De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
GedichtenExtatische DionysosGa naar voetnoot1)Hij droomt in het geluk te wonen,
zijn rechter houdt den beker der extasen;
moge' in zijn naam dronken Mainaden razen -
zijn aandacht toeft in hemelsche regionen,
waar de aardsche wonderen verwazen.
Nu nadert in zijn ziel 't vernemen
dat Wijsheid is als een godin geboren;
van Oost tot West zal al wie ademt hooren,
van daar de daagraad dage tot de beemden
van 't weggezonken avondgloren.
Al wijdscher wordt zijn godsvervoeren,
en in zijn hand beeft vreugdevol de beker:
extase en wijsheid - o gij zaligspreker
der ziel! - wien deze 't hart ontroeren
leeft als een god - al 't andere is onzeker.
| |
[pagina 300]
| |
Dichterlijke verstandhoudingGa naar voetnoot1)Ik ken u die gij zijt: wij zongen samen
het lied des strijds om 't rijzig Ilion;
wij gaven aan de heldenschaar hun namen,
Achilleus, Hektor en Automedon.
Den priester Chruses deden wij aansmeeken
den Schutsgod, als hij bevend henenschrijdt
het zeestrand langs, waar donkre golven breken,
hij jammerend in zijn verbolgenheid.
Wij liete' Apollon van de' Olympos dalen
bij 't dreigend klinken van den zilvren boog;
wij vonden saam die wondere verhalen
van helden hier en goden ginds omhoog.
En Thetis wenkten we uit haar Oceanen
naar Zeus, waarmee de godentwist begon;
elk koos partij voor Grieken of Trojanen -
wij zongen samen 't lied van Ilion.
En Hektors afscheid van zijn kind en gade
bezongen wij in 't onnavolgbaar lied,
dat klonk voorheen en klinken zal nog spade,
wanneer de wereld nadert tot haar Niet.
En al het leed, de roem, de nederlagen,
de blinkende gestalt van Helena,
en de overwinningen der gloriedagen -
wie zingt ons zoo roemruchte zangen na?
Gij kent mij toch, nu 'k in uw oogen schouwe?
Herkent gij niet die met u 't lied verzon
van mannen-edelzin en schoone vrouwen -
wij zongen samen 't lied van Ilion.
| |
[pagina 301]
| |
Want ook mijn stamboom reikt, o heldendichter
tot regionen waar ge onsterflijk troont;
geen tijd bestaat, slechts de eeuwge geest als Stichter
van het geluk, dat ons met zangen loont.
Want niet een enkle zijt gij uit de velen,
maar gij zijt allen samen, en de geest
der dichtkunst zelf, waarin wij allen deelen
die sinds den aanvang dichters zijn geweest.
| |
[pagina 302]
| |
Open vensterGa naar voetnoot1)Meisje voor het open raam,
Zoekt ge een minnaarsblik te vangen?
Noem mij toch uw zoeten naam;
'k Zie uw droomend hartsverlangen,
daar gij nu gedoken zijt
in uw zielsverzonkenheid:
in uw hart zijn liefdeszangen.
Min het leven, min de lust,
Min de schoonheid onzer aarde,
min den minnaar die u kust,
min den bloementooi der gaarde,
min den min, die loveswaard
minnelijke vreugden gaart;
nimmer zij dit vuur gebluscht!
Houd het levensvenster open,
luister naar de nachtegaal
die uw teedre ziel zal doopen
in zijn zangerig verhaal;
luister naar het blij gerucht
van den wind, die langs u vlucht:
geen die dit voor gunst kan koopen.
Ach uw open liefdehart
voor het open zielevenster,
waar het in gepeinzen mart,
wil geen andre zorg en wenscht er
geen dan minnelijke smart,
gij die 's levens onspoed tart,
o verliefde hartekenster.
| |
[pagina 303]
| |
Ieder uur zinkt in 't verleden,
morgen is een andre dag;
neem uw vreugd in 't open heden,
in gepeinzen, lust en lach -
en wil nu en dan berâan
dat eens met zijn donkre vaan
levenseind komt aangetreden
en de vreugde is afgedaan.
| |
[pagina 304]
| |
Engel en Evangelist!Ga naar voetnoot1)Wat is u door den afgezant
geheimelijk in 't oor gefluisterd?
Ik heb zijn waarspreuk afgeluisterd
en zag den nadruk van zijn hand
en 't glanzen dat zijn oog omluistert.
Kwam hij langs 't onnaspeurbaar spoor
uit gindsche wereld neergezonden
naar deez' verdwaasde wereldronde?
en daalde regionen door
tot hij uw zetel had gevonden?
En bracht hij zijne stilte mee,
die als muziek van englentalen
en weidsch als godlijk ademhalen
ruist als een golvenlooze zee
en zingt langs bergen en door dalen?
Nu ziet uw blik zoo ver, zoo wijd
alsof al 't tastbre is weggezonken
als een door watervloed verdronken
landstreek, die tot den einder spreidt
en glinstert van de zonnevonken.
Want alle heemlen zijn nabij
en zet'len om den God-beminde,
die d'eeuwigheden hoorde in de
nog nooit vernomen melodij,
die daalde om 't menschlijk oor te vinden.
| |
[pagina 305]
| |
Het fluisterende liefdewoord,
uw luistrend wezen ingezongen,
is tot uw gronden doorgedrongen
en zingt het goddelijk akkoord
in uwe ziel met hemeltongen.
Vermeld dan in de vlammentaal
van uw schriftuur de wondersproke
die in uw binnenst is ontloken:
het zeer verheven heilsverhaal.
J.D. Bierens de Haan
|
|