Stem uit de Redactie
Bruckner in het Concertgebouw.
- Op 6 Januari 1938 speelde het Concertgebouw-orkest onder leiding van Eduard van Beinum de zevende symphonie van Bruckner. Na afloop - aldus een courant-verslag - zocht een deel der bezoekers zoo spoedig mogelijk een goed heenkomen, hoewel anderen door langdurige toejuichingen van hun enthousiasme blijk gaven.
Dit is een zeer merkwaardig bericht: in de eerste kunstinstelling van ons land neemt in 1938 een deel van het overigens muzikaal toch niet onontwikkelde publiek de vlucht, wanneer het heeft moeten luisteren naar een der schoonste symphonieën van een van de grootste muzikale genieën der negentiende eeuw. Merkwaardig is het bericht, verwonderlijk niet. Het is nu eenmaal een bekend feit, dat in het Concertgebouw de naam van Bruckner alleen op de programma's voorkomt, zoolang van Beinum er de leiding heeft en de andere orkesten van ons land doen al niet zoo heel veel meer, om het publiek heen te helpen over de moeilijkheden, die aan de kennismaking met deze nobele, maar gecompliceerde kunstuiting verbonden zijn. Voor menigen muzikaal ontwikkelden en belangstellenden concertbezoeker, die met Beethoven door en door vertrouwd is, met Brahms goed bekend en van Tschaikowsky verzadigd, is daardoor Bruckner's muziek helaas nog steeds een boek met zeven zegels; hij kent haar niet in de imponeerende lijnen van haar grootschen bouw en hij kent haar nog minder in den overvloedigen rijkdom van haar ontroerende melodieën.
Men pleegt een beroep op de Nederlandsche dirigenten te doen, om de moderne muziek niet te verwaarloozen; zij mogen het zich echter tevens tot een plicht rekenen, de pijnlijke leemte in de muzikale cultuur van ons land weg te nemen, die van een stelselmatige Bruckner-verwaarloozing de smadelijke vrucht is.