| |
| |
| |
Bibliographie
Leonard Huizinga, Het Vierde Geslacht. - N.V. Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’, Amsterdam 1937.
De schrijver van De Gestroomlijnde Wereld, die met dit boek meer toonde te zijn dan enkel een zeer vaardig journalist, komt thans voor den dag met een roman in optima forma. Een kroniek van de Rotterdamsche familie Broos, welke langzamerhand een vooraanstaande plaats is gaan innemen in de Rotterdamsche scheepsbouw. Hij beschrijft hoe in 1784 er nog enkel maar een kleine smidse stond in een slop achter de Zalmhaven, een smidse die, dank zij de energie en ook de ongebreidelde fantasie van Hendrik Broos, al spoedig werd uitgebreid tot een werf, waar koffen en smakken werden gebouwd. Daarmee echter is hij niet tevreden, hij wil meer. Een stoomschip bouwen, dat is zijn ideaal. Hij bouwt het ook, maar het loopt op een mislukking uit. Een mislukking, die hem den nekslag toebrengt. Zijn vrouw Dirkje Duizend leidt de zaken dan verder met vaste hand tot aan haar dood, waarna de maatschappij overgaat in handen van haar zoon Johan Karel, die verdere uitbreiding aan de zaken geeft. Wanneer ook deze sterft komt het derde geslacht aan de beurt: Hendrik Cornelis, die het eerste Nederlandsche turbineschip bouwde. De titel van het boek zegt het echter al: de aandacht van den auteur is voornamelijk gericht op het vierde geslacht en dus duurt het niet lang of Hendrik Cornelis betaalt op zijn beurt zijn tol aan de eeuwigheid, zoodat zijn kinderen of liever een zijner kinderen, Mr. Robert Broos, in de gelegenheid wordt gesteld te toonen wat hij waard is. Van dat oogenblik af lijkt het alsof men een ander boek leest. Huizinga begint op korte maar zeer karakteristieke manier het verhaal weer te geven der eerste drie geslachten. Hij doet dat ook uitermate boeiend en men zou hem een goeden kans geven, wanneer hij zich eens zette aan het schrijven van een historischen roman. Maar met het vierde geslacht verandert dit boek eensklaps van opzet en in toon en de psychologische roman doet zijn intrede. Ook als zoodanig weet hij nog wel te boeien, maar men kan er den strakken
aanvang niet om vergeten. Men merkt ook weinig meer van de verbondenheid van dit vierde geslacht aan het bedrijf dat de vaders groot maakten. Het grootste gedeelte is gewijd aan de perikelen, amoureuze en andere, van Robert Broos, aan een emotievolle reis naar Constantinopel en andere besognes. Dat Huizinga in staat is gestalten te scheppen blijkt uit de moeder-figuur welke, hoewel zij zich voortdurend op den achtergrond houdt, in de herinnering levend blijft. Aan zulk een gestalte herkent men het geboren romantalent.
J.C.
| |
| |
| |
Johan Winkler, Jan. - N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam 1937.
Winkler geeft in dit boekje een aantal herinneringen aan zijn jonge jaren. Korte fragmenten, die zonder eenigen twijfel voor den auteur hun belang hebben en die ook wel met genegenheid te boek zijn gesteld. Zoo in den toon van: ‘Hoe zalig als de jongenskiel’, enz. Maar daarmee is dan ook vrijwel alles gezegd. Men kan niet beweren dat het dit werkje aan sentiment ontbreekt, maar deze jeugd-notities lijken mij toch meer in het bijzonder bestemd voor den familiekring van den schrijver. Verder reikt hun waarde niet. Wanneer men Jan vergelijkt met Aart van der Leeuw's Kinderland, dan bespeurt men op pijnlijke manier het verschil tusschen de wijze waarop een gevoelig man dierbare herinneringen ophaalt en de wijze waarop een bezield schrijver dit vermag te doen.
Er liggen kilometers tusschen...
J.C.
| |
André Maurois, Histoire d'Angleterre. - Paris, Arthème Fayard, 1937.
Een beknopt, zeer leesbaar overzicht der Engelsche geschiedenis. Bepaaldelijk der Engelsche geschiedenis: die van Schotland, Ierland, de koloniën is niet behandeld, dan in zoover zij tot die van het kernland in onmiddellijke betrekking staat. Een overmaat van verrassende opmerkingen treft men er in aan, nooit te lang uitgesponnen, maar met Fransche precisie tot haar wezenlijkheid herleid. De politieke geschiedenis komt er wel het best bij weg, maar het ontbreekt niet aan treffelijkheid in de hoofdstukjes aan den Beowulf, aan Chaucer, aan de letterkunde van het tijdvak van Elizabeth, van de Restauratie, van Victoria gewijd. ‘La réussite des compromis anglais’, besluit Maurois zijn boek, ‘sera-t-elle durable? Un gouvernement fondé sur la lutte courtoise des partis pourra-t-il survivre en face d'Etats totalitaires auxquels l'unité de commandement confère une rapidité de décision plus grande?.... Les oppositions de partis, mortelles en d'autres pays, sont moins dangereuses en Angleterre, parce que l'habitude de s'incliner avec discipline devant les décisions de la majorité y est aussi ancienne que les jurys des rois normands et aussi parce que, sous les superficiels conflits d'opinion, l'unité profonde du pays semble indestructible. Les classes sont ici séparées par des intérêts, lesquels transigent aisément, non par des souvenirs ni par des passions.... Le respect du passé est chez eux général.... La force du peuple anglais est dans le caractère discipliné, bienveillant, confiant et tenace qu'ont modelé dix siècles de bonheur’.
C.
| |
Patria. - Vaderlandsche cultuurgeschiedenis in monografieën onder redactie van Dr. J.H. Kernkamp. - Amsterdam, Van Kampen en Zoon, 1937.
Van deze serie zijn tot dusver acht boekjes verschenen: J.C. Mollema, De Reis om de Wereld van Olivier van Noort, 1598-1601; - Dr. D.J.
| |
| |
H. ter Horst, Franciscus Lievens Kersteman, het leven van een 18de eeuwsche avonturier; - Dr. E.C. Godée Molsbergen, Jan van Riebeeck en zijn tijd; - Dr. F.W. Stapel, De Oostindische Compagnie en Australië; - L.C. Vrijman, Slavenhalers en slavenhandel; - Dr. A.J.C. de Vrankrijker, Het maatschappelijk leven in Nederland in de Gouden Eeuw; - Dr. Maurits Sabbe, De Meesters van den Gulden Passer (Christoffel Plantin en de Moretussen); - Dr. H.A. Enno van Gelder, Nederland sinds de zestiende eeuw.
Deze boekjes zijn van ongelijke waarde. Laat ik mij vooreerst mogen beperken tot dat van Dr. Stapel.
Dr. Stapel heeft (aan de hand van Leupe, Heeres, IJzerman, Posthumus Meyes, Major e.a.) een nauwkeurig relaas gegeven van al wat er omtrent de ('t zij onopzettelijke 't zij gewilde) Nederlandsche aanrakingen met het Zuidland gedurende de 17de en 18de eeuw te zeggen valt. Hij heeft daarbij niet verzuimd te doen opmerken, dat reeds in 1610 Hendrik Brouwer er de Compagnie op attent maakte, dat een snellere overkomst naar Indië te vinden ware met gebruikmaking der ten zuiden van de Kaap de Goede Hoop, tusschen 36 en 40 graden Zuiderbreedte, constant waaiende Westewinden. De Bewindhebbers deden de zaak onderzoeken en het bleek dat de reis van Tessel tot Bantam volgens de nieuwe route kon worden afgelegd in 5 maanden en 24 dagen, terwijl volgens den ouden weg de gemiddelde reisduur veel langer was, soms wel meer dan een jaar. Zij schreven nu 4 Aug. 1616 voor, dat de nieuwe route steeds zou worden gevolgd, doch weldra zou blijken dat daarbij gevaar bestond te veel in Westelijke richting en aan nog geheel onbekende kusten te vervallen. Dit is de oorzaak geweest dat vele Nederlandsche schippers onwillens op gedeelten der onherbergzame Westkust van Australië strandden. Reeds had in 1606 het Duyfken bij een verkenning der Zuidkust van Nieuw-Guinee (zonder dat men het wist) een punt van het Australische vasteland ontdekt, maar nu vervielen op de nieuwe route naar Indië gedurig schippers op onbekende kusten. Dit is het geval geweest in 1616 (Eendrachtsland), 1618 (tweemaal), 1619 (Dedelsland), 1622 (driemaal; waarvan éénmaal bij Kaap Leeuwin) en zoo ging het verder. In 1623 vertrokken, in opdracht van den gouverneur van Ambon, Herman van Speult, twee jachten, de Pera en de Arnhem, van Ambon om Nieuw-Guinee te bereizen; dientengevolge is (het Australische) Arnhemsland ontdekt. - Gedurig nog hebben bij gebruikmaking van de nieuwe route schippers andere gedeelten van het Australische
vasteland ontdekt; zoo Nuytsland en Gerrit de Wittsland, en, bij een schipbreuk, ‘Batavia's Kerckhof’ (1629). - De expeditiën eerst van Tasman (1642-'43 en 1644) zijn opzettelijk ondernomen om Australië te ontdekken. De Compagnie heeft er voor haar handel zóó weinig baat bij gevonden dat zij deze pogingen heeft laten varen. Op initiatief echter van Nicolaas Witsen is in 1696 de poging (direct van Holland uit) nog eens herhaald (reis van Willem de Vlamingh); zij leverde wederom geen resultaat op waarvan voor handelsdoeleinden gebruik viel te maken (al werd op deze reis de ‘Zwanenrivier’ ontdekt). In 1704 besloot de Indische regeering de Noordkust van Australië nader te doen verkennen daar er gevaar bestond voor Engelsche mededinging in deze streken (William Dampier had in 1699 de Westkust van Australië bezocht en daarover in 1703 een boek gepubliceerd). Voor de zooveelste maal was nu gebleken dat het Zuidland voor de Compagnie niets aantrekkelijks
| |
| |
had, al heeft zij in 1756 nog eens een laatste maal de poging herhaald, alwederom met teleurstellend gevolg. Het was Cook voorbehouden de vruchtbaarheid van het zuidoosten van Australië (door de Nederlanders nooit bezocht) te ontdekken, en aan Engeland, daaruit het gevolg te trekken.
C.
| |
Dr. H. Enno van Gelder, Nederland sinds de zestiende eeuw. - Amsterdam, Van Kampen en Zoon, 1937 (Patria-reeks).
Ziedaar dan het laatste Patria-boekje. Ik wil er dit uit aanhalen:
‘De hereniging van alle Nederlanden leek Willem I vooral economisch een groot voordeel. De havens en waterwegen van het Noorden zouden nu weet de grondslag vormen van een rijke handelsbloei, terwijl in de zuidelijke provincies, rijk aan grondstoffen, de traditie van een bloeiende industrie aanwezig was. Maar gemakkelijk zou deze samenvoeging niet gaan.... In het gebied van de oude Republiek hadden de achteruitgang gedurende de vorige eeuw, de rampen van de Franse overheersing en de Napoleontische oorlogen een geest van apathie veroorzaakt; alle hoop op de toekomst scheen uitgedoofd. - De industrie was er vervallen, de scheepswerven lagen stil, de lakenbereiding had niet veel meer om het lijf (het lijf van een bereiding? C.), de handel was verlopen. Alles zat vast in een verouderde techniek: het handwerk, maar zonder de steun van gilden en reglementen, met lage lonen en lange werktijden.... Geheel anders in het Zuiden; - men had er geenszins zijn energie verloren, integendeel men hunkerde naar de tijd van vrede, waarin men met kracht de nieuwe techniek naar Engels voorbeeld zou kunnen gaan toepassen. De koning stelde zich de verlichte despoten als ideaal en werd daarin versterkt juist door die slaperige geest van het Noorden. - In het Noorden wilde het voorlopig niet vlotten....’ Na te hebben uiteengezet, hoe omstreeks 1870 de grondslagen werden gelegd, waarop handel en nijverheid opnieuw tot bloei konden geraken, vervolgt hij:
‘In de overzeese bezittingen vinden we diezelfde ontwikkeling van voogdij naar vrijheid.... De geringe ondernemingsgeest zijner onderdanen en de zeer sterke positie van Engeland in het Oosten versterkten Willem I in het idee, dat alleen dwang en staatssteun iets konden baten....’
De beknoptheid van Dr. van Gelder lijkt te prijzen, maar haalt toch niet bij die van Maurois.
C.
| |
De Hervorming van den Staat. - Brussel, 1937.
Een poging, ondernomen door een aantal Belgische staatsrechtleeraars en andere belangstellenden, die zich tot een ‘studiecentrum’ hebben vereenigd, en waaraan, bij een brief van 18 Sept. 1937, de (thans gewezen) minister-president van Zeeland zijn zegen heeft gegeven. ‘Het komt me voor dat de door U aangeprezen hervormingen, over het algemeen, oordeelkundig en evenwichtig zijn’.
| |
| |
Over de Structuur van den Staat handelen de heeren Pierre Wigny en Dirk van Puyvelde. ‘Het bestaan van twee volksgemeenschappen dient te worden beschouwd als een factor niet van zwakheid doch van rijkdom.... Deze gemeenschappen hooren door den Staat niet alleen beschermd, doch ook gesteund en aangemoedigd te worden in al de manifestatiën van hun levenskracht.... Daarentegen moeten de gemeenschappen geen gevoelens van vijandschap tegenover den Staat koesteren.... De leden waren het er allen over eens dat België in stand dient te worden gehouden.... Eén lid heeft zich krachtig uitgesproken voor het federalisme. Al de andere leden hebben deze oplossing verworpen... Wat België betreft, dreigt het federalisme uit te loopen op separatisme en dood’.
De commissie dan wenscht een uitbreiding van de beschikkingsbevoegdheid, waarmee de vertegenwoordigers van het centraal gezag in de provincie zijn bekleed. Men wenschte tevens dat een cultuurraad, samengesteld uit twee kamers, de eene Fransch en de andere Vlaamsch, den minister van Openbaar Onderwijs zou bijstaan.
‘Een zeker aantal Vlaamsche agenten, thans in functie, zijn Franschtalig. Deze toestand wordt geleidelijk verbeterd door de aflossing der geslachten. Het is te wenschen dat deze evolutie zoo snel mogelijk geschiede’. Er moet één enkel ambtenarencorps zijn, maar verdeeld in twee ‘taalrollen’. Het is noodig de centrale diensten te ontlasten. De commissie noemt dit ‘deconcentratie’, geen decentralisatie. ‘Reeds de Keure van de Blijde Inkomst van Brabant zegde: de edicten moeten opgesteld worden in de taal van hen, voor wie ze bestemd zijn’. De commissie maakt evenwel een voorbehoud aangaande de Brusselsche agglomeratie. ‘Ze heeft den tijd nog niet gehad de elementen van een hervorming bijeen te brengen’. Waarom dan dien tijd niet genomen?
In het ministerie van openbaar onderwijs moet naar het oordeel der commissie de splitsing ‘zeer ver worden doorgedreven’.
Dr. Lode Claes, advocaat, stelt een bijlage: ‘De Vlaamsche stroomingen tegenover de hervorming van den Staat’. 25 Maart 1931 was door de mandatarissen der Vlaamsch-nationale partij in Kamer en Senaat een ‘federaal statuut’ neergelegd, tegen welks inhoud Dr. Claes zich verzet. ‘Men vraagt zich af hoe de meerderheid zou kunnen gevonden worden die dit federaal statuut zou aanvaarden in de Belgische Kamer en den Senaat. Men vraagt zich eveneens af hoe de Brusselsche bevolking, die hier kortweg bij Vlaanderen wordt gerekend, zich hiertegen zou verhouden, al wordt haar stad ook tot de hoofdstad van Vlaanderen uitgeroepen.... De uitbreiding der Brusselsche agglomeratie met haar verfranschenden invloed in Vlaanderen is een van de feiten, die de Vlaamsche middens het sterkst er toe aanzet een federatieve omvorming van den Belgischen Staat na te streven.’ Deze commissie evenwel wijst haar, niet eenstemmig maar in grootst mogelijke meerderheid, af.
‘De vorming van het Vlaamsche volk tot een bewuste en politiek ageerende eenheid, ook tot een eenheid met het Dietsche volk uit Nederland, is volop aan gang. Zal deze nationale kracht de eenheid van den bestaanden Staat verbreken? Zelfs deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Een zekere politieke zelfstandigheid is echter voor de vorming van het Vlaamsche volk tot een eenheid een onontkoombare noodzakelijkheid. Dit beteekent echter geenszins een verbreken van de internationale eenheid van België. Het is zelfs waarschijnlijk dat de
| |
| |
verdere groeikracht van Vlaanderen en de eenwording met Nederland het behoud van België zullen vergen, en wij zien het bewustzijn bij het rijpen van het politiek denken in Vlaanderen gedurende de laatste jaren reeds veld winnen.’
Dr. Claes kan niet bedoelen dat Nederland en België voortaan een politieke eenheid zullen gaan vormen. Hij moet het in den zin eener beschavingseenheid hebben verstaan.
C. |
|