De Gids. Jaargang 101
(1937)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Aanteekeningen en opmerkingenGarantie of axioma?De Duitsche verklaring, Belgisch grondgebied te zullen respecteeren zoolang België zich niet aan de zijde van Duitschland's vijanden schaart of zijn territoir door dezen laat misbruiken, heeft aanleiding gegeven tot het stellen van de vraag, of een soortgelijke verklaring ten aanzien van Nederland dezerzijds toejuiching of zelfs bevordering zoude verdienen. Een wijs en waardig ministerwoord heeft daarop reeds bij een vorige gelegenheid geantwoord, dat de integriteit van het Nederlandsche territoir voor de Nederlandsche regeering ‘een axioma’ is, aan de waarde waarvan een zgn. nonagressie-verdrag of een ‘garantie’ van anderen slechts afbreuk zoude kunnen doen, en een verstandige pers heeft dit antwoord op haar juiste waarde weten te schatten. Niet aldus een ónverstandig lid onzer Volksvertegenwoordiging: het Eerste-Kamerlid Mr. van Vessem heeft door zijn vragen, den 15den October j.l. tot den Minister van Buitenlandsche Zaken gericht, blijk gegeven omtrent dit eerste beginsel der Nederlandsche buitenlandsche politiek nog steeds in onwetendheid te verkeeren. Een auteurGa naar voetnoot1) die, reeds vóór den Wereldoorlog, de internationale garantie tot voorwerp van zijn studie had gemaakt, constateerde met recht: ‘la garantie en elle-même n'engendre pas de droits nouveaux, elle protège seulement des droits déjà existants’. De beteekenis eener garantie, als België thans van Duitschland heeft ontvangen, ligt dan ook niet op juridisch terrein, zij is van politieken aard. Niet over de verhooging zijner veiligheid door middel eener juridische tooverformule heeft België reden zich te verheugen, maar over de in de garantie-verklaring tot uiting | |
[pagina 232]
| |
komende politieke gedragslijn, welke de Duitsche Regeering verklaart te willen volgen. Er was aanleiding te over, om ten aanzien van die gedragslijn te voren niet geheel zeker te zijn. België was tot voor kort met een van Duitschland's potentieele vijanden op niet nauwkeurig bekende wijze geallieerd en kon dus door Duitschland met eenig recht zèlf als potentieele vijand worden beschouwd. En het aanvallen van een potentieelen tegenstander geldt bij militaire deskundigen nog altijd als iets dat méér dan ‘een daalder’ waard is.... Sedert kort heeft België getracht zich van zijn, in de huidige omstandigheden ietwat compromitteerend geacht, gezelschap los te maken. Over de vraag, in hoeverre het daarin was geslaagd, kon men echter verschillend blijven denken. De Duitsche verklaring heeft in dit verband groote beteekenis, omdat zij doet uitkomen, dat Duitschland de compromitteerende banden uit het verleden thans inderdaad op bevredigende wijze geslaakt acht. Met andere woorden: er is voor het toebrengen van een ‘eersten slag’ aan België - zoolang de omstandigheden zich niet wijzigen - voor Duitschland geen reden meer. Dit is het, wat de Duitsche regeering met prijzenswaardige duidelijkheid in het openbaar heeft erkend. Welken zin zou een dergelijke verklaring ten opzichte van Nederland hebben? Wij hebben nooit aanleiding gegeven als potentieele vijand van Duitschland te worden beschouwd en Duitscherzijds is van een dergelijke beschouwingswijze ook nimmer gebleken. Nederland heeft altijd verkeerd en is altijd en door een iegelijk erkénd te verkeeren, in de positie, waarin België zichzelf eerst kort geleden heeft gebracht. Een ‘verklaring’, van wie dan ook, in den geest van de Duitsche verklaring jegens België, ware met betrekking tot Nederland dus het trappen tegen een open deur, waarmede slechts de schijn zoude kunnen worden gewekt alsof die deur tóch misschien nog niet voldoende was geopend: de garantie zou het axioma verlagen tot een stelling, die nog nader bewijs behoefde.
Is nu, voor België gelijk voor Nederland, elke reden tot wantrouwen jegens de Duitsche politiek verdwenen? De heer van Vessem, wiens partij bij herhaling voor legerversterking is opgekomen, zal de eerste zijn te erkennen, dat waakzaamheid - dat is dus: een zekere mate van wantrouwen - in politicis altijd is | |
[pagina 233]
| |
geboden - al zal hij misschien niet dan schoorvoetend toegeven, dat die waakzaamheid óók (anderen zeggen zelfs: juist) tegenover Duitschland dient te worden betracht. Dáár schuilt het misverstand, dat tot de vragen van Mr. van Vessem aanleiding gaf. Mr. van Vessem constateert bij een deel van het Nederlandsche volk wantrouwen, ook (of juist) tegen zijn Oostelijken buur, en hij hóópt, dat dit wantrouwen door een Duitsche garantieverklaring zoude kunnen worden weggenomen. Maar Mr. van Vessem ziet daarbij over het hoofd, dat zoo'n verklaring alléén de angst voor een ‘eersten klap’ aan den potentieelen vijand zoude vermogen te verminderen - een figuur die zich ten aanzien van Nederland juist niet voordoet - en dat de vrees voor een aanval of inval, tegen een bevrienden nabuur gericht, voortspruit uit een wantrouwen van algemeenen aard, dat een staat, die nog in het versch verleden verdragen schond, met een nieuwe, nog zoo plechtige, verzekering niet vermag weg te nemen. Wie, gelijk Mr. van Vessem (en velen mèt hem) verbetering der Nederlandsche stemming jegens Duitschland gewenscht acht, dient de middelen daartoe niet in Duitsche verklaringen of wederkeerige verdragen te zoeken, doch in een op duidelijker wijze dan tot dusverre tot uiting komen van den Duitschen wil, de ‘eer’ en de ‘rechten’ van andere staten, en met name van Nederland te blijven respecteeren. B.M.T. |
|