De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
Het geboortejaar en het graf van Philips van Marnix van St. AldegondeOnlangs is algemeen bekend gemaakt, dat het ‘Nationaal Comité Marnix Herdenking 1938’ te West Souburg het vierde eeuwgetijde van Philips van Marnix van St. Aldegonde 10 Sept. 1938 zal vieren; het riep daarvoor de algemeene belangstelling in. ‘Daar het jaar van Marnix' geboorte niet met zekerheid is vast te stellen, is voor de herdenking het jaar 1938 gekozen, daar in ieder geval zijn geboorte viel tusschen 1538-1540’, aldus de circulaire van het comité. Deze ‘keuze’ is ongetwijfeld mede - of geheel - bepaald door het feit, dat zich in België een comité had gevormd om Marnix eveneens in dit jaar te herdenken en op 10 September a.s. een bezoek te brengen aan de gedenknaald voor Marnix te West Souburg. Verder schrijft het eerst genoemde Zeeuwsche comité: ‘Marnix heeft in Souburg een kasteel bewoond en is aldaar in de kerk bijgezet.’ Ook een der zomerpostzegels voor cultureele en sociale doeleinden draagt dit jaar het beeld van Marnix (1540-1598). Zoowel echter tegen de opvatting, dat 1538 Marnix' geboortejaar zou zijn als tegen de bewering, dat zijn gebeente te West Souburg rust, zijn gewichtige bezwaren in te brengen. Marnix stierf op 15 December 1598. Onder een portret, dat J. de Gheyn in 1599, dus na Marnix' dood, uitgegeven heeft, schreef Jos. Scaliger, de beroemde classicus der Leidsche Universiteit († 1609), die Marnix aldaar persoonlijk gekend heeft, dat hij dien Dinsdag den 15den December des morgens om 10 uur overleden is, ‘aos natus 58’ d.i. ‘58 jaren oud’. Dit strookt met het randschrift: ‘aetatis LVIIII’, d.i. ‘in zijn 59ste levensjaar’; De Gheyn zag Marnix inderdaad te Leiden omstreeks diens levenseinde. Het geboortejaar moet dan 1540 zijn. Van | |
[pagina 327]
| |
Toorenenbergen drukte Scaligers bijschrift naar het oorspronkelijk, dat in het bezit van Prof. Doedes te Utrecht († 1897) was, af in 1878Ga naar voetnoot1) en corrigeerde in een aanteekening het cijfer eenvoudig in 60. Dan zou het geboortejaar dus 1538 worden. Met welk recht deed Van Toorenenbergen dit? Niet met eenig historisch recht, maar op gezag van de traditie, die zeide, dat Marnix 60 jaren oud geworden was. Deze traditie berust, zooals Albert Elkan in zijn helaas onvoltooid blijvende biographie van Philips van MarnixGa naar voetnoot2) verklaart, op de Effigies praestantium theologorum van den Nijmeegschen rector Jac. Verheiden, gedrukt in 1802, waarin gezegd wordt, dat Marnix 60 jaren geleefd had; ‘vere’, d.i. ‘in waarheid’ staat er bij. Stond er slechts ‘fere’! Of de juiste leeftijd van Marnix toen reeds onzeker was? Voor ons is dit niet het geval. Immers in het Album amicorum van den bekenden geschiedschrijver Emmanuel van Meteren komt een bladGa naar voetnoot3) voor, door Marnix geschreven, onderteekend en gedateerd en wel met deze woorden: ‘MDLXXVI.D. xx.m.ivlij svae autem Peregrinationis in hac vita XXVII: Middelburgij’ - d.i. ‘1576, den 20sten Juli, in het 37ste jaar zijner vreemdelingschap in dit leven, te Middelburg’. In onzen spreektrant uitgedrukt, was Marnix dus op genoemden datum 36 jaar oud en werd hij vóór 20 Juli 1540 geboren. Elkan, die dit albumblad ook aanhaalt, las er niet uit: ‘in het 37ste jaar’, maar: ‘37 jaar oud’ en stelde als geboortejaar dien | |
[pagina 328]
| |
ten gevolge 1539; o.i. ten onrechte. Reeds een jaar later verklaarde Elkan dan ook in zijn artikel over Marnix in het Nieuw Ned. Biograph. Woordenboek (I, 1307), dat het 1540 moest zijn, hetgeen hij op grond van nieuwe gegevens nader in het tweede deel zijner biographie hoopte te bewijzen; zooals wij reeds zeiden, is dit deel nimmer verschenen. Deze nieuwe gegevens zijn ons niet bekend, maar wij kunnen ze desnoods ontberen. Alleen het jaar 1540 strookt met Marnix' eigenhandig albumblad, met De Gheyns randschrift en met Scaligers notitie. Dat de geboortedatum na 7 Maart zou vallen, zijn wij bereid op Elkans gezag aan te nemen. Bovendien toont hij aan, dat Philips' oudere broeder Jan, die reeds in 1567 bij Austruweel zoo ongelukkig sneuvelen zou, in het jaar 1538 is geboren, waarvoor hij een document uit het Rijksarchief te Luik bijbrengt; en Jan en Philips van Marnix zijn geen tweelingen geweest.
Hoe is het nu gesteld met Marnix' graf? Na zich in 1595 te Leiden gevestigd te hebben, overleed Marnix aldaar in zijn woning aan de PieterskerkgrachtGa naar voetnoot1) op 15 December 1598 en werd op den 22sten d.a.v. ‘aldaer eerlijck begraven’, zegt BorGa naar voetnoot2); en terecht. De volledig aanwezige rekeningen der kerk bewijzen het. Toen in het midden der vorige eeuw de meening, dat Marnix' laatste rustplaats te West Souburg moet worden gezocht, zich sterk verbreidde, gaf de toenmalige Leidsche gemeente-archivaris Rammelman Elsevier in De NavorscherGa naar voetnoot3) de betreffende posten uit deze rekeningen vrij nauwkeurig weer. De in 1665 nieuw aangelegde ‘blafferd’ is de laatste, die vermeldt, dat het graf no. 35 op het ‘hooge choor’ toebehoort aan de erfgenamen van den Heer van St. Aldegonde. Nadat er gedurende een halve eeuw door niemand meer naar het graf was omgezien en er geen rechten van overboeking op een volgend geslacht meer voor waren voldaan, is het, met andere graven en volgens overheidsbesluit, aan Kerkmeesteren vervallen en door dezen opnieuw verkocht op 14 October 1710. Vóór dit oogenblik is er ten overstaan van de genoemde volledige en nauwkeurig op | |
[pagina 329]
| |
elkander aansluitende boeken geen mogelijkheid om plaats te vinden voor de ontruiming van het graf door overbrenging van het gebeente van Leiden naar West Souburg. Zou deze echter niet geschied kunnen zij nà 14 October 1710? Niets is onwaarschijnlijker dan dit. Vooreerst omdat geen opening van het graf, waarvoor een recht te betalen was, vermeld wordt. Verder omdat de kooper, Mr. Abr. Elsevier, het niet heeft gebruikt, maar 3 jaar later opnieuw verkocht; er is met den inhoud van dit graf zoo min rekening gehouden als met dien van andere graven. Ten slotte, omdat er niemand geweest is, die op de overbrenging naar West Souburg prijs stelde. Reeds in 1638 is de ambachtsheerlijkheid, door Marnix op 31 December 1578 in twee deelen door koop verworven en vereenigd, door zijn kleindochter, die haar geërfd had, doch er na 1624 niet meer heeft gewoond, aan de stad Middelburg verkocht; er bestond geen betrekking meer tusschen Philips van Marnix' geslacht en het kerkjeGa naar voetnoot1) der heerlijkheid. De vraag rijst, welke aanleiding er voor het opkomen van de legende der overbrenging bestaan kan hebben. Veronderstellenderwijze - meer niet - kunnen wij haar beantwoorden. In de Leidsche kerkelijke rekening van 1599 staat: ‘Den iiije January 99 vercoft een graf leggende opt Coer tusschen die iije ende iiije streeck aende Wed.e van heer van sint Algonde daer syn waepen neffens hangt’. (De koop of liever de betaling had dus plaats 13 dagen nadat het graf reeds in gebruik genomen was). Van dit wapenbord nergens eenig spoor, noch in natura, noch in eenige beschrijving. Maar wel is het zeker, dat zulk een wapenbord, waarop de sterfdatum ook was vermeld, in de kerk te West Souburg heeft gehangen. Reeds in 1780 heeft het gerucht van de overbrenging van het gebeente bestaan. J. Prins heeft daarom met het oog op zijn biographie van MarnixGa naar voetnoot2) aan ds. Adr. van 's Gravesande te Middelburg verzocht om in de kerk te West Souburg een onderzoek in te stellen. Het resultaat, bereikt met de medewerking van den Souburgschen predikant Joh. Teellingk le Grand, vermeldt hij schijnbaar nauwkeurig. Het wapenbord | |
[pagina 330]
| |
van Philips, maar ook dat van zijn eenigen zoon Jacob, hingen aan weerszijden van den kansel; graven, die iets konden bewijzen, vond men niet. Schijnbaar nauwkeurig; want P.J. Rethaan Macaré, die de wapens en zerken in de Zeeuwsche kerken aanwezig vóór de revolutie beschreven heeft, kent er niet twee, maar vijf in de kerk te West Souburg; de drie overige zijn die van de vrouwen, die achtereenvolgens Marnix leven gedeeld hebbenGa naar voetnoot1). Aan deze borden beantwoorden wellicht de drie - niet vijf - gevonden graven. De vrouwen waren: Philippote de Bailleul, de moeder van Jacob en drie dochters; Catharina van Eeckeren, de moeder van twee dochtersGa naar voetnoot2), waarvan de tweede, Philippette, nergens in de litteratuur voorkomt en die wel jong zal zijn overleden; ten slotte Josine de Lannoy, van Marnix geen kinderen ontving; zij stierf niet te Leiden in 1605, zooals de litteratuur zegt, maar vertrok begin 1600 weder naar West Souburg. Op 16 April 1600 schrijft zij uit ‘mon petit ermitage’ aldaar en op 28 Mei 1600 besluit zij ‘Je trouve quy me seroit plus comode de demeurer du tout en Zelande’Ga naar voetnoot3). Uit het in 1601 nieuw aangelegde lidmatenboek der Waalsche gemeente te Middelburg blijkt zij aldaar ingeschreven te zijn. Men zou nu kunnen veronderstellen, dat de wapenbord(en?) uit de Leidsche kerk na 1710 te West Souburg zouden zijn terecht gekomen; doch door wiens of wier zorgen? Aannemelijker bijna is nog, dat Josine de Lannoy de borden der beide ambachtsheeren, die elkander zoo spoedig in den dood waren gevolgd, haar gemaal en haar stiefzoon, uit Leiden heeft medegebracht; ook Jacobs weduwe vestigde zich te West Souburg. Zij kunnen ze ook hebben laten vervaardigen, eenvoudig ter herinnering. Een bewijs voor de overbrenging steekt hier niet in, wel een mogelijk- | |
[pagina 331]
| |
heid tot verklaring van het ontstaan der legende. Het is dan ook treffend, dat in de litteratuur vóór 1780 - voor zoover mij bekend - van de overbrenging nimmer sprake is. Niet in Smallegange's Nieuwe Cronyk van Zeeland (1696); niet bij een praatvaâr als Gargon, wanneer hij in zijn Walchersche Arkadia (1717) door Souburg rijdt; niet in de Oudheden en gestichten van Zeeland (1722); niet in Fr. Halma's verhalenrijke maar zeer onoorspronkelijke Tooneel der Vereenigde Nederlanden (1725); niet in den Tegenwoordigen Staat (X, 1753). Prins, bovengenoemd, is de eerste; maar hij maakte de zaak door een onderzoek dan ook terstond twijfelachtig. Zonder hiermede behoorlijk rekening te houden, schrijven sommigen nà hem echter maar raak. Enkelen uit de velen: B. Glasius, Godgeleerd Nederland (II, 1853) en Th. Juste, Vie de Marnix (1858, p. 230), beiden veel geraadpleegd. Quinet-van VlotenGa naar voetnoot1) (1855) schijnen het punt wel opzettelijk te vermijden wegens gebrek aan bewijs. Van der Aa's Aardrijksk. Woordenboek (X, 1847, i.v. West Souburg) sprak er niet van, doch zijn Biografisch Woordenboek (XII, blz. 268) doet dit wel; men merke evenwel op, dat dit artikel niet van Van der Aa's hand is, maar het werk van zijn voortzetters! Te betreuren valt, dat in het Leidsche proefschrift van G. Tjalma over Marnix (1896) de door R. Elsevier gepubliceerde gegevens niet tot een scherpere conclusie hebben geleidGa naar voetnoot2). Zonder nader onderzoek heb ik ook aan de overbrenging geloofdGa naar voetnoot3); zij is een legende, waarvoor niemand ooit eenigen ons bekenden bewijsgrond heeft bijgebracht. Marnix rust te Leiden. Jacob van Marnix, Philips' zoon, rust in hetzelfde graf. Hij was sedert 2 Augustus 1592 kapitein over een vendel voetvolk, huwde in 1596 Veronica Hoen zur Lippe en woonde te 's -Gravenhage. Blijkens een brief van Veronica van Februari 1599 is hij aldaar overleden; wel werd hij op 8 Februari 1599 te Leiden begraven, zooals uit den ‘blafferd’ van 1599 blijkt. Het graf in de Pieterskerk verkrijgt daardoor te meer duurzame beteekenis. Na eenige aarzeling is Veronica met haar dochtertje Walburg | |
[pagina 332]
| |
naast Marnix' weduwe aan de Pieterskerkgracht komen wonenGa naar voetnoot1). Doch slechts voor korten tijd: Josine zagen wij reeds April 1600 te West Souburg, Marnix' huis in de dorpsstraat blijkbaar bewonende, en Veronica, zich gedragende als de ambachtsvrouwe voor haar minderjarig kind, bewoonde uiterlijk 1602, waarschijnlijk eerder, het kasteel. Walburg huwde, naar men zegt, in 1616 Willem van Oldenbarnevelt van Stoutenburg enz., die na den aanslag op prins Maurits in 1623 naar België vluchtte, waar hij bleef. Vóór 1624 heeft Walburg nog met haar moeder in Leiden gewoond aan de Nieuwsteeg, vanwaar zij, met hare kameniers, in 1624 kerkelijke attestatie naar 's-Gravenhage verkrijgen. De ambachtsheerlijkheid verkocht Walburg in Maart 1638 en zij hertrouwde 19 September 1638 met Willem van Dorth, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal. Na een tragisch leven met dezen man overleed Walburg van Marnix in December 1654 te 's-Gravenhage. Het kasteel te West Souburg, blijkbaar sedert 1623 of 1624 verwaarloosd, moest in 1638 onmiddellijk hersteld wordenGa naar voetnoot2). Erfgenamen, die zich om het graf te Leiden bekommerden, zijn er buiten de drie genoemde vrouwen niet geweest. Wel verwanten genoeg, die na Walburgs dood jaren lang veel moeite gedaan hebben om hun deel aan haar, overigens bezwaarden, boedel te verkrijgen. Zij had bij testament van 29 April 1647 een zoon van haar zuster Amelia, gehuwd met Wessel van den Boetzelaer van de MerwedeGa naar voetnoot3) tot universeel erfgenaam aangewezen, maar dit testament is reeds op 28 September van hetzelfde jaar ingetrokken en nimmer door een ander vervangen. In ons land is het eenige Marnix-graf het praalgraf van Elisabeth, Philips' derde dochter uit het eerste huwelijk, echtgenoote van Charles Morgan, gouverneur van Bergen op Zoom, en hun dochter Ann in de Oude Kerk te Delft. Het gedenkteeken te West Souburg in 1872Ga naar voetnoot4) opgericht wijst Philips van Marnix' graf niet aan. Leiden Dr. J.N. Bakhuizen van den Brink |
|