De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Maastricht (1505-1557)W. Bax, Het protestantisme in het bisdom Luik en vooral te Maastricht 1505-1557. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1937. XVI + 435 bladzijden.De hier genoemde jaren zijn in de uitwerking niet eng genomen. Aan het einde, in hoofdstuk VI van het ‘derde gedeelte’, is nog beschreven: ‘de verkleining van het bisdom’ na 1559 als gevolg van de reeds lang beraamde ‘invoering van de bisschoppelijke hiërarchie’, en in verschillende onderdeelen lezen wij het een en ander tot 1567 en zelfs later. Doch dit komt ons niet alleen ten goede en was bovendien in het belang van afronding; maar herinnert ons tevens aan de belofte van den emeritus-predikant van Maastricht in het ‘woord vooraf’ aangaande een vervolg dat het bewind van de ‘prins-bisschoppen’Ga naar voetnoot1) Robbert van Bergen, Gerard van Groesbeek en Ernst van Beieren zal beschrijven, met een toevoeging over Aken en Sedan. Een bont velerlei beweegt zich rondom het aangegeven onderwerp. De geschiedvorscher verzamelde en rangschikte zoo veel mogelijk alles wat hij vond in ‘tot heden niet bewerkte bronnen’. Veel is nu toegankelijk geworden dat een nieuw en helder licht werpt over een donkeren tijd in een uithoek van ons land. Wij worden bij voorkeur verplaatst naar Maastricht, Roermond, Venloo, Susteren, maar ook naar elders in het toenmalige land Gulik en Luik, en in de steden Leuven, Curingen, soms even in Antwerpen. | |
[pagina 226]
| |
De overstelpende massa, soms bekende maar veelal nieuwe feiten, daden, processen, martelingen brengen ons ter eener zijde in onmiddellijke aanraking met het groot gebeuren in heel Europa; maar vaak vinden zij hun bijzondere beteekenis in momenten of enkele feiten uit het leven van overigens, soms zelfs bij name, onbekende enkelingen. De lezing van dit alles is niet gemakkelijk. De bezwaren van een inkleeding die ons voldoende te gemoet zou komen waren inderdaad groot. Het hulpmiddel voor de raadpleging van bijzonderheden, een breed en nauwkeurig zaakregister, is niet aanwezig. Aandachtige lezing echter blijft mogelijk en vindt rijke belooning. Vloeiende en boeiende verhalen als van Acquoy over Jan van Venray en vooral van Moll over Angelus Merula, die in eenvoudig hollandsch eerstehands-bronnen verwerken, blijven te zeldzaam, doch het is al een goede winst dat het onbereikbare nu voor het grijpen ligt, en de gelegenheid tot verderen vruchtbaren arbeid bestaat. Wij begroeten blijde de beschrijving van het begin. De aanvang van iedere geestelijke strooming is van beteekenis voor de kennis van het beginsel, het wezen van de zaak, die gedurende eeuwen de aandacht had. Er zijn wel geleerden die het protestantisme verfoeien. Menigmaal is de geschiedenis van de ‘wederdoopers’ te Munster op den voorgrond gesteld. Er zijn te Munster spoedig, door in apocalyptische sfeer bevangen gemoederen, staatsgevaarlijke fouten gemaakt, waarvan deze eenvoudigen de gevolgen niet doorzagen. Over de misgrepen van verdoolden die in wanhoop verkeerden moge de geschiedenis zacht oordeelen. Bax schrijftGa naar voetnoot1): ‘Hoe had deze waarlijk niet onbelangrijke groep van nieuwgezinden in Maastricht.... een wijzen leider van noode, die allen samenbracht en samenhield als een wezenlijke gemeenschap van christenen, die de waarheid en de schoonheid der Reformatie hadden leeren verstaan! Inderdaad kwam er een leidsman, maar - het was de man niet dien men in Maastricht behoefde’. De allereerste bronnen uit de zestiende eeuw kunnen ons meermalen in enkele gegevens beter leeren zien en beoordeelen dan de geschiedschrijvers van latere tijden. Hoe is bijvoorbeeld de juiste en diepe beteekenis van het woord ‘belijdenis’ tot in onze dagen vertroebeld! | |
[pagina 227]
| |
Wat zouden wij gaarne meeleven in de allereerste bijeenkomsten van de nieuwgezinden in huizen en wouden, meelezen in de weldra ‘verboden’ boeken, van welke enkele zelfs 's keizers goedkeuring hadden verworven! meevoelen hun vreugde en vertwijfeling, hun verwarringen en dwalingen, en die vergeven zonder ze te vergoelijken! Aan de ‘verboden boeken’ is een heel hoofdstuk gewijd. Bucer (wiens levensleuze was: ‘Neminem condemno in quo aliquid christi reperio’) schreef in Mei 1532: ‘De lezing van boeken kweekt en onderhoudt de onderlinge sympathie en doet den grooten afstand te niet, die een weldadige briefwisseling haast ondoenlijk maakt’Ga naar voetnoot1). In dit hoofdstuk, gewijd aan de ‘indices’ en dat ook vele titels van verboden boeken noemt, betreedt Bax een nog vrijwel onontgonnen terrein: ‘Aan een uitvoerige bespreking van de “duutsche boucken” op den index,’ schrijft hij, ‘valt niet te denken. Wij zouden er wel gaarne bijzondere aandacht aan wijden. Elk boekje heeft zijn eigen geschiedenis. In het geheim heeft men ze gelezen. Ook martelaars hebben ze gehanteerd.... Wij kunnen ze helaas niet alle noemen, veel minder bespreken’Ga naar voetnoot2). Het stelt evenwel te leur, dat voor de hand liggende verwijzing naar uitnemende bewerkingen van en beschouwingen over sommige boekjes die hij noemt, achterwege is gebleven. De tien deelen van de ‘Bibliotheca Reformatoria Neerlandica’ (1903-1912) bewerkt door F. Pijper en S. Cramer, zijn gemakkelijk bereikbaar en bevatten zeer veel; ook over Roomsche bestrijders, leuvensche doctoren. Te sober in het bijzonder is Bax' enkele regel over het door hem ‘beroemd’ genoemde boek: ‘Oeconomia’ (lees: ‘Oeconomica’) ‘christiana van’ (Hendrik) ‘van Bommel, door den hoogleeraar van Toorenenbergen het oudste Nederlandsche verboden boek genoemd’Ga naar voetnoot3). Reeds Sepp wenschte (in 1886) dat over het leven en de geschriften van dezen bijna nog onbekenden man veel meer kon worden bekend gemaakt dan in 1882 was geschied; - had nu Bax niet naar het artikel van S.D. van | |
[pagina 228]
| |
Veen in Herzog's RealencyklopädieGa naar voetnoot1) en naar de korte beschrijving in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek IGa naar voetnoot2) in voce ‘Bomelius’ kunnen verwijzen, om van Benrath, Wolters e.a. niet te gewagen? Van Bommel's boekje vooral belooft verrassend nieuws over het kerkelijk en maatschappelijk leven in ons land en daarbuiten omstreeks 1520. Wèl treffen wij bij Bax treffende bijzonderheden aan als deze: Hoe ging alles in het geheim! Het boekje ‘Emaüs’ had Jan van Ousbergen omtrent Kerstmis op de markt (te Maastricht) gekocht van Jan Schats. Deze ontving er zeven stuivers voor en had het onder zijn mouw verborgen. Het is met andere boeken ‘int backhuijs’ (den oven) van Jan gevonden.... Catherine Metsijs had heimelijk van iemand een pak boeken in bewaring.... Boekjes droegen velen bij zich, verborgen in de mouw; thuis verstopten zij ze in een geheime kast om ze, als het opeens noodig bleek, te verscheuren of te verbranden.... Eigen geestelijken die in Duitschland hadden gestudeerd en Duitsche kooplieden die voor hun handel naar het land van Luik reisden (‘vagabundi’, maar dit woord niet genomen in zijn latere beteekenis) voerden vaak met list en in het geheim protestantsche bijbels en strijdschriften binnen, ook omdat er geen boekdrukker woonde. Gretig werden ze gekocht, ook op het platteland, mede door priesters.... Jan Berne heeft te Heer op het kerkhof achter het koor van de kerk een gesprek, waarbij hij een boekje uit zijn mouw ‘toech’ tot onderwijzing van den ander. Hij belooft hem de tien geboden in het nederduitsch te zullen bezorgen, precies zooals Mozes die gegeven heeft. | |
[pagina 229]
| |
onder wit’ was er wel eens. Door zijn welvoorzienen voorraad en zijn eigen gezindheid heeft hij de belangstelling voor de nieuwe gedachten bij velen bevredigd en gewekt. Gewagen wij hier nog van een pastoor te Roermond, dien de noordhollandsche synode van 16 Augustus 1572 te Edam ‘redelijk van leven en niet bloeddorstig’ zou noemen. In 1547 trad hij op voor den raad in het stadhuis. Hem was ‘int heijmlich’ de ketterij van een aanzienlijken burger bekend geworden. Hij hoopte dat de raad toch alle bloedvergieten zou voorkomen; ook om zijn eigen goeden naam. Want hem zou men een terechtstelling zeker verwijten als iets ‘wilch dan einen geistlichen man ind biechtvader alsnoe nieth en geteempden’. De verdachte heeft waarschijnlijk de stad kunnen verlaten.
Elk van de drie gedeelten van het werk van Bax begint met de korte levensbeschrijving en karakterschets van de drie prinsbisschoppen Erardus van der Marck (1505-1538), Cornelis van Bergen (1538-1544) en George van Oostenrijk (1544-1557). Erardus van der Marck heeft zich tegen een ‘verdachtmaking’ van Erasmus, als zou hij eenige sympathie hebben voor de Hervorming, voor drie daartoe geroepen hoogleeraren van Leuven plechtig en afdoende verdedigd met de verklaring dat hij - het was in 1519 - nog geen boek van Luther in handen had gehad. Wel ver van de ketterij te begunstigen, bestreed hij deze zonder aarzeling. Erasmus had zich dus ‘vergist’. De bisschop kreeg en verdiende ook weldra den bijnaam: ‘haereticorum persecutor’. In den aanvang van zijn bestuur konden gelukkig velen nog vluchten naar Aken, Stolberg, Wezel, Genève, Straatsburg en elders. Het eerste gedeelte bevat voorts de berichten over de vervol- | |
[pagina 230]
| |
ging van ketters in het bisdom, daarna (telkens in een afzonderlijk hoofdstuk) berichten over de uitgewekenen naar Gulik en over den toestand te Maastricht. Het tweede gedeelte vervolgt dit alles, en behandelt afzonderlijk uitvoerig het gebeuren met 21 martelaren en vervolgden te Leuven in 1543, en daarna iets over de heksenprocessen te Maastricht, ‘hoewel tot het doel van ons boek niet onontbeerlijk, toch hierin niet misplaatst te achten’. Het derde deel spreekt eerst van George van Oostenrijk, behandelt de verboden boeken en de gebeurtenissen in Gulik, Roermond, Venloo en omgeving; eindelijk de ‘verkleining van het bisdom’ in 1559. Een ‘terugblik en besluit’, 21 bijlagen en een register van persoons- en plaatsnamen besluiten het werk.
Het aloude bisdom Luik is na 1559 opgelost in vele nieuwe: Luik, Roermond, 's Hertogenbosch, Breda, Mechelen, Namen, Luxemburg en gedeelten van de bisdommen Keulen en DoornikGa naar voetnoot1). De Bommelerwaard werd sedert genoemd jaar bij het bisdom 's Hertogenbosch ingelijfd. Tegenover den titel is een kaart opgenomen die op halve grootte van het origineel één achtste deel van het hele bisdom Luik omvat. Het origineel komt in den atlas van Sgrooten van 1588 voor (in de nationale bibliotheek te Madrid). Een foto van het geheel vindt men in het rijksarchief te Maastricht. Het midden van dit achtste part ligt ongeveer even ver van Luik als van Maastricht. Behalve met zeven reproducties van de titelbladen van merkwaardige boeken, is de tekst verlucht met de portretten van de drie bisschoppen, van Hiëronymus Aleander, de hertogen van Kleef-Gulik (Adolf Johan I, II en III, Willem IV en Johan Willem), Johannes Sleidanus, Johannes Sturm, Ruard Papper, Johannes à Lasco, Franciscus Sonnius, Wilhelmus Lindanus en Flacius Illyricus. Het werk is opgedragen aan ds. A.J. de Beaufort, emerituspredikant van Gulpen, die ‘den geest van Limburg zoo goed begreep’. Als motto bij den titel koos de schrijver een woord van den martelaar Thönis van Hastenrath, 30 Juni 1551, te Linnick aan de Ruhr verbrand: ‘das predigtamt sij niett anders dan gottselich zu levenn’.
F.S. Knipscheer |
|