De Gids. Jaargang 101
(1937)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
BibliographieC.R. Boxer, Jan Compagnie in Japan 1600-1817. An Essay on the cultural, artistic and scientific influence exercised by the Hollanders in Japan from the seventeenth to the nineteenth centuries. - The Hague, Martinus Nyhoff, 1936, blz. XVI, 190; 17 illustraties.Ik wensch u goeden dag mijnheer! Ouden zal men eeren, jongen zal men leeren. Zoo leerden de Japanners Hollandsch uit een leerboek van 1788. Officieele tolken, tot weinige families bepaald, leerden reeds Hollandsch van 1673 af, maar van 1719 ongeveer dateert de opkomst van de school van Rangakusha ‘Amateurkenners van het Hollandsch’. Hollandsch bleef de officieele taal voor buitenlandsche betrekkingen in Japan tot 1870 toe en was het voertuig waardoor kennis van Europa Japan binnen drong. Boxer's boek, met zeer vele nieuwe bijzonderheden, toont weer eens te meer aan hoe veelzijdig en belangrijk die rol is geweest. Voor cartographie en aardrijkskunde, voor militaire wetenschap, voor medicijnen, plantkunde en sterrekunde en op het gebied van prent- en schilderkunst, is de invloed der Hollanders en der Hollandsche boeken groot geweest. Boxer schrijft hierover met een levendig gevoel voor humor en een grondige kennis der Japansche en Hollandsche bronnen. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan het opperhoofd Isaac Titsingh (1745-1811), die, als bijna de eenige Nederlander uit die vroege periode die ware wetenschappelijke belangstelling in Japan aan den dag heeft gelegd, deze eer alleszins waardig is. De voortreffelijke illustraties zijn kostelijk en doen den uitgever eer aan. Men zou wenschen dat dit boek in veler handen kwam; dat een Engelschman met zulk gemak van oud-Hollandsche bronnen gebruik maakt mag wel zeer in het bijzonder worden gewaardeerd. J.J.L. Duyvendak | |
Dr. T. van Lohuizen, De Wonderbouw der Materie. Ontwikkeling van het inzicht in haar structuur in de 20ste eeuw. 96 blz. - Drukkerij Uitgeverij ‘De Hofstad’, Den Haag.Een studiekring over atoomphysica, door den schrijver voor de Haagsche Volksuniversiteit gegeven, gaf aanleiding tot het verzoek, de behandelde stof in ruimeren kring bekend te maken. De ervaring, hoe levendige belangstelling de problemen der moderne natuurkunde, mits in wetenschappelijken geest en bevattelijken vorm | |
[pagina 243]
| |
voorgedragen, bij intellectueel geïnteresseerde niet-vakmenschen vermogen op te wekken, deed den schrijver tot inwilliging geneigd zijn; de overweging dat een klein boekje als dit toch slechts een flauwen indruk zou kunnen geven van wat het levende woord en het experiment op de voordrachten zelve konden uitwerken, stelde aarzeling daartegenover. Die aarzeling was niet ongegrond; het boekje heeft inderdaad wat al te zeer het karakter behouden van een résumé, dat voor deelnemers aan de bijeenkomsten weliswaar voldoende zal zijn, om zich het gehoorde en geziene weer te herinneren, maar dat voor den onvoorbereiden lezer wellicht toch wel wat moeilijk verteerbaar zal zijn. Toch kan men het verschijnen toejuichen. De schrijver geeft een helder en beknopt overzicht van de hoofdzaken der moderne atoomphysica, dat velen moge opwekken tot de diepergaande studie, waartoe een literatuurlijst den weg wijst. E.J.D. | |
M.M. van Dantzig, Schilderkunst - Maakwerk - Vervalsching; Frans Hals, Echt of onecht. - Amsterdam, H.J. Paris, 1937.Korten tijd na elkander zijn twee geschriften van de hand des heeren van Dantzig verschenen, het laatste een directe aanval op de groote Frans Hals-tentoonstelling te Haarlem, die einde September werd gesloten. Ab Iove principium! Wij beginnen dus met het eerste boek, ‘Schilderkunst - Maakwerk - Vervalsching’, dat zeker niet van oorspronkelijkheid gespeend is, ware het slechts omdat het zoo openhartig blijken geeft van een nuchtere eerlijkheid bij den schrijver, die naast opmerkingen, welke haar ontstaan kennelijk danken aan de praktijk van een vak (restaureeren van schilderijen?) ook onverhuld allerlei kant-noch-wal-rakende dingen te boek stelt. Over het geheel kan men hier spreken van theoretische preoccupaties, die slechts van eenig belang zijn, waar een directe practische ervaring er een eenigszins reeëlen grondslag aan geeft. Het gansche betoog is echter vaag en vol begripsverwarringen, vooral in het door den schrijver gestelde alternatief: kunstwerk - vervalsching. Van dezen wankelen grondslag uit zou nu een vaste (beperkte!) beoordeelingsnorm moeten worden gevonden voor allerlei zaken, die per saldo niets met een kunstwerk hebben uit te staan. De heer van Dantzig kent de schilderkunst klaarblijkelijk alleen als uiting van een bepaald soort naturalisme (‘Het is de kunstenaar, die speciale karaktertrekken in het natuurbeeld ontdekt, en weergeeft’ e.z.m.), en begrijpt bovendien geheel niet waar hij over praat, wanneer hij op p. 47 e.v. Compositie en Wiskunde dooreen haspelt. Men zou over vele kolommen moeten beschikken om alles, waardoor men in dit boek geïrriteerd wordt, te kunnen weerleggen. Maar wat zou het baten denkfouten aan de kaak te stellen, als die over het schilderen zoolang men geïnspireerd is en het ontstaan van vervalsching wanneer men dat niet is. Hier toch wordt kennelijk de geboorte van het kunstwerk uit den geest, uit de idee van den kunstenaar ontkend, om het even of het een litterair werk, een werk van beeldende kunst of een symphonie geldt. Verder dan de waardeering van 17de eeuwsche Ned. schilderkunst schijnt de heer van Dantzig | |
[pagina 244]
| |
niet te zijn gekomen, getuige b.v. zijn schoolsche opmerkingen over het sterkste lichtGa naar voetnoot1) (het glimlicht!!), half licht, halve schaduw, enz. Toch ligt aan dit alles een bepaald systeem en een program ten grondslag, dat echter niet beter zijn volkomen onmogelijkheid kon bewijzen dan met het volgende werk, Frans Hals, Echt of onecht. Graag neemt men daarbij aan, dat dit tweede boek uit eerlijke overtuiging, ja uit verontwaardiging geschreven werd. Voor deze laatste bestond inderdaad reden. Maar ook hier blijkt weer, dat de heer van Dantzig niet begrijpt wat een kunstwerk is. Bovendien is hier wel alle schroom afwezig. Hoe anders kan men, staande tegenover het werk van een geniaal kunstenaar, met een schoolmeesterachtige pedanterie een lijst van 44 punten (‘kenmerken’) opmaken, waaraan alle ‘echte’ Halsen moeten voldoen. Op p. 39 lezen wij het in extenso. ‘Ik begin dus met eigenhandige werken van Frans Hals en verwijs naar de punten, zooals ik die in het voorafgaande hoofdstuk heb beschreven. Zij gelden voor ieder der stukken uit de eerstvolgende groep’. Dat zijn dus de echte stukken. Maar nu schijnt het niet in dezen kunstrechter op te komen, dat een kunstenaars-oeuvre nog zoo iets als een evolutie doormaakt. In dit systeem van onderzoek, waar het kunstwerk resultaat is van een optelsom, past die echter niet. Daardoor komt deze beoordeelaar er dan ook toe eenige van de prachtigste stukken van Hals voor vervalschingen te houden. Onder de 116 nummers der Haarlemsche tentoonstelling zouden volgens de methode van den heer van Dantzig slechts 32 volkomen echte Halsen zijn geweest! Zulke grappenmakerijen kunnen wij toch niet meer voor ernst nemen. En daarom is het maar beter over deze onverkwikkelijke affaire verder te zwijgen. Men verbaast zich echter over het feit, dat voor dergelijke schrifturen in dezen tijd nog een ernstige en soliede uitgever wordt gevonden, terwijl zooveel goede werken onuitgegeven moeten blijven liggen.
A. van der Boom | |
Geschiedenis van Vlaanderen, onder leiding van Dr. Rob. van Roosbroeck, - Oudste Geschiedenis, door Prof. Dr. H. van de Weerd en Dr. R. de Mayer. - Middeleeuwen, door Prof. dr. L. van der Essen en Prof. dr. F. L Ganshof. - Maatschappij Joost van den Vondel, Amsterdam 1936, 1937.Met twee nog volgende deelen: Bourgondische Periode, door Dr. Fritz Quicke, en Nieuwe en Nieuwste Geschiedenis, door Dr. Rob. van Roosbroeck en Prof. Dr. H. van Werveke, zal deze Geschiedenis van Vlaanderen voltooid zijn. Intusschen is het nuttig met een bespreking van de beide thans verschenen deelen niet langer te wachten. Tekst en illustratie beide namelijk leggen met hetgeen Vlaanderen thans op wetenschappelijk en illustratief gebied vermag, aanmerkelijke eer in. De hoofdstukken zelf en het plaatwerk (dat van Dr. Lebeer is) zijn beide goed verzorgd. Eene inleiding door Dr. van Roosbroeck gaat aan het eerste deel vooraf. ‘Allerwegen’, zegt hij, ‘groeit in het Vlaamsche land | |
[pagina 245]
| |
de piëteitsvolle aandacht voor de ontwikkeling van het moderne Vlaanderen uit het verleden.... Vlaanderen moet schrede na schrede dien groei kunnen volgen.’ En hij haalt Conscience aan die in zijn Leeuw van Vlaanderen tot elken Vlaming zeide: ‘overweeg wat Vlaanderen eertijds was, wat het nu is, en nog meer wat het worden zal.’ Prof. van der Essen (want deze schrijft ook al in het eerste deel) behandelt het ontstaan van het Vlaamsche volk en de oudste geschiedenis van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Dit wordt, in het tweede deel, door Prof. Ganshof met een Staatkundige Geschiedenis der 12de, 13de en 14de eeuw vervolgd. Over de staatsinstellingen van Vlaanderen en van Brabant schrijven Ganshof en Dr. J. de Sturler, over de economische geschiedenis Prof. van Werveke, anderen weer over letteren en kunst. En Dr. van Roosbroeck besluit eene beschouwing over Ruusbroec met de woorden: ‘De middeleeuwer was steeds op weg, struikelend en vallend, naar een Civitas Dei. In Vlaanderen is deze civitas wel vaak een hel geweest... (Maar) het is de funktie van den middeleeuwschen Vlaming geweest, toen, in den loop van de 14de eeuw, de eerste voorteekenen aan de lucht kwamen der afwijkingen van het metaphysische denken, op ongewoon felle en schitterende wijze te reageeren door een stijging van de regioenen van de ascetische mystiek, welke van Ruusbroec den grootsten middeleeuwschen Vlaming heeft gemaakt.’ Wanneer het begonnen werk voltooid mocht worden in gelijke deugd, zal Nederland van geluk spreken. C. | |
Dr. M. van Blankenstein, Woelig België. - Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam 1937.‘België lijdt onder zijn verleden,’ zegt Dr. van Blankenstein, en dit gaat hij ons bewijzen. ‘Welke diplomatieke taak zouden (tijdens de Spaansche en Oostenrijksche heerschappij) de gaven van een Antwerpschen Johan van Oldenbarnevelt, een Gentschen Johan de Witt, een Brusselschen stadhouder Willem III hebben kunnen vinden?.... De oude, op Frankrijk in het bijzonder georiënteerde, Belgische politiek had altijd verzet gevonden in het land, in het bijzonder in Vlaamsche kringen. Toen in 1935 Mr. Paul van Zeeland aan het bewind kwam was het land reeds zoover, dat het bevrijding zocht uit zijn eenzijdige verbintenissen,’ die dan door Leopold III in October 1936 is bewerkt. ‘Wat is dan wèl de oorzaak van een zóó felle bestrijding van het kabinet-van Zeeland? Men zal moeilijk exacte redenen vinden.... Waar is dan de felle scheiding die de verklaring moet leveren voor het heftig karakter van den politieken strijd in België?.... België leeft midden in een crisis van zijn partijwezen.... De katholieke partij is niet in staat geweest aan het “nationale kabinet” een leider te verschaffen. Haar groote mannen zijn van den nieuwen tijd vervreemd.... Daarom moest een jong man komen, katholiek maar in de politiek niet katholiek georganiseerd, een man uit een andere wereld dan die der politici, om de leiding te nemen... Zijn candidatuur te Brussel tegen Degrelle, bij de tusschentijdsche verkiezing van 11 April 1937, was een krachtproef. Zij slaagde ten volle.... (Doch) in geen der groote Belgische partijen heerscht nog centrale | |
[pagina 246]
| |
tucht. Waar men den schijn daarvan handhaaft, is dit slechts mogelijk, doordat men de oude discipline heeft verzacht, en duldt, wat vroeger nooit geduld zou zijn. De partijen trachten de verschuivingen binnen het partijverband te houden, door dit naar alle kanten rekbaarder te maken..... Degrelle is niet ernstig, maar wat zich onder hem vereenigd heeft, zijn de ernstigste verschijnselen van dezen tijd.... Men moet in België niet vragen hoe sterk Degrelle zelf is, zoomin als men bij ons moet vragen, hoe sterk Mussert zelf is.... De vraag is, hoeveel ziektekiemen zich ophoopen in het sociale lichaam.... De woeligheid in België vindt ten deele haar oorzaak in de geschiedenis des lands, ten deele in vervormingsverschijnselen.... In den partijstrijd zijn alle programma's “op de helling”.’ - Toch is er één motief van rust: ‘België zoekt zijn plaats onder de vreedzame, kleinere mogendheden, die in den oorlog neutraal zijn gebleven. Te dezen bestaat volledige eensgezindheid in België.’ Het boekje is gedateerd Mei 1937. De onrust in België is sedert nog zeer toegenomen, helaas ook door verdachtmakingen en persoonlijke kijvage.... Hoe gewenscht ware het voor België dat het daarmee niet erger ging! C. | |
Georges Hardy, La politique coloniale et le partage de la terre aux XIXe et XXe siècles. - Paris, Albin Michel, 1937.Een nuttig en goed beredeneerd handboek van den ‘recteur de l'académie d'Alger’ waarin over het Nederlandsch koloniaal beheer en bestuur (in Oost-Indië) vleiende dingen worden verteld. ‘Les Hollandais sont avant tout des hommes d'affaires, de tempérament positif, calculateur, généralement orienté vers les bénéfices tangibles. Dans leurs colonies comme ailleurs, ils ont mis au service de leurs intérêts leurs dons de méthode, leur goût de progrès, leur opiniâtreté légendaire, toutes les vigoureuses qualités que de longues luttes contre la nature et les hommes ont fortifiées en eux....; ce sont eux qui ont donné l'exemple le plus marquant d'une colonisation scientifique, tout entière tendue à l'augmentation des ressources et fondée sur une étude patiente du sol et du climat, sur la substitution des cultures rationnelles aux exploitations extensives, sur une réglementation rigoureuse du travail indigène.... Ce sont aussi des âmes religieuses, agitées de préoccupations morales, guidées par un sens austère du devoir, promptes à redresser les torts en elles et autour d'elles.... Nulle autre colonisation ne s'adonne avec plus de sérieux et d'ingéniosoté aux tâches sociales et morales, à la défense des humbles, à l'efficacité des oeuvres éducatives, à l'entretien de la compréhension mutuelle....’ Maar er is een wonderlijke fout ingeslopen: bij ‘le partage de l'Insulinde’ worden Bali en Lombok hopeloos met elkander verward: ‘le radjah de Mataram est vaincu en 1849 et sa dynastie finit avec lui.’ Die (lomboksche) radja is pas in 1894 overwonnen en de radja van Boelèleng (op Bali) komt in 1849 om het leven. - Over Suriname en Curaçao (zooals over Amerikaansche zaken in het algemeen) is weinig gezegd. C. | |
[pagina 247]
| |
Georges Grappe, Goya. - Plon, Paris, 1937.Een prachtig verlucht boek; alle illustraties zijn voortreffelijk geslaagd, en de tekst niet minder, waarin niet alleen het leven van den schilder van jaar tot jaar wordt nagegaan, maar ook het werk door treffende beschouwingen verdiept is. ‘Le Dos de Mayo et le Tres de Mayo’ (die Manet navolgen zou in zijn ‘executie van Queratero’), les Majas etles Manolas au balcon ont eu le plus de retentissement sur le développement ultérieur de la peinture. Mais leur influence ne commercera vraiment à s'exercer qu'une cinquantaine d'années après leur naissance.... La Maja desnuda est, avec la Vénus au miroir de Velasquez, le seul nu de la peinture classique espagnole.... Elle dépasse le cadre national, du fait qu'elle constitue, en realité, le premier corps féminin qui s'offre aux regards, dépouillé des sortilèges de la tradition. Nous n'avons plus devant nous Vénus ou quelqu'une de ses filles glorieuses, pourvue de toutes les perfections que lui conféraient les canons de l'art.... Cette Maja, ce n'est plus la Femme mais une femme.... Elle possède plus de charme que de beauté; elle éveille davantage le désir que l'admiration. C'est de la tranquille et peut-être inconsciente audace de son créateur, de la sincérité avec laquelle il copia ces formes menues et donna à leur chair fragile ces tons sournois et précieux, - seul peut-être avant lui, Fragonard avait tenté pareil effet - que devait naître le nu moderne.... Mais, avant que l'oeuvre fasse école, il faudra qu'elle sorte des collections privées, et qu'elle trouve, sous le pinceau de Manet, avec l'Olympia, sa première postérité.... Les Caprices...., c'est toute la chevauchée des péchés capitaux, mêlant les corps charmants des vierges folles aux carcasses édentées et corruptrices, pour gagner, sus le balai rituel, le sabbat du dieu noir....’ Een boek om gedurig weer in de hand te nemen. C. | |
Hommes d'Etat. Trois volumes paraissant sous la direction de MM. A.B. Duff et F. Galy. - Desclée de Brouwer, Paris, 1936, 1937.De staatslieden zijn Philippus van Macedonië (Victor Chapot), Caius Gracchus (André Oltramare), Sulla (Léon Homo), Constantijn (Jean-Remy Palanque), Theodorik (Maurice Rey), Nicehorus II Phocas (O. Tafrali) (eerste deel); - Frederik II van Hohenstaufen (A.B. Duff), de Heilige Lodewijk (F. Olivier-Martin), Lodewijk XI (J. Calmette), Lorenzo il Magnifico (A. Renaudet), Michel de L'Hôpital (Robert Anchel), Philips II (Rafael Altamira) (tweede deel); - Catharina II (P. Milioukov), Danton (B. Mirkine-Guetzevitch), Metternich (André Robert), Cavour (Georges Bourgin), Thiers (A. Dupront), Disraeli (A. en D. Toledano) (derde deel). - Men mist Themistocles, Alexander, Caesar, Karel den Groote, Richelieu, Cromwell, Napoleon, Bismarck.... maar men kan niet alles verlangen. ‘Peut-être’, zeggen de heeren Duff en Galy, ‘nous reprochera-t-on l'imprévu de nos préférences’, maar een eigenlijke verklaring van die voorkeur wordt niet gegeven. ‘Nous avons demandé à nos collaborateurs des études sur la pensée, la technique et les réalisations politiques de ces hommes d'Etat.’ Laten wij (die niet lang kunnen zijn) het nog willekeuriger doen dan de heeren, en ons beperken tot Theodorik, Philips II en Metternich. | |
[pagina 248]
| |
‘Théodoric’, zegt de heer Rey, ‘ne pouvait s'aveugler sur la durée d'un système - instable comme tous les systèmes. Aussi songeait-il à préparer lentement le rapprochement entre les deux couches de la population...., à fondre les coeurs et amener Germains et Romains à collaborer à sa grande oeuvre.... Il peuple le Sénat d'Ostrogoths, et crée une catégorie d'agents et de surveillants pour galvaniser l'administration, en opérer la soudure et préparer ainsi un élargissement des hautes classes gouvernementales. Jusqu'où pensait-il pousser cette douce fraternité? Il est impossible de répondre à cette question. Ce qu'il importe c'est de la poser, chose qu'on ne fait pas toujours quand on s'occupe de Théodoric, parce qu'on se refuse à saisir la complexité des situations et des événements auxquels il devait se soumettre.’ De heer Altamira zegt van Philips II: ‘Il était naturel que la doctrine de Machiavel fût, dès son adoption par un prince qui mettait l'Etat (entité politique) au-dessus de l'intérêt individuel, érigée au rang de “raison abstraite” au lieu de rester un simple prétexte destiné à servir une ambition personnelle. Elle n'en perdit d'ailleurs aucune de ses caractéristiques ou rien de son amoralité. Elle ne fit, au contraire, que les affirmer et les justifier. Tel fut, à mon sens, le cas de Philippe II.’ ‘Metternich’, zegt de heer Robert, ‘n'était pas sans défauts. Il a surtout eu le tort de s'admirer lui-même. Cette vanité, indigne d'un grand esprit, a indisposé contre lui les historiens les plus impartiaux. Et ils n'ont pu se libérer de cette prévention quand ils ont voulu juger l'homme d'Etat. Or, si l'homme est parfois mesquin et irritant, le politique a été incontestablement très grand. Réaliste par nature et rationaliste par éducation, il a cherché à appliquer à un siècle désaxé et à une Europe bouleversée les grands principes d'équilibre que lui avaient légués les historiens philosophes du XVIIIe siècle; inaccessible à la haine et aux basses rancunes, il s'est fait le chevalier d'un idéal qui ne manque ni de grandeur ni de solidité et, dans la lutte titanesque qui mit aux prises le plus subtil diplomate et le plus audacieux conquérant, un Français même doit savoir reconnaître que Metternich pouvait à bon droit se considérer comme le champion de la sagesse contre l'aventure.... Metternich a assuré une longue période de paix à la fois à l'Empire dont il s'était fait le serviteur dévoué, et à notre Europe chrétienne qui fut toujours sa plus pressante préoccupation.’ Men zal willen toegeven dat het program ‘pensée, technique et réalisations politiques’ althans in elk der drie deelen bewerkers heeft mogen vinden die het voortreffelijk hebben toegepast. C. | |
Henri Pirenne, Histoire de l'Europe des invasions au XVIe siècle. - Alcan, Paris, 1936.Pirenne is overleden in 1935 en liet twee onvoltooide boeken na: Mahomet et Charlemagne en deze Histoire, die beide door zijn zoon den heer Jacques Pirenne zijn uitgegeven. De zoon heeft met de uitgave der Histoire niet veel moeite gehad; des te meer met Mahomet et Charlemagne. De Histoire is hij beginnen op te schrijven 31 Januari 1917 tijdens zijn krijgsgevangenschap, omdat Russische medekrijgsgevangenen te Holzminden hem verzocht hadden een mondelingen cursus over Europeesche geschiedenis te houden; toen hij daarin bewilligd had, vroegen zij | |
[pagina 249]
| |
hem nader, het gehoorde op schrift te mogen ontvangen. Hij is met de Histoire gekomen tot ongeveer 1550; hij had tot 1914 door willen gaan maar de plotselinge wapenstilstand van 1918 bracht hem naar Gent terug en de Histoire bleef ligg3n. Hij voltooide nu liever zijn Histoire de Belgique. De Histoire de l'Europe is een geschrift zonder éénige geleerde noot; een vlot geschreven en nooit herschreven overzicht, dat toch de meesterhand verraadt. Ik mag er het begin wel uit overschrijven: ‘Ce serait une grave erreur de se figurer les Germains qui s'établissent à demeure dans l'Empire au Ve siècle, sous les traits de leurs compatriotes du temps de Tacite. Leur contact avec Rome leur avait appris bien des choses. L'Empire, leur paraissant moins redoutable depuis qu'une première fois ils en avaient passé les frontières, leur devenait aussi plus familier. Ils s'accoutumaint à lui depuis qu'il avait cessé de leur être inaccessible. Et l'Empire à son tour, ne pouvant plus persister dans sa superbe à leur égard, se montrait plus accommodant.... Que d'influences romaines ont dû passer, par ces Francs, de l'autre côté du Rhin!.... L'Empire lui-même fourmillait de barbares.... On rencontrait même à Rome ou à la cour impériale des fils de rois du nord, qui venaient s'y initier à la langue et à la civilisation latines. L'accoutumance se faisait donc insensiblement. On se connaissait mieux. Le péril existait toujours, mais il était moins pressant. L'invassion des Huns en Europe lui rendit brusquement toute sa gravité....’ Nog één aanhaling moge ik mij veroorloven, ten bewijze hoe voortreffelijk Pirenne is blijven schrijven: ‘La vitalité extraordinaire manifestée par les moines lors de la réforme clunisienne n'avait pas survécu au triomphe de celle-ci. Le but atteint, l'élan s'était arrêté. A la crise succède l'affaissement et, dès la fin du XIe siècle, les monastères bénédictins dont, par une singulière mais inévitable ironie des choses, les donations des fidèles, gagnées par eux au mépris des biens terrestres, avaient encore augmenté la fortune, commencèrent à entrer dans une période d'assoupissement...’ C. | |
Henri Pirenne, Mahomet et Charlemagne. - Alcan, Paris, 1937.4 Mei 1935 had Pirenne dit boek in eerste ontwerp voltooid. ‘Mon père,’ schrijft de heer Jacques Pirenne, ‘avait coutume d'écrire deux fois tous ses livres. Dans une première rédaction, il bâtissait son ouvrage sans le moindre souci de la forme; il en faisait, en quelque sorte, le gros oeuvre. Une seconde rédaction qui n'était pas une simple correction de la première version, mais un texte entièrement nouveau, donnait à l'oeuvre cette forme objective et volontairement réservée derrière laquelle il tenait à faire disparaître sa propre personnalité.... Il a fallu, pour présenter l'ouvrage au public, apporter certaines retouches, aussi minimes que possible, compléter les références, collationner les textes cités.... Telle qu'elle se présente dans sa première ébauche, la dernière oeuvre écrite par mon père renferme ses pensées les plus vivantes, les plus hardies, les plus jeunes, celles qui bouillonnaient dans son cerveau à la veille de sa mort.’ Wat is dan de stoute stelling die Pirenne reeds sedert eenige jaren in tijdschriftartikelen verkondigd had en die hij nu in dit posthume | |
[pagina 250]
| |
boek voltooit en afrondt? Deze, dat men de middeleeuwen niet met den val van het Westersch-romeinsche rijk maar met Karel den Groote moet laten beginnen. Den heelen merowingischen tijd door bleef de ‘Geldwirtschaft’ in stand en is eerst in den Karolingischen tijd door de ‘Naturalwirtschaft’ vervangen, omdat, door de opkomst van den Islam, de Middellandsche Zee onvrij was geworden. ‘De tous les caractères de cette admirable construction humaine que fut l'Empire romain, le plus frappant et aussi le plus essentiel est son caractère méditerranéen.... La mer véhicule des idées, des religions, des marchandises.... A mesure que l'on s'écarte de la mer, la civilisation se fait plus rarifiée.... C'est en Orient que se concentre la navigation. Les Syriens sont les routiers des mers. Par eux le papyrus, les épices, l'ivoire, les vins de luxe se répandent jusqu' en Bretagne.... Par la Méditerranée l'Empire forme donc, de la manière la plus évidente, une unité économique.’ Wat zou de volksverhuizing daaraan veranderd hebben? Ook de Germanen, voor zoover zij het rijk zijn binnengedrongen, hebben deel aan dit levenwekkende handelsbedrijf met al zijn gevolg. ‘Le roi, comme succédant à l'empereur, dispose du fisc et des impôts.... Il est un immense propriétaire foncier et il jouit en même temps d'un formidable trésor en or monnayé. Aucun prince en Occident, avant le XIIIe siècle, n'a dû être aussi fourni d'argent que ces rois-là. La description de leurs trésors est un ruissellement de métal jaune. Avant tout, ils permettent au roi de payer leurs fonctionnaires.’ Een groot verschil met de Karolingers, die dit niet meer vermochten. Is het nu werkelijk ‘Mahomet’ geweest, die de diepe caesuur snijdt? ‘La conquête arabe qui se déclanche à la fois sur l'Europe et sur l'Asie est sans précédents.... L'Islam a encore ses sujets fidèles aujourd'hui presque partout où elle s'est imposée sous les premiers khalifes. C'est un véritable miracle que sa diffusion foudroyante comparée à la lente progression du Christianisme.... A partir du milieu du VIIe siècle, la navigation des ports musulmans de la mer Egée vers les ports restés chrétiens, est devenue impossible.... Ibn-Khaldoun dit: ‘Les Chrétiens ne peuvent plus faire flotter une planche sur la mer.’ Elle est dorénavant livrée aux pirates sarrasins.... L'ancienne unité économique de la Méditerranée est brisée.... Les épices, comme le papyrus, disparaissent des textes après 716.... Sans Mahomet, Charlemagne est inconcevable.... Avec le royaume franc austrasien-germanique, s'ouvre le Moyen Age.... Toute administration mérovingienne conserve le caractère bureaucratique de la romaine. Sa chancellerie avec ses référendaires laïques est calculée sur celle de Rome, le roi prend ses agents où il veut.... Les populations sur lesquelles il règne, ne conçoivent pas une autre forme de gouvernement.....(Au contraire) les rois du Moyen Age n'auront comme ressources régulières que les revenus de leur domaine..... L'évolution s'achève en 800 par la constitution du nouvel Empire, qui consacre la rupture de l'Occident et de l'Orient.’ Een stelling dus, waartoe ten bewijze voornamelijk economische gegevens zijn bijgebracht. Ik voor mij blijf veel hechten niet zoozeer aan het feit dat in 476 Odoacer Romulus Augustulus verving, maar aan het groote feit der volksverhuizing zelve, die den grondtoon der antieke beschaving door te veel en te luide bijtonen onherkenbaar heeft gemaakt. C. |
|