong in elk geval kwijt raakt. Als hij dus niet opklom in eigen bedrijf of zich zelfstandig vestigde, bleef hij arbeider. Op deze wijze is de ongerijmdheid verklaard.
In de jaren tachtig nam de mechanisatie een aanvang. Geschool- | |
| |
de arbeiders kwamen op straat te staan of ondervonden mededinging van ongeschoolden, die evengoed een machine konden bedienen, welke hoegenaamd geen vakmanschap eischte. Dit veroorzaakte een paniekstemming. De behoefte aan samenwerking tegen het gemeenschappelijke gevaar bracht het ledental der Knights of Labor van bijna 20.000 in vijf jaar op 700.000. De aard der organisatie veranderde hierdoor. Zij werd thans een vereeniging van allerhand arbeiders, geoefend en ongeoefend, die zich gezamenlijk verweerden. Zoo kreeg zij het karakter, dat Lewis thans aan zijn Committee for Industrial Organization wenscht te geven.
Als reactie op dezen gang van zaken ontstond in die periode de American Federation of Labor - thans de organisatie van Green - ter bestrijding van de Knights en ter handhaving van de rechten der geprivilegieerde vaklieden. De Knights of Labor begingen fouten; zij werden tenslotte verpletterd door den Nederlandsch-Joodschen sigarenmaker Samuel Gompers, die een leidende functie in de American Federation of Labor bekleedde.
| |
Wat is de A.F.L.?
- De American Federation of Labor is gebaseerd op de vereeniging van alle vakgenooten in één organisatie. De verschillende vakvereenigingen sluiten zich aaneen tot een federatie. Alle bankwerkers zijn dus lid van één organisatie, onverschillig in welk soort bedrijf zij werkzaam zijn. Zij kunnen werken op een machinefabriek, bij een spoorwegmaatschappij, op een scheepswerf, in een waterleidingbedrijf; het doet er niet toe. Omgekeerd zijn dus meestal de arbeiders van één bedrijf in verscheiden vakvereenigingen georganiseerd.
De A.F.L. is allerminst een massa-organisatie. Zij omvatte ook vóór Lewis slechts 10% der arbeiders. Haar lidmaatschap staat uitsluitend open voor geschoolde arbeiders. Daardoor zijn de verachte negers en de versche immigranten uitgesloten. Zij is een instrument voor het scheppen en handhaven van stevige voorrechten voor de leden. Als zoodanig kan de A.F.L. voor den verstoktsten kapitalist een voorwerp van afgunst zijn. Vanzelfsprekend is zij een bolwerk van conservatisme geworden, mede omdat de goedbetaalde leiders met hun persoonlijke omstandigheden best tevreden zijn.
| |
| |
| |
Verouderd schema.
- Deze organisatie van vakgenooten brengt eigenaardige moeilijkheden mede in de moderne industrie. Daarin immers zijn vele ‘hefboombewegers’ werkzaam, die men onmogelijk bij een vak kan indeelen. Ook zijn er vele beroepen die wel gemakkelijk te begrenzen zijn, maar vrijwel geen vakmanschap vereischen, b.v. chauffeurs, kraanmachinisten, benzinepomppersoneel. Aan deze moeilijkheden trachtte de A.F.L. door schipperen te ontkomen. Sommige vakvereenigingen kregen van de Federatie toestemming ook de ongeschoolden in eigen of verwante branche op te nemen. Zoo kregen de mijnwerkers in 1933 dit z.g. industrial charter in hun statuten. Ook werden de ongeschoolden wel in een aparte vereeniging zonder stemrecht saamgebracht. Onder sterken aandrang bleek de A.F.L. dus wel bereid zich het lot van minder bevoorrechte collega's aan te trekken, maar alleen binnen het nu eenmaal bestaande schema.
De vasthoudendheid der A.F.L. had reeds menigmaal verzet opgeroepen. Telkens dook het denkbeeld der bedrijfsorganisatie op. In 1893 reeds ontstond een beweging, die alle werknemers in het spoorwegbedrijf, geschoold en ongeschoold, trachtte te vereenigen. Tevens lette men hier niet op de vakgemeenschap - het personeel bestond immers uit machinisten, wegwerkers, seinhuiswachters, timmerlui, etc. -, maar uitsluitend op de belangengemeenschap, die voortvloeide uit de werkzaamheid in hetzelfde soort bedrijf. De I.W.W. - Independent Workers of the World, een radicale organisatie - probeerden iets dergelijks voor houtkap en textiel. In 1919 ontstond de One Big Union Movement.
| |
De N.I.R.A.
- Maar een werkelijke slag voor de A.F.L. beteekende toch eerst de Recovery Act. Die maakt geen verschil tusschen geschoold en ongeschoold en kent aan de bestaande vakvereenigingen geen bijzondere rechten toe. Elke arbeider kreeg het recht zich te organiseeren zooals hij wilde. Tot dusver was dit recht in de V.S. op zijn minst twijfelachtig geweest.
Nu faalde de A.F.L. In arbeiderskringen ontstond een algemeene behoefte aan organisatie. Maar de Federatie toonde daarvoor geen begrip en zag toe. De werkgevers grepen in en trachtten het dreigend gevaar te keeren door de arbeiders in het eigen bedrijf te organiseeren. Dit verschafte hun gelegenheid tot onderhandeling over collectieve arbeidsovereenkomsten. Deze
| |
| |
‘company-unions’ waren natuurlijk in aanzienlijke mate afhankelijk van de onderneming.
| |
Toestanden omstreeks 1900.
- Hier komt Lewis naar voren. John Llewellyn Lewis werd in 1880 geboren als zoon van een mijnwerker. Lewis Sr. stond op de zwarte lijst wegens zijn activiteit als lid der Knights of Labor; zijn zoon was dus ‘erfelijk belast’. Als jongen van twaalf jaar moet John reeds in de mijnen werken om den kost te verdienen. Een jaar of zeventien heeft hij dit volgehouden, zoodat hij uit eigen ruime ervaring over het mijnwerkersleven kan meepraten.
Hoe was dat leven in het begin dezer eeuw? Veelal bestond de misstand der gedwongen winkelnering. De maatschappij was eigenaresse van de winkels in de nederzetting en ontving langs dien weg het betaalde loon terug. Meestal waren in die winkels de prijzen onredelijk hoog; de feitelijke monopoliepositie der maatschappij maakte dit mogelijk. Doch dat was niet het ergste. De loonen waren laag, dus er werd dikwijls op crediet gekocht. Als de winkelschuld eenmaal een zekere hoogte bereikt had, was de mijnwerker voorgoed in de macht der onderneming, want natuurlijk mocht hij zijn dienstverband niet verbreken zonder zijn schuld te hebben afbetaald en dat was volstrekt onmogelijk. Economische slavernij dus in ‘reincultuur’. Zoo kwam het voor, dat iemand vijftien jaar lang werkte zonder ooit een cent contant geld in handen te krijgen. Bovendien waren deze schulden erfelijk. Een jongetje van twaalf jaar verdiende b.v. 40 cent per dag. Dit bedrag werd echter ingehouden ter aflossing van de schuld van zijn vader, die bij een mijnongeluk was gedood.
De reeds genoemde Samuel Gompers nam in 1909 Lewis op als functionaris in de A.F.L. en zond hem rond door het land om de toestanden onder de mijnwerkers te bestudeeren en hen te organiseeren. Lewis had succes. In 1909 wordt hij gekozen tot voorzitter van de Union of Mine Workers en treedt dan weldra tegen zijn vroegeren beschermer Gompers in het strijdperk om het voorzitterschap van de A.F.L. Na Gompers' dood in 1924 steunt Lewis de candidatuur van den oudmijnwerker William Green, die destijds als vooruitstrevend gold.
| |
William Green.
- William Green werd in 1873 geboren te
| |
| |
Coshocton (Ohio). In 1894 werd hij vertegenwoordiger der mijnwerkers. Hij leverde verdienstelijk werk in zijn vakvereeniging en trad geleidelijk aan meer op den voorgrond. Zoo werd hij in 1913 gekozen tot penningmeester en later tot vice-voorzitter van het dagelijksch bestuur der American Federation of Labor; tevens werd hij lid van den Senaat van Ohio.
Bill Green is een bezadigd man van conservatieve beginselen, wars van nieuwlichterij. Zijn verbeeldingskracht is beperkt en kent niet de stoute vlucht naar groote verschieten. Zijn streven is gericht op bevestiging en handhaving van het bestaande; persoonlijk is hij daarbij ook wel gevaren. De houding en geestesgesteldheid van hem en de zijnen is in den aanvang reeds voldoende verklaard. Het is daarvoor niet noodig om geloof te slaan aan de herhaaldelijk geuite beschuldiging, dat Green zich terwille van persoonlijk voordeel zou hebben laten overhalen om met de ondernemers te heulen.
Waarschijnlijk zal Gompers in zijn graf Lewis nog uitlachen, omdat deze zich dermate vergist heeft in Green, zooals thans aan den dag treedt. Maar Lewis houdt Gompers' nagedachtenis in eere, want van hem leerde hij organisatorisch werk onder arbeiders.
Aanvankelijk liep de mijnwerkersvereeniging sterk terug onder de leiding van Lewis, gedeeltelijk wegens zijn impopulariteit. Maar de omstandigheden waren ook tegen hem. Na den oorlog sukkelde het mijnbedrijf aan overproductie. Het viel dus moeilijk de concurreerende mijnwerkers te vereenigen. Indien het al gelukte en men dientengevolge bij een bepaald bedrijf gunstiger arbeidsvoorwaarden kon bedingen, dan steeg de kostprijs, waardoor de onderneming buiten mededinging geraakte en het personeel ontslag kreeg. Langzamerhand echter ging het in alle opzichten beter; Lewis wist zich te handhaven en het ledental van zijn organisatie regelmatig uit te breiden. In 1933 weet hij het loon van minder dan drie tot vijf dollar per dag te brengen.
| |
Wie is Lewis?
- Lewis is een forsche, groote kerel met een sprekend gelaat, waarvan de uitdrukking zijn wisselende stemming onmiddellijk weerspiegelt. Geweldige vaalroode wenkbrauwen en rossig haar verhoogen het karakteristieke van dezen kop. Zijn familie is afkomstig uit Wales, het land van Lloyd
| |
| |
George, den ‘grijzen toovenaar’. Evenals deze bezit Lewis een meesleepende welsprekendheid. Hij bouwt uitstekende zinnen, soms pompeus en bizar; maar hij verlustigt zich nooit in holle rhetoriek. Zijn rede maakt, evenals zijn heele impulsieve persoonlijkheid, eerder een machtigen, dan een sierlijken indruk. In den loop der jaren is hij beheerschter en doelbewuster geworden, minder wild. Men heeft hem wel een ongecompliceerden Napoleon genoemd.
Deze geweldenaar leidt een eenvoudig huiselijk leven. Hij drinkt niet of matig en pokert nooit; zoo iemand is in Amerika even zeldzaam, als hier de niet-bridger. Toch is hij allerminst een asceet. Hij geniet het leven en profiteert van zijn inkomen van 12000 dollar.
Over zijn lichaamskracht doet een merkwaardig verhaal de ronde. In zijn jonge jaren werkte Lewis eens bij een boer, die een kwaadaardigen muilezel had. Lewis was in een hoek van den stal bezig, toen het beest op hem afkwam met de kennelijke bedoeling hem te schoppen. John ontdekte bijtijds het gevaar en velde den muilezel met een vuistslag tegen zijn kop, daar ontwijken onmogelijk was. Het dier stortte dood ter aarde, met gebroken schedel.
Toen in 1919 een groote mijnwerkersstaking op uitbreken stond, ontdekten verslaggevers Lewis in een treincoupé, ijverig lezend in Homerus' Ilias. De arbeidersleider keek op bij hun komst en zei: ‘De wereld is nog vrijwel net zoo als destijds.’
Een kind kan begrijpen, dat de titanenstrijd van dezen eenling tegen de machtigste industrieelen der Vereenigde Staten tot de volksverbeelding spreekt. De Amerikaansche kranten hebben langen tijd Lewis en zijn actie doodgezwegen omdat dit vooralsnog de beste bestrijdingsmethode leek. Maar toen zijn aanhang groeide en ieder over het Committee for Industrial Organization sprak, kon men deze tactiek niet langer volhouden. Zoodat Lewis al geruimen tijd telkens weer op de frontpagina opduikt. De journalisten hebben reeds lang ontdekt, dat er ‘kopy’ in hem zit. De populaire boksverslaggever Gallico uit New-York verzocht zijn blad overplaatsing naar de algemeene reportageafdeeling, daar hij den strijd Lewis-Sloan (de president van General Motors) wilde bijwonen! (Naar men weet trachtte Lewis de arbeiders van General Motors te organiseeren, waartegen Sloan zich verzette).
| |
| |
| |
Lewis grijpt in.
- Lewis' activiteit buiten de mijnwerkersorganisatie is enkele jaren geleden begonnen. Hij was lid van regeeringsadviescommissies en had ook in die hoedanigheid alle gelegenheid om op te merken, hoe zeer de American Federation of Labor tekort schoot, toen er allerwege onder de arbeiders een drang naar samengaan aan den dag trad. In 1934 deed hij met vele anderen een poging tot moderniseering van de A.F.L., die aanvankelijk scheen te zullen slagen. Een jaar later evenwel bleek dat er niets van terecht kwam. Toen greep Lewis de leiding. Hij stichtte het Committee for Industrial Organization. De C.I.O. wil eerst binnen het kader der A.F.L. alle arbeiders bedrijfsgewijze organiseeren, dus slechts in die bedrijfstakken, waar de oorspronkelijke vakvereenigingen ontbreken. Maar Green keurt dit plan niet goed. Het federale bestuur besluit in '36 Lewis en de zijnen uit te sluiten van het lidmaatschap der A.F.L. wegens insubordinatie. Verschillende vereenigingen voegen zich bij Lewis: zijn eigen mijnwerkers, de kleedingindustrie, damesconfectie, textiel, etc. Nieuw gesticht worden vakvereenigingen voor de glas,- rubber- en automobielindustrie. De verovering van het glas maakt de auto's murw en zoo bezwijkt ook de rubber, daar deze industrieën onderling zeer afhankelijk zijn.
| |
De strijd begint.
- De actie wordt grootscheeps gevoerd. Lewis heeft vele tientallen beroepsorganisatoren in dienst. Deze beleggen vergaderingen in de districten, die bewerkt moeten worden. Soms is dat moeilijk, daar de werkgevers natuurlijk op alle wijzen tegenwerken. Zij plaatsen groote advertenties - en inspireeren redactioneele artikelen - waarin Lewis een communist (het ergste in de V.S.) en een racketeer (op één na het ergste) wordt genoemd. Zij zenden spionnen naar de arbeidersbijeenkomsten om te rapporteeren, wie er geweest zijn; het werkvolk wordt daardoor natuurlijk geïntimideerd. Bij onderhandelingen over arbeidsovereenkomsten erkennen zij de C.I.O.-menschen niet als vertegenwoordigers van hun personeel; met buitenstaanders wenschen zij niets te maken te hebben. Zij beweren, dat de arbeiders niet gediend zijn van organisatie; waarschijnlijk zeggen zij dit te goeder trouw. Want de oudere arbeiders, die het meest met de leiding in aanraking komen, krijgen weldra pensioen, zijn eigenaar van hun huis, hebben de beste baantjes; zij zijn dus
| |
| |
afkeerig van strubbelingen. Maar de meerderheid is jong, heeft niets te verliezen en denkt anders. Ook tracht men van ondernemerszijde aan de C.I.O. den wind uit te zeilen te nemen door concessies: de arbeidsuren per week boven de 48 worden anderhalf maal betaald (maar zoo lang wordt er vrijwel nooit gewerkt), volledig bevoegde arbeiders krijgen een week vacantie, misschien belooft men zelfs 10% loonsverhooging.
| |
Company-unions als fopspenen.
- In zekeren zin vallen de ondernemers in een zelf gegraven kuil. Toen in 1933 een sterke drang naar organisatie onder de arbeiders ontstond, koesterden de werkgevers plots groote bewondering voor de z.g. companyunions. Voor den ‘boss’ was het niet moeilijk in dergelijke vereenigingen zelf rechtstreeks of zijdelings de touwtjes in handen te houden. Maar deze onschuldige ‘fopspenen’ blijken opvoedend te hebben gewerkt; zij hebben de arbeiders rijp gemaakt voor zelfstandige aaneensluiting. Heeft zoo'n company-union moeite met het bereiken van haar doel, krijgt zij nul op 't rekest, dan gaat zij naar de C.I.O. om hulp. In de meeste gevallen weet deze aan haar eischen kracht bij te zetten en te slagen. Ook op deze wijze groeit de invloed van Lewis en de zijnen. Zij hebben geen haast. De campagnes, die zij organiseeren, verslinden weliswaar reusachtige sommen, maar door de contributies, die weldra beginnen te vloeien, bedruipen zij na korten tijd zichzelf.
Natuurlijk heeft Lewis voor dezen geweldigen arbeid talrijke medewerkers, ook in leidende functies. Tot de voornaamsten onder hen behoort Sidney Hillman, van afkomst een Lithausche Jood. Hij is de man van de Amalgamated Clothing Workers. Deze wist hij in vroegere jaren niet slechts samen te voegen tot een hecht en straf geheel, hij zag bovendien kans een eigen crediet- en banksysteem op te bouwen. Daarmee hielp hij werkgevers in tijdelijke moeilijkheden aan geld of saneerde hun noodlijdende bedrijven. Vanzelfsprekend ontleende hij hieraan een aanzienlijke machtspositie. Van geheel anderen aard is Homer Martin, een vroeger Baptistendominee uit Kansas City, die thans eveneens een vooraanstaande plaats in de C.I.O. inneemt.
| |
Wat wil Lewis?
- Het doel van Lewis is om 30 millioen werknemers te organiseeren, teneinde hen in staat te stellen succesvol
| |
| |
te onderhandelen over loonen, werkuren en verdere arbeidsvoorwaarden.
De volkstelling van 1930 wees uit, dat er 49 millioen werkers in de Vereenigde Staten zijn, waarvan 14 millioen werkgevers of werkzaam in vrije beroepen. Van de overige 35 millioen, werknemers dus, arbeiden er 14½ millioen in landbouw, boschbouw, handel, huishouding etc. De resteerende 20½ millioen zijn industriearbeiders. Niet slechts deze laatste groep, doch ook de deelboeren uit het Zuiden (die hun pacht betalen met een deel van den oogst), hotelpersoneel e.d. wil Lewis vereenigen.
In het voorjaar van 1937 waren er 4.100.000 georganiseerden, waarvan 2.100.000 in de A.F.L., 1.400.000 in de C.I.O. en 600.000 in onafhankelijke vereenigingen, voornamelijk bij de spoorwegen. De C.I.O. heeft tot taak de overigen, een 25 millioen arbeiders, waarvan 3½ millioen in de sleutel-industrieën, tot een eenheid samen te voegen.
| |
Geen revolutionair.
- Lewis is een beslist tegenstander van elk revolutionair streven. Hij wenscht handhaving van bestaande contracten en een geleidelijke ontwikkeling.
Van mechanisatie is hij een voorstander, mits de voordeelen hiervan mede aan de arbeiders ten goede komen in den vorm van hooger loonen en verkorten werktijd.
Als ongewild nevengevolg brengt mechanisatie althans tijdelijk werkloosheid van een aantal arbeiders met zich. Het is allerminst uitgesloten dat Lewis ter oplossing van dit probleem zijn activiteit, die tot dusver uitsluitend op economisch terrein lag, in de toekomst zal uitbreiden tot de politiek. Vooralsnog houdt hij zich daarmee alleen bezig voor zoover dat behulpzaam en noodig is ter verwezenlijking van zijn economische en organisatorische projecten. Want Lewis is nog geen politicus; hij is geen aanhanger van de Democratische of Republikeinsche partij. Evenmin is hij communist, fascist of socialist. Hij is eenvoudig behartiger van de belangen der arbeiders. De houding van Roosevelt tegenover dit alles is onduidelijk. Weliswaar is zijn verstandhouding met Lewis, die zijn verkiezingscampagne naar vermogen heeft gesteund, steeds uitstekend geweest en is hij de arbeiders gunstig gezind, maar de president toont een begrijpelijke aarzeling partij te kiezen in een voorloopig intern conflict in de arbeidersbewe- | |
| |
ging. Met stelligheid kan men zeggen, dat Lewis' denkbeelden Roosevelt persoonlijk nader staan dan die van Green.
Wanneer men de ontwikkeling van de C.I.O. gadeslaat, komt men onwillekeurig in de verleiding een vergelijking te maken met de Engelsche Labour Partij. Deze is grootendeels uit de vakvereenigingen ontstaan, waaronder de mijnwerkers een voorname plaats innemen. Niet de orthodoxe doctrines van Marx waren haar richtsnoer, doch veel meer de evolutieleer van Darwin, toegepast op het sociaal-economische leven.
Het behoeft geen betoog, dat de C.I.O. geweldige veranderingen zal teweegbrengen in het Amerikaansche economische en maatschappelijke leven, indien zijn plannen slechts ten deele slagen. Doch er is reeds uiteengezet, dat het bestaan zelve van de C.I.O. bewijst, hoezeer de geheele structuur der Vereenigde Staten veranderd is.
N.J.D. Versluys
|
|