De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
ClovisGa naar voetnoot1)Kenschetsend voor de huidige toestanden op het gebied van de historiografie, is het feit dat groote volksche verschijnselen zooals de zgn. volksverhuizingen, zooals de Germaansche kolonisatie in Engeland en in het Noord-Westen van ons vasteland, zooals de Duitsche ‘trek’ naar Oost-Elbië en de verduitsching dezer streek, zóó vlijtig en zóó grondig worden bestudeerd. Maar tevens werpen zich auteurs bij de vleet op de voornaamste persoonlijkheden uit het verleden om hun wezen te onderzoeken en om hun daden te verhalen. Zou men op weg zijn om de synthese te verwezenlijken van de individualistische opvatting der historie, die van een Carlyle of van een Ranke, met de studie der anonieme massa's die op het einde der XIXe eeuw en in 't begin der XXe, toongevend geweest is? Ik ben er weinig van overtuigd, want het zijn in 't algemeen dezelfde geleerden niet die zich op de behandeling van beide aspekten der wereldgeschiedenis toeleggen. Wie zich met de studie van het ontstaan van het Frankische Rijk onledig houdt, stelt dit onmiddellijk vast. Onder de jongste geschiedkundige producties aan dit zóó belangrijk onderwerp gewijd, telt men er, die vooral op de rol van het volk den nadruk leggen; ik denk aan de werken van wijlen Des Marez, van Steinbach, van PetriGa naar voetnoot2). Anderen - zij zijn het talrijkst - hebben het vooral of zelfs uitsluitend over den stichter van het Rijk, over Clovis: een Krusch, een Ludwig Schmidt, een Lot, een Levillain, | |
[pagina 172]
| |
een von den SteinenGa naar voetnoot1) zijn in dit geval en insgelijks de geleerde aan wien men m.i. de meest uitgediepte, de stevigst gebouwde en de scherpst doordachte bijdragen over den grooten Frankischen koning verschuldigd is, André van de VijverGa naar voetnoot2). Ik wil hier trachten een korte schets te geven van Clovis' loopbaan als stichter van het Frankische Rijk. Reeds bij den aanvang van mijn exposé wensch ik, inderdaad te verklaren dat ik, zonder het belang van den volkschen faktor te loochenen of voor gering te houden, aan de rol van Clovis een zóó beslissend karakter toeken dat zijn persoon en zijn werking voor mij noodzakelijkerwijze op den voorgrond moeten treden. Ik zal hier in de eerste plaats de gegevens mededeelen uit de nieuwere historische literatuur over het onderwerp. Ik hoef haast niet te zeggen dat ik deze gegevens getoetst heb aan de getuigenis van de overigens zeer schaarsche bronnen om mijn eigen opinie te vormen. Van alle polemiek en van alle discussie over eruditievraagstukken, zal ik me natuurlijk onthouden: non est hic locus. Ik zet eenvoudig de | |
[pagina 173]
| |
feiten uiteen zooals ik meen dat ze zich hebben voorgedaan.
* * *
De vorm Clovis is in Frankrijk gedurende de XVIIe eeuw ontstaan. Oorspronkelijk luidde de naam van den Frankischen koning Chlodovech, d.i. ‘beroemd gevecht’. Reeds had een zijner voorvaderen den zelfden naam gedragen, want Chlodio is slechts een verkorte koozevorm voor Chlodovech. Wellicht is Clovis - ik zal aan den traditioneel geworden vorm getrouw blijven - zijn vader Childerik op vijftienjarigen leeftijd in 479 of 480 opgevolgd, niet als koning der Salische Franken, maar als hoofd van één der koninkrijken van de Salische Franken, nl. het koninkrijk waarvan Doornik het centrum was. De juiste uitgestrektheid ervan kent men niet. Maar het omvatte buiten elken twijfel een aanmerkelijk gedeelte van het huidige Vlaanderen, dat de Franken sedert meer dan een eeuw gekoloniseerd hadden en zeker ook meer zuidwaarts gelegen gewesten die zooals het Doorniksche, heden ten dage Waalsch zijn van taal en het reeds in de hoogere Middeleeuwen waren; of deze gewesten in de Ve eeuw insgelijks door de Franken gekoloniseerd waren geweest en slechts later opnieuw geromaniseerd, zooals Steinbach en Petri het beweren, zal ik voorloopig maar in 't midden laten. Clovis' vader was een tijd lang tamelijk machtig geweest; als bondgenoot van de Romeinsche bevelhebbers Aegidius en Paulus of in strijd tegen hen, had hij zijn macht naar het Zuiden, in de richting van de Loire uitgebreid; hij schijnt zelfs op een bepaald oogenblik meester van Parijs geweest te zijn. Op 't einde van zijn regeering kende hij echter tegenspoed en verloor wat hij veroverd had. Eurik, koning der Westgoten, en Syagrius, de laatste Romeinsche magister militum in Gallië, zullen daaraan wel schuld gehad hebben. Clovis streefde hetzelfde doel na als zijn vader: meester worden van geheel noordelijk Gallië. Daartoe diende de macht gebroken van Syagrius, dien een eeuw later Gregorius van Tours Romanorum rex, ‘de koning der Romeinen’ noemde. In 486, na zich het bondgenootschap van de hoofden der andere Salische koninkrijkjes verzekerd te hebben, ondernam Clovis een veldtocht | |
[pagina 174]
| |
tegen hem. Bij Soissons behaalden de Franken een totale overwinning. Voorwaar een schitterend begin! Terecht verklaart de bisschop van Reims, de Heilige Remigius, in een felicitatieschrijven dat de koning nu zijn vader is opgevolgd aan 't hoofd van de vroegere Romeinsche provincie Belgica Secunda. Wellicht zal inderdaad, deze provincie, van de Somme tot aan de Marne, na den slag, in de handen der Franken gevallen zijn. De onderwerping van geheel het land tot aan de Loire heeft echter langer geduurd: een veertiental jaren. De veroveraar heeft waarschijnlijk lokale tegenstanden ontmoet; Romeinsche civitates konden, dank zij hun wallen, de aanvallen der op gebied van belegeringskunst weinig beslagen Franken trotseerenGa naar voetnoot1). Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat de belegering van Parijs door ‘barbaren’ waarvan de levensbeschrijving der Heilige Genoveva gewag maakt, door Clovis ondernomen werdGa naar voetnoot2). Op zekere plaatsen heeft men waarschijnlijk onderhandeld, vooral daar waar Clovis, ver van de Frankische kernlanden verwijderd, over minder talrijke krijgsbenden beschikte. Dit zal wel het geval tusschen Seine en Loire geweest zijn. Met reden, schijnt me, veronderstelt Lot b.v. dat de inwoners der omgeving van Le Mans en van Tours zich onderworpen hebben mits vrijwaring van een zekere zelfstandigheid en tegen verplichting voor hen elk jaar aan den koning een schatting in vee, de zgn. inferenda, te betalenGa naar voetnoot3). Aan de grenzen, in 't Westen moest tegen andere volkeren gestreden worden: Bretanjers, in Armorika gevestigd, die zich naar het Oosten wenschten uit te breiden, en Saksische zeeschuimers, die de Beneden-Loire onveilig maakten. Anderzijds werden de hoofden van de rijkjes in 't Noorden, den eene na den andere op last van Clovis vermoord, zoodat deze na enkele jaren de eenige meester was geworden van geheel het land, dat zich van Toxandrië tot aan de Loire uitstrekte. Petri en Steinbach beweren dat, met de verovering gepaard, maar zich ook gedeeltelijk voortzettend nadat de verovering vol- | |
[pagina 175]
| |
trokken was, een Frankische kolonisatie in geheel deze streek plaats gegrepen heeft. Al wat ten Noorden van de Seine lag, zou in betrekkelijk ruime mate gegermaniseerd geworden zijn en deze germanisatie zou zich zelfs, al ware het op een geringere schaal, ook tusschen Seine en Loire hebben voorgedaan. Dat men hier met een echte volkskolonisatie op zeer breeden voet zou te doen gehad hebben, een kolonisatie waarvan de gevolgen, echter, drie eeuwen later weer haast volkomen te niet zouden gegaan zijn, kunnen wij slechts moeilijk aanvaarden. Een feit staat echter vast. Tot betrekkelijk ver naar het Zuiden toe werden talrijke Frankische nederzettingen - meer dan eens onder den vorm van versterkte posten - ingericht. Aan den koning verzekerden zij vaste steunpunten voor de verdediging en voor de uitoefening van zijn macht. Men trof ze vooral aan langs de Romeinsche heerbanen en in 't bijzonder niet ver van belangrijke oudere agglomeraties. De gegevens van de toponymie en van de oudheidkunde wettigen deze conclusieGa naar voetnoot1). Omtrent het jaar 500 schijnt het doel van Clovis bereikt. Tot nog toe hadden er Salische koninkrijkjes bestaan. Voortaan bestond er een Frankisch rijk. De landen, die er toen deel van uitmaakten, heeft men later, nadat andere, meer afgelegen streken ook bij het Rijk werden genaast, bij uitstek voor het land der Franken gehouden. De naam Francia werd er in het bijzonder op toegepast. In de Lex Salica onder haar oudsten vorm, die uit de eerste helft der VIe eeuw dagteekent, vindt men een passus, die deze opmerking ten volle bevestigt: de streek waar de Saliërs normaliter verblijven, wordt er tusschen twee grenslijnen omvat: ten Noorden, het Koolwoud - de Silva Carbonaria tusschen Samber en Dijle - en ten Zuiden, de Loire, de Ligeris. Misschien heeft Clovis toen Francia beheerd van uit de hoofdplaats der vroegere provincie Belgica Secunda Reims. Met zekerheid weten wij het nochtans niet. Slechts één feit staat sedert de jongste opzoekingen van Dr. Van de Vijver, vast: tusschen 486 en 500 liet zich Clovis tot geen andere onderneming verleiden; al zijn krachten werden aan de onderwerping van het gewezen Ro- | |
[pagina 176]
| |
meinsch grondgebied en ongetwijfeld ook aan de staatkundige organisatie van dit grondgebied besteed. Het jaar 500 sluit de eerste - en de langste - periode af van Clovis' regeering. Van een poging tot expansie naar het Oosten ten koste van de Alamannen, of naar het Zuiden waar zich de koninkrijken der Boergondiërs, in het Rhône bekken, en der Westgoten, in 't Zuid-Westen van Gallië en in Spanje, uitstrekten, was er toen geen spraak. De chronologie waarop men vroeger steunde om dergelijke krijgstochten vóór 501 te plaatsen werd verkeerd bevondenGa naar voetnoot1). En nochtans dient de vraag gesteld: hoe is deze wijze matiging bij een ontstuimigen ‘barbaarschen’ veroveraar te verklaren? Werd hij niet, zooals de overige hoofden der Germanen, door de rijke en zonnige oevers van de Middellandsche Zee aangetrokken? Toch wel; maar op zijn weg ontmoette hij den koning der Oostgoten, Theoderik den Groote. Men weet hoe deze, in opdracht van den keizer, Italië heroverd had, maar, behoudens een theoretische erkenning van het keizerlijk gezag, er een heelemaal zelfstandige heerschappij uitoefende. Dit gaf aanleiding tot weinig hartelijke betrekkingen tusschen hem en het hof te Konstantinopel; Theoderik mocht vreezen dat keizer Zeno, of na hem keizer Anastasius, een gunstige gelegenheid zou te baat nemen om een einde aan zijn gezag te stellen: het duurde inderdaad tot 497 vooraleer hij de keizerlijke investituur ontving. Om zich tegen het gevaar van een mogelijk verbond tusschen den keizer eenerzijds, het eene of het andere Germaansche volk anderzijds te vrijwaren, nam Theoderik zelf het initiatief, door middel van huwelijken een reeks bondgenootschappen met de overige Germanen te sluiten: o.m. met de Westgoten, de Boergondiërs, de Wandalen. Een waarborg voor het behoud van het status quo in 't Westen. Ook Clovis werd verzocht een dergelijk bondgenootschap te sluiten en hij aanvaardde. Waarschijnlijk sloot men de overeen- | |
[pagina 177]
| |
komst in 493: Theoderik huwde met een zuster van den Frankischen koning. Men ziet onmiddellijk het belang dat het hoofd der Oostgoten daarbij had: de Franken hadden, vooral indien ze samen met de Boergondiërs optraden, de veiligheid van Italië in 't gedrang kunnen brengen. Maar Clovis? Hij won er voorloopig ook bij. Ten eerste aan prestige door zijn verzwagering met den machtigen Theoderik. Ten tweede, aan veiligheid, want het aangegane bondgenootschap maakte een eventueele aktie van de Boergondiërs en Westgoten tegen hem onmogelijk, indien deze volkeren zich ooit verontrust hadden gevoeld door de Frankische bezetting van de streek tusschen Seine en Loire. Gedurende ettelijke jaren is Clovis aan het territoriaal evenwichtsstelsel onder Oostgotische hegemonie, getrouw gebleven. Het feit dat hij aan zijn oudsten zoon, die een bijzit hem schonk, den naam Theoderik heeft gegeven is hiervoor kenschetsend. Ook op godsdienstig gebied laat zich de Oostgotische invloed gevoelen. Men weet dat Oost- en Westgoten, Boergondiërs, Wandalen tot het Christendom onder zijn Ariaanschen vorm waren overgegaan. Clovis en de Franken waren steeds heidensch: Katholieken en Arianen trachtten hen te bekeeren. Het schijnt wel dat gedurende de laatste jaren van de Ve eeuw, er veel aarzeling heeft bestaan; de mogelijkheid van een toetreden tot het Arianisme heeft Clovis toen zeker niet uitgesloten en het is een feit dat, benevens de echtgenoote van Theoderik, nog een andere zuster van den koning, Leutechildis, Ariaansch werd. Het samengaan van Clovis met Theoderik kon echter niet lang duren. Hun levensbeschouwing, hun wezen zelf waren hiervoor te diep verschillend. Theoderik was wel een Germaan, maar een geromaniseerd Germaan, die zijn opvoeding te Konstantinopel had genoten, die prijs stelde op een bekrachtiging van zijn gezag door den keizer, die het niet eens aandurfde aan de wetten, die hij zelf uitvaardigde de benaming lex te geven omdat zulks den schijn zou hebben van een majesteitsschennis en ze eenvoudig edictum noemde zooals de verordeningen van de Romeinsche magistraten. Zijn bestuur is heelemaal op Romeinsche leest geschoeid en zijn omgeving heeft steeds hoofdzakelijk uit Romeinen bestaan; men denke aan de beroemdsten onder zijn raadgevers, Boetius en Cassiodorus. En vooral: Theoderik wenscht te behouden wat hij heeft; het status quo is hem een ideaal. | |
[pagina 178]
| |
Tegenover hem staat Clovis als een zuiver Germaan. Intellektueel onontwikkeld, bezit hij de ontstuimigheid, de sluwheid en den werkelijkheidszin die jonge volkeren dikwijls eigen zijn. Boven zich zelf erkent hij geen enkele autoriteit en den keizer ontziet hij ook niet. Met het status quo dat hem voor 't oogenblik voordeelig is zal hij niet lang meer vrede nemen. Zoodra zijn gezag op vaste basis tot aan de Loire zal gegrondvest zijn, dan weer vooruit naar het Zuiden! Met het ‘statisme’ van Theoderik was het ‘dynamisme’ van Clovis op den duur niet vereenigbaar. De tweede periode in de loopbaan van Clovis zal dan ook van uit een bepaalden hoek bekeken, den vorm aannemen van een voortdurend konflikt tusschen hem en zijn zwager. In 500 of 501 maakte Clovis gebruik van de tweedracht die in 't Boergondische Rijk heerschte om er tusschen te komen en te trachten zijn gezag tot in het Rhônebekken uit te breiden. Als bondgenoot van Godegisel, koning te Genève, trok hij op tegen diens broeder, den opperkoning Gondeboud, wiens residentie Lyon was. Deze werd, niet ver van Dijon, op de oevers van de Ouche - een bijrivier van de Saône - verslagen en de verbondenen hadden zijn rijk onder elkaar verdeeld indien zich geen andere tusschenkomst had voorgedaan. Een beslissende en definitieve overwinning der Franken had voor Italië een bedreiging kunnen worden en het had het evenwicht in Gallië verbroken. Het stelsel van bondgenootschappen door Theoderik opgericht, treedt in werking. De koning der Westgoten Alarik II werpt zich in den strijd, en herstelt met kracht van wapenen, het gezag van Gondeboud over geheel Boergondië. De poging van Clovis had dus schipbreuk geleden en slechts zijn zonen zal het na zijn dood gelukken het Boergondisch Rijk in te palmen. We hebben den werkelijkheidszin van den Frankischen koning zooeven vermeld. Hij gaf er blijk van door onmiddellijk de gevolgen uit den nieuw ontstane toestand te trekken: de Westgoten waren voortaan zijn voornaamste vijanden geworden. Het was echter te vroeg om hen aan te vallen. Tegen hen moest hij over een bondgenoot beschikken en deze bondgenoot... zou de vijand van gisteren worden. In 502-503 sluit hij een verbond met Gondeboud en treedt met diens nicht Clotildis in het huwelijk. Het staatkundig stelsel van Theoderik geraakt hierdoor op losse schroeven. | |
[pagina 179]
| |
Een van de redenen waarvoor de Boergondische koning voor dit akkoord te vinden was geweest, is het feit dat een zelfde gevaar Franken en Boergondiërs bedreigde: nl. de expansie van de Alamannen. Deze westgermaansche bevolking had zich naar het Westen toe tot op den linkeroever van den middenloop van den Rijn uitgebreid. Zij poogde verder westwaarts en noordwaarts haar grondgebied te verruimen. Op de Boergondiërs hadden de Alamannen Langres en Besançon veroverd. Nu vielen zij de Ripuarische Franken aan, die de streek van Keulen bewoonden. In 506 snelde Clovis deze stamgenooten ter hulp en bij Zülpich (Tolbiacum) waar de oude Romeinsche heerbanen van Bavay naar Keulen en van Reims naar Keulen elkaar vervoegen, behaalden de Franken een beslissende overwinning. De chronologische gegevens die in de gelijktijdige geschriften van Cassiodorus en van Ennodius voorkomen, laten niet toe een anderen datum te aanvaarden; alweer een resultaat van Dr. Van de Vijver's scherpzinnige opzoekingen. De overwinning van Zülpich werd door de verovering gevolgd van Alamannië, m.a.w. van het Westelijk gedeelte van het huidige Zuid-Duitschland en van het Duitschsprekende Zwitserland. Slechts het Noord-Westen echter, werd onmiddellijk aan het gezag van Clovis onderworpen en zou weldra door Franken gekoloniseerd worden. Het overige gedeelte, tot aan den Donau en de Frankische Jura bewaarde onder hoogere Frankische heerschappij, een zekere zelfstandigheid. Nochtans geraakte niet geheel het Alamaansche grondgebied in handen van den veroveraar; want weer trad Theoderik op. Hij had den oorlog niet kunnen beletten, maar de Franken wenschte hij evenmin ten Noorden als ten Westen van zijn rijk tot buren te hebben. Hij liet Clovis weten dat hij zich verzette tegen een annexatie van het Zuiden van Alamannië, - de Romeinsche provincie Raetia, het huidige Duitschsprekende Zwitserland en een gedeelte van het Zuid-Oosten van Duitschland - en plaatste het onder zijn eigen beschermheerschapGa naar voetnoot1). Willen of niet, Clovis moest zich hierbij neerleggen; slechts zijn kleinzoon Theodebert zou, in 536, Raetia kunnen inpalmen. | |
[pagina 180]
| |
Had de oorlog dus niet alles opgeleverd wat men op een bepaald oogenblik had mogen hopen, het bleef niettemin voor Clovis een overgroot succes: én wegens het nu uit den weg geruimd Alamaansch gevaar én wegens het buitengewoon prestige waarmede de zegepraal Clovis omringde, ook tegenover zijn eigen volk. Dit prestige is de onontbeerlijke voorwaarde geweest voor een nieuwe beslissing die Clovis weldra getroffen heeft. Op 25 December 506 liet hij zich te Reims door den bisschop, den heiligen Remigius doopen. Een stap waartoe moed noodig was, want de Franken op wier militaire kracht de koning vooral aangewezen bleef, waren in hun overgroote meerderheid nog heidensch en geloofden wellicht aan de goddelijke afkomst der Merovingische dynastie. De bekeering van Clovis was geen onvoorbereid iets. Zooals een zeker aantal Boergondiërs, was 's konings echtgenoote, Clotildis, katholiek. De kinderen, die ze Clovis schonk, hadden met zijn toelating het doopsel ontvangen. Tot dan toe had hij voor zich zelf, echter, geaarzeld. Wat hem tot den beslissenden stap zal geleid hebben? Een plaats dient steeds opengehouden voor de mysterieuze werking van het Goddelijke in 's menschen ziel. Doch, deze werking ontsnapt aan onze kennis en de historicus moet de bescheidenheid hebben zich te beperken tot de studie der menschelijke faktoren. Deze menschelijke faktoren zullen in ons geval hoofdzakelijk van politieken aard geweest zijn. We hebben reeds gezinspeeld op de propaganda die én ten gunste van het arianisme én ten gunste van het katholicisme in de omgeving van Clovis werd uitgeoefend; de wederzijdsche verdiensten van beide leerstelsels kon slechts een theoloog of een mensch met hoogere wijsgeerige vorming nagaan en dit was Clovis allerminst. Het kwam er dus op neer voor hem te beslissen wat met het oog op zijn toekomstige ondernemingen, het voordeeligst zou zijn. In geen geval het Arianisme. Indien eertijds een twijfel had mogen bestaan, voortaan kon daar geen spraak meer van zijn. De tegenkanting die van wege Theoderik ondervonden was geworden bewees dat de ariaansche mogendheden het status quo tegen wil en dank zouden verdedigen. Een bekeering tot het katholicisme moest Clovis integendeel de hulp van de inheemsche | |
[pagina 181]
| |
bevolking in geheel Gallië en vooral den steun van de bisschoppen, geestelijke hoofden en leiders dezer bevolking, verzekeren. Dat Clovis juist gezien had, bewijst het gejubel waarmee de tijding van zijn doop begroet werd: Vestra fides, nostra victoria est, ‘Uw geloof is onze zege’, schreef hem de heilige Avitus, bisschop van Vienne, wiens brieven toelaten de bekeering op haar juisten datum te plaatsen, ook dit heeft Dr. Van de Vijver bewezen. Bij de woorden van Avitus, voegt deze geleerde de volgende, zeer treffende bemerking: nu was het evenwicht gebroken. Onmiddellijk werd hieruit door Clovis profijt getrokken om zich op Oost- en Westgoten te wreken. In overleg met Gondeboud, koning der Boergondiërs, wiens zoon Sigismond enkele weken vóór Clovis' doop het arianisme vaarwel had gezegd en tot het katholicisme was overgetreden, werd de verovering van het Westgotisch rijk voorbereid. Zoowel als Alarik II zag Theoderik het gevaar in. Hij deed wat hij kon om den naderenden aanval voor te komen, poogde zelfs volksstammen uit Germanië, Herulen, Warnen, Thuringiërs tegen de Franken in 't harnas te jagen, terwijl zijnerzijds Clovis een akkoord sloot met den keizer uit Konstantinopel om een eventueele tusschenkomst van de Oostgoten in 't konflikt te neutraliseeren. De strijd begon in de Lente van het jaar 507 en haast onmiddellijk werd de Westgotische legermacht te Vouillé, bij Poitiers in de pan gehakt. De verovering van Zuid-Westelijk Gallië volgde. Maar Theoderik, die eerst door een Byzantijnsche vloot was belet geworden legers naar Gallië te sturen, slaagde hier eindelijk toch in. Een gedeelte van Zuidelijk Gallië, te weten Septimanië, met Narbonne en Nîmes, wist hij voor het Westgotisch Rijk, dat nu hoofdzakelijk een Spaansch rijk was geworden, te heroveren. Provence annexeerde hij zelf; later zullen de Franken gedurende de Byzantijnsche reconquista van Italië, deze laatste provincie weten in te palmen. Doch Provence en Septimanië waren slechts geringe gedeelten van het Westgotische grondgebied in Gallië. Al het overige tot en met Bordeaux, Toulouse en Clermont bleef onder het gezag van Clovis. Toen deze in 508, na zijn overwinningen, te Tours aankwam - de stad waar St. Martinus, Gallië's grootste heilige, werd vereerd - trof hij er gezanten aan van keizer Anastasius die hem het patent van konsul kwamen aanbieden. Een eervolle onderschei- | |
[pagina 182]
| |
ding voor een ‘barbaarschen’ bondgenoot, zonder meer. Er een officieele bevestiging of een wettiging van Clovis' gezag door den keizer te zien, zooals eertijds Fustel de Coulanges het schijnt gedaan te hebben ware onzinnig. Even onzinnig is het overigens deze gebeurtenis, zooals Krusch het onlangs deed, voor de oudste Germaansche keizerskroning te houden omdat Clovis bij deze gelegenheid een purperen gewaad en een diadeem gedragen heeft en omdat, volgens Gregorius van Tours de koning voortaan door zijn onderdanen aangesproken werd met de titulatuur die voor een konsul en voor den keizer gebruikelijk warenGa naar voetnoot1). Waar is het, dat de koning zich over de onderscheiding zeer verheugde en in een Romeinsch karnavalspak voor het volk pronkte, misschien om aan de Gallo-Romeinen de begoocheling te geven dat hij ook in naam van den keizer het recht had hun bevelen uit te deelen. De aanhechting van het gewezen Westgotisch gebied had andere gevolgen. Het vermeerderde en versterkte op aanzienlijke wijze het Romeinsche - of Romaansche - element in het Rijk en verplaatste diens evenwichtscentrum naar het Zuiden; dit legt uit hoe van 508 af, Parijs de cathedra regni, de koninklijke residentie, werd. Het is ook kenschetsend dat op het eerste nationaal concilie van de Frankische kerk te Orléans in 511 op koninklijk bevel gehouden, vooral de bisschoppen uit de gewezen westgotische gebieden en deze uit de kerkprovincies Tours, Rouen en Sens, aanwezig geweest zijnGa naar voetnoot2). En nochtans zou men zich vergissen indien men zich inbeelde dat Clovis voortaan het Noordelijke, het Germaansche gedeelte van zijn rijk zou verwaarloosd hebben. Al zou ik het niet met zekerheid durven beweren, geloof ik dat de oudste tekst der Salische wet, die wellicht tusschen 508 en 511 ontstaan is, door den koning zelf werd uitgevaardigd. En het gold het nationale recht van 's konings volksgenooten in den beperkten zin van deze uitdrukkingGa naar voetnoot3). | |
[pagina 183]
| |
Het is insgelijks in de laatste jaren van zijn regeering dat Clovis zijn bondgenootschap met de Franken, die in het Rijnland woonden, opgaf en ook hen aan zijn gezag onderwierp. De Ripuariërs, uit de streek van Keulen, kwamen eerst aan de beurt. Twee moorden ruimden den koning en zijn zoon uit den weg, zoodat Clovis zelf, zich in 509 als hun opvolger kon laten erkennen. Andere Frankische stammen - de Chamaven en de Hattuariërs aan den Beneden-Rijn, de Moezel Franken en aan weerskanten van den Main, de Hessen - kenden een soortgelijk lot. Dit herstelde in een zekere maat het evenwicht binnen het Rijk tusschen de Germaansche en de Romaansche ethnische groepen.
* * *
Clovis overleed op 27 November 511; hij was nog geen vijftig jaar oud. Laat ons nu pogen, als conclusie op dit overzicht van het leven van Clovis, in 't kort zijn historische rol te bepalen. Beslist zal ik de meening uitdrukken dat Clovis de stichter is geweest van het Frankische Rijk. Zijn vader mag zijn taak voorbereid, zijn zonen en kleinzonen zijn werk aangevuld hebben, de bouwer, de oprichter van het Rijk, was hij. En de rol van het Frankische volk? Die zal ik zeker niet in twijfel trekken, want zonder den strijdlust en zonder de strijdkracht zijner Frankische krijgers uit het huidige Vlaamsch-België, uit het Zuiden van het huidige Nederland en uit het Rijnland ware Clovis niets geweestGa naar voetnoot1). Ik zal de rol van het Frankische volk allerminst in twijfel trekken omdat ik weet dat Frankische volkselementen - hetzij | |
[pagina 184]
| |
in massa, hetzij in kleinere groepen - zich gevestigd hebben én in het huidige Wallonië én in het huidige Frankrijk tot aan de Seine, misschien tot aan de Loire, én in het Noord-Westen van het Alamaansch grondgebied. Ik weet, ik ben er van overtuigd, dat deze Frankische nederzettingen een voorwaarde zijn geweest voor de stevigheid, ja zelfs van het bestaan van het Frankische Rijk. En niettemin leg ik den nadruk op de persoonlijke aktie, op de persoonlijke rol van Clovis, omdat het zijn staatkundig en zijn militair beleid geweest zijn die de Frankische volksnederzettingen mogelijk hebben gemaakt. Clovis was het ook, die aan het Frankische rijk het eigenaardige karakter heeft gegeven waardoor het zoo sterk contrasteert met de andere Germaansche Reichsgründungen in het Westen. Zijn bekeering tot het katholicisme heeft het overbruggen van de tegenstelling tusschen de Frankische indringers en de inheemsche geromaniseerde bevolking voor gevolg gehad. De uitschakeling van deze tegenstelling heeft op haar beurt binnen de kaders van het Frankische Rijk, de vorming bewerkt van een Frankische natie, waarvan een van de hoofdtrekken juist de gemengde ethnische samenstelling werd. Hoe ver hun historische opvattingen van elkaar verwijderd zijn, treft men zoowel bij Lot als bij Petri en bij Steinbach, de gedachte aan, die de Byzantijnsche kronijkschrijver Procopius reeds in de VIe eeuw uitdrukte: wat de Frankische monarchie zóó sterk en zóó geducht maakte was de eendracht tusschen de veroveraars en de inboorlingen. En dit is, ik herhaal het, het werk van Clovis geweest. Bedenkt men eindelijk dat de voornaamste staten van het West- en Midden-Europeesch vasteland uit het Frankische Rijk zijn ontstaan - Frankrijk en Duitschland, in een zekere mate Italië en, laat het ons niet vergeten, Nederland, België en Zwitserland - dan krijgt voor de wereldgeschiedenis de werking van Clovis een nog veel grootere draagwijdte. Misschien rechtvaardigt deze overweging mijn poging om aan de hand van de nieuwste historische bijdragen, een beeld te schetsen van Clovis' leven en strevenGa naar voetnoot1). F.L. Ganshof |
|