| |
| |
| |
Stemmen uit de Redactie
Vondel vieren.
- In de manier, waarop ons vaderland zijn groote mannen huldigt, schuilt altijd eenig voorbehoud. Het blijft een critische manier. Men wekt den indruk, dat men geen flater wil hebben geslagen, wanneer het nageslacht eens minder geestdrift voor den grooten man betuigde. Aan de vooroordeelen van wetenschapslieden wordt ruimer kans geboden tot ontluiken dan aan de vreugden des volks: een congres lijkt ons waardiger dan een historische optocht, en in de concertzaal zijn wij zekerder van iedereens fatsoen dan tezamen aan tafel. ‘Goed eten verzoent eerder dan goed nadenken’ schreef onlangs een Nederlandsch dichter, maar ‘goed herdenken’ - zou dat niet de zuiverste verzoening zijn, wanneer het iets feestelijks was? De Vondelviering zal oprechten ernst om Vondel te bewonderen bieden, maar hoeveel ongeveinsde vreugde om den dichter, die het leven tot zijn laatsten snik verheerlijkte?
Het is maar een vraag, gerezen bij de lectuur van de aankondiging der komende feestelijkheden, waarbij met groote zorg aan alle gezindheden gedacht werd, waar alle gevoelens ontzien zullen worden, maar waar Vondel, moest hij het beleven, zich misschien een vreemder vreemdeling zou voelen dan ooit in het gastvrij Amsterdam, waar hij een kind van emigranten was. Zoon van de stad, die hem opnam, werd hij haar dichter bij uitstek. Geen stad in de heele wereld heeft een zoo eigen poëet als Amsterdam, geen is er, die haar dichter met ingetoomder vreugde huldigt. Van de huizen, welke hij bewoonde, staat er niet één meer overeind. Dat een gedenkplaat hun plaats wijst, heet mooi, maar is onvoldoende. Zijn standbeeld, ver van den schouwburg, waar hij heerschte, staat veilig achter groen. Op de planken komt hij bij gelegenheid en als onwillig. Hetgeen hij zegt, heet den modernen mensch niet te boeien.
| |
| |
Waarom niet, als een tentoonstelling van Rembrandt duizenden trekt? Waarom niet, als Frans Hals, hij weze echt of valsch, de algemeene genegenheid verwerft? Is het zooveel moeilijker, den trots des volks te prikkelen met Vondels voorbeeld van liefde tot vaderland, vrijheid en vroomheid? Oprechte liefde tot het vaderland veronderstelt heldenvereering, maar hoe zal men deze leeren aan een volk, waar het orgaan, dat zich bij uitstek nationaal noemt, de vergoêlijkende meening oppert: ‘Men zou haast kunnen beweren, dat Vondel in zijn ziel anarchist was, bovendien weinig had meegekregen van de gave des onderscheids. Want een zijner beroemste hekeldichten tegen de regenten, de Roskam droeg hij op aan P.C. Hooft, die zelf een regent in hart en nieren was!’
Zoolang men zich op deze wijze opwindt, zal men het feesten wel niet leeren. Het is immers een functie van volledige menschen, niet van door partijdigheid bekrompen zieltjes!
De ware vreugd aan Vondel beleeft wie hem aandachtig leest. Mag deze vreugd der eenzaamheid bij ons volk nooit eens uitbundig worden, zonder dat het reeds raast, alvorens gedronken te hebben? De stad Amsterdam geve het voorbeeld eener Vondelviering, waar de vreugd niet het stervend offer is op het altaar van de waardigheid!
| |
Vondel, Charlotte Köhler en de Vijf Vocalen.
- In een maand, waarin Vondel herdacht wordt, valt meer dan anders nadruk op het feit, dat het met de voordrachtskunst in het algemeen en met de kunst van het zeggen van verzen in het bizonder, in Nederland bedroevend gesteld is. Er is op dit oogenblik in Nederland niet één tooneelgezelschap, dat in staat is een van Vondel's drama's - wij zeggen niet: naar behooren op te voeren maar - als exempel van verskunst tot zijn recht te doen komen. En dit geldt waarlijk niet voor Vondel alléén. Kunstenaars, die in staat zijn een Nederlandsch vers naar behooren te reproduceeren, zijn zóó zeldzaam, dat voor hun kunst het tooneel praktisch geen mogelijkheden biedt. Zij worden als vanzelf naar de concertzaal, naar declamatorium of recital, ‘afgevoerd’.
Meer echter nog dan eenige aan tekort aan verskunst lijdende tooneelopvoeringen, wierp het jubileum van Nederland's grootste
| |
| |
voordrachtkunstenares op de erbarmelijke verwaarloozing der Nederlandsche woordkunst een pijnlijk-schril licht. Zou het in één ander land in Europa mogelijk zijn, dat iemand van het artistieke peil en met de zeldzame gaven van Charlotte Köhler, gedurende een geheelen avond niet één zuivere klinker of tweeklank weet te produceeren? Zeker, het was een werkelooze, uit wiens mond wij het aangrijpend verhaal van den Marathondans hoorden, maar geen mensch zal dien avond de platte uitspraak van het Nederlandsch als effectvol technisch hulpmiddel, wèl daarentegen als storende tekortkoming hebben beseft. Wanneer de grootsten aldus voorgaan de o tot ou, de e tot ei, de ei tot ai en de ui tot een niet in schrift weer te geven klank te difformeeren, wat valt er dan van de anderen te verwachten?
| |
Teekenonderwijs op de H.B.S.
- Er heerscht beroering in de kringen van het teekenonderwijs wegens de vermindering van het aantal uren, dat op het programma der H.B.S.B. voor handteekenen uitgetrokken stond. Dat is zeer begrijpelijk. Men ziet in de nieuwe regeling een miskenning van de ideëele en practische waarde, die aan goed teekenonderwijs eigen kan zijn en men vraagt zich vol zorg af, hoe men die waarde na de invoering van het nieuwe programma (dat niet de eerste verzwakking van de positie van het vak bracht) nog tot haar recht doen zal komen. Er wordt daarom een actie gevoerd om het verloren terrein te herwinnen; niemand zal daaraan zijn sympathie kunnen onthouden.
Het zou echter te betreuren zijn, indien daarbij de door een Delftsch hoogleeraar gepropageerde en door anderen gretig overgenomen voorstelling ingang zou gaan vinden, alsof de nieuwe regeling een opoffering van de belangen van het teekenen aan de wiskunde zou beduiden, alsof men dus het teekenonderwijs enkel en alleen daarom besnoeid had, omdat men in ieder geval aan de eischen van den moloch Mathesis wilde voldoen. Deze bewering is vooreerst onbewijsbaar: de overwegingen, waardoor de onderwijsautoriteiten zich bij de reorganisatie van de H.B.S. hebben laten leiden, zijn uiteraard onbekend en wanneer men het onbetwijfelbaar noemt, dat de wiskunde ten koste van het teekenen is bevoorrecht, dan misleidt men zich zelf en anderen. Zij
| |
| |
is echter bovendien uiterst onwaarschijnlijk: de tot stand gebrachte hervorming vertoont zoo duidelijk de sporen van een drieledigen oorsprong - men moest voor de A- en de B-school een gemeenschappelijken onderbouw inrichten en men wilde blijkbaar tevens tegemoet komen aan reeds sedert jaren uitgesproken wenschen èn van wiskundige èn van natuurwetenschappelijke zijde - dat het nooit mogelijk zal zijn een harer details uit een enkel motief te verklaren.
Men late zich dus niet verleiden, om een rechtmatige actie voor een uitbreiding van het teekenonderwijs te vertroebelen en te verzwakken door gebruik te maken van een bewering, die wellicht nog meer uit tegenzin tegen het nieuwe wiskundeprogramma dan uit deernis met de verzwakte positie van het teekenonderwijs geboren is.
| |
Kreisler en radio.
- Bij de radio-uitzending van het galaconcert, waarmee op 7 October de viering van het vijftigjarig bestaan van het Concertgebouw te Amsterdam werd ingezet, moest tijdens het optreden van den solist, Fritz Kreisler, grammophoonmuziek worden gegeven, omdat de kunstenaar weigerde, voor de microphoon te spelen. De motieven, waaruit deze weigering voortkomt, schijnen niet van algemeene bekendheid te zijn; de een spreekt van contractueele verplichtingen ten aanzien van het grammophoonplatenbedrijf; de ander vermoedt overwegingen van artistieken aard. Het eerste is, gezien het groote belang, dat juist de grammophoonplatenindustrie bij den radio-omroep heeft, onwaarschijnlijk; het tweede is, tenzij men zou willen aannemen, dat Kreisler als een volkomen vreemdeling tegenover de hedendaagsche mogelijkheden van de radio-reproductie van muziek staat, ondenkbaar.
Het doet er in den grond van de zaak niet veel toe: het feit, dat een optredend kunstenaar zich de weelde kan veroorloven, de radio-uitzending van een concert, waaraan hij meewerkt, gedeeltelijk te verhinderen, blijft er even ergerlijk en onaanvaardbaar om. De ontwikkeling van het instituut Radio heeft er nu eenmaal toe geleid, dat belangrijke gebeurtenissen niet meer beperkt blijven tot de localiteit, waarin ze zich afspelen; het geheele volk kan en wil meeleven met wat vroeger een aangelegen- | |
| |
heid van weinigen zou zijn geweest. Tot die belangrijke gebeurtenissen moet het concert van 7 October, dat de inleiding vormde tot een jubileum, waarop geheel Nederland trotsch is, mede gerekend worden. Daarom had er geen lacune in de uitzending mogen zijn. Het Bestuur van het Concertgebouw zou dank verdiend hebben, indien het dit had beseft en er zijn maatregelen naar had genomen.
|
|