| |
| |
| |
Bibliographie
Erich Trunz, Dichtung und Volkstum in den Niederlanden im 17. Jahrhundert. Ein Vergleich mit Deutschland und ein Überblick über die niederländisch-deutschen Beziehungen in diesem Jahrhundert. - München, Ernst Reinhardt, 1937.
‘Vielleicht werden niederländische Leser an der Art, wie ich die Dinge ansehe, manches aussetzen oder eine ins einzelne gehende Vertrautheit mit Volk, Land und Sprache vermissen. Aber etwaige Mängel solcher Art scheinen mir weniger wichtig als der Versuch überhaupt, dass von deutscher Seite auf die grosse niederländische Dichtung hingewiesen wird.... Die deutschen Barockdichter haben sich selbst nicht so sehr im Verlauf einer deutschen Entwicklung gesehen als vielmehr in dem einer europäischen Bewegung.... Die Niederlande erlebten damals ihre höchste Blüte, während Deutschland im Jahrhundert des 30 jährigen Krieges geistig sich nicht frei entfalten konnte.’
Men zal van Nederlandsche zijde gaarne toegeven, dat de schrijver dit program uitnemend vervuld heeft. Hij is niet te kort geschoten in de poging, Duitschers van het exceptioneele belang dat de Nederlandsche zaken, de dichtkunst in het bijzonder, in de 17de eeuw voor hen hadden, te doordringen. ‘Das bürgerliche Lebensideal und die damit zusammenhängende Volkseinheit waren die Grundlage der niederländischen grossen Dichtung des 17. Jahrhunderts.... Die Einheit der Volks- und Bildungsschichten war Grundlage für die Einheit des künstlerischen Stils.’
Dan vergelijkt hij Opitz met Bredero. ‘Bredro schreibt ein “Liedeken” (het befaamde “Adieu prinsesje jeugdelijk”), Opitz eine “Elegie”. Schon das ist kein Zufall. Opitz bevorzugt die feierliche Gattung, die dem Altertum nahe steht und somit sich gelehrt gestalten lässt, Bredero bleibt beim Lied, der lebendigen, volkhaften Gattung.... Es hat Klang, und es schwingt darin etwas, was wir kuntlerisch in unserem Sinne, gestaltet von innen her, nennen müssen.... Das Gedicht von Opitz ist aus Einzelteilen zusammengesetzt und streng gegliedert. Bredero zeigt dagegen eine Einheit.... Bei Opitz gibt es nichts Volksmässiges.... Bredero, in seinem Volkstum stehend, hielt dem Ansturm des Fremden stand, er wusste es mit dem Alten und Eigenen zuverbinden.... Gewiss schrieben in Deutschland nicht alle so gelehrt wie Opitz und in Holland nicht alle so beschwingt wie Bredero. Aber doch war für das ganze Jahrhundert bezeichnend, dass an seinem Beginn in Deutschland der volksfremde Gelehrte, in Holland der volksnahe
| |
| |
Künstler stand. Auch in ihrem höchsten Gipfel, bei Vondel, hat die niederländische Dichtung die völkische Überlieferung nicht verlassen... Der Glaube an die ständische Ordnung durchwaltet auch seine Gedichte.’
Ook het volgende is zeer goed gezegd: ‘Die deutsche und die niederländische Kultur des 17. Jahrhunderts waren zwar aus ähnlichen Volkstumsgrundlagen erwachsen und sie waren gleichen Bildungseinflüssen unterworfen, aber infolge der Ungleichartigkeit der gleichzeitigen Entwicklung und des gesellschaftlichen Aufbaus waren sie doch wesentlich verschieden.... Die gelehrten Geistreicheleien eines Heinsius waren sinnvoll als Feinschmeckerkost für die Gelehrten in Leiden, unheilvoll als starr nachgeahmtes Vorbild für dichtende Schulmeister und Pfarrer in Schlesien.’
Trunz heeft het bijzondere van Holland zuiver weergegeven. ‘Verschieden und selbständig in ihrer Art entwickelten sie sich weiter. Ihrer beider Erbe kam zu verschiedener Zeit zu seiner stärksten Selbstverwirklichung, im 17. Jahrhundert in Holland, seit dem Ausgang des 18. Jahrhunderts in Deutschland.’
C.
| |
The Colonial Problem. A Report by a study group of Members of the Royal Institute of International Affairs. - Oxford University Press, 1937.
Voor dit boek zijn gezamenlijk verantwoordelijk de heeren Harold Nicholson (voorzitter), Sir John Hope Simpson, G.E. Hubbard, majoor G. St. J. Orde Browne, F.W. Paish, Sir Cecil Rodwell, Sir Richard Winstedt, Margaret Bryant (secretaresse). Het blijkt niet of eenig lid der groep in het bijzonder bij een de hoofdstukken, waarin dit boek verdeeld is, belang heeft gehad.
Het boek is in drieën verdeeld: I. The Internationale Aspect; II. The Colonial Aspect; III. Investment, Trade, Finance and Settlement.
I. Indië, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, de Unie van Zuid-Afrika, worden buiten dit boek gelaten, dan in zoover Australië, Nieuw-Zeeland, de Unie van Zuid-Afrika zelf koloniale dependentiën hebben. Zoo komt dan het Vereenigd Koninkrijk voor zijn kroonkoloniën in de lijst met 61.500.000, Australië met 785.500, Zuid-Afrika met 359.500, Nieuw-Zeeland met 67.700; Nederland met 64.697.000 (met inbegrip van Suriname en Curaçao), Frankrijk met 63.552.000, Japan met 29.280.000, de Vereenigde Staten met 14.143.000, België met 12.900.000,Portugal met 8.720.000, Italië met 2.485.000 (ongerekend Abessinië), Spanje met 1.005.000, Denemarken met 17.000, Noorwegen met 1000.
‘Russia has no colonial empire properly so called, since the whole territory controlled by her is included in the Union of Socialist Soviet Republics.’
Van Nederland, België en Portugal wordt gezegd ‘that they virtually rely on the support of Great Britain. The Netherlands in particular has a rich colonial empire maintained without the possession of linked strategie points.’
Een ander hoofdstuk stelt de vraag: ‘do colonies pay?’ Dit wordt aldus beantwoord: ‘The value to be measured would not be the whole of the economic benefits derived from the relations between the colony
| |
| |
and the metropolitan country, but only that part of them derived from the particular relationship between the colony and the possessing Power.’
‘If the reasons,’ zegt nog een ander hoofdstuk, ‘for desiring colonial dominion were purely economic in character, the solution of the international colonial questions might be met. It might be argued that, with an “Open Door” effective in al the colonies, non-colonial Powers would have an advantage, since they would share the benefits, without incurring the responsibilities and costs. But there are other motives for the acquisition of colonies: desire for prestige attached to world-wide empire and for the possession of naval and air bases and other facilities for war. Though the many smaller states desiring equality of economic opportunity might be satisfied by the policy of the Open Door, it is by no means certain that the so called, “dissatisfied” Powers would be.... In view of the difficulties attending transfer, it seems more practical to consider alternative means of satisfying the grievances of non-colonial Powers. But none of them satisfy colonial hunger in terms of prestige and world power.’
II. ‘The vital aspect of the colonial question is the direction of colonial policy in the interests of the colonial communities themselves... Naked exploitation is abjured, and a great effort is being made troughout the colonial world to reform the administration of native affairs.... French policy aims at making the colonial peoples Frenchmen;.... the British, on the other hand, do not desire to make Africans Englishmen, but would like them to remain Africans even when they have received a university education, and to help in the development of African States.... In the Dutch overseas territories there is no colour bar, and in Netherlands India all careers are open to the educated Indonesian (behalve bij het Europeesch bestuur).... The Dutch system, with its successful insistence on decent conditions of health and cleanliness, is steadily raising the standards of the people. Add tot that a good system of education, and it is clear that in time the gulf between Europeans and Javanese will diminish further.’ - De Ned.-Indische Algemeene Volkscredietbank wordt geprezen. - ‘Dutch policy provides for the gradual emancipation of colonial countries within the frame work of the Kingdom of the Netherlands.... Netherlands India tends more and more to become a distinct entity, though it is a component part of the Kingdom of the Netherlands.’
III. Deze afdeeling is voornamelijk gevuld met vergelijkend statistisch materiaal. ‘The Dutch reluctantly concluded that something must be done to check the flood of Japanese imports, which let to complaints from other countries trading with Netherlands India. Moreover, though cheap Japanese goods were in many ways a boon to the impoverished native population, too great a dependence on a single source of imported consumers' goods was felt to be dangerous. By the Crisis Import Ordinance of 1933 and later enactments, the Government took power to regulate imports.’
Een der talrijke aanhangsels geeft in het kort verslag der bepalingen van de Nederlandsche grondwet van 1922 en die van de staatsinrichting van Ned.-Indië van 1925. Over het algemeen lijken de gegevens grondig bewerkt en onpartijdig voorgesteld. Een boek om zeker blij mede te zijn.
| |
| |
| |
Theun de Vries, Oldenbarneveldt. - Den Haag, H.P. Leopold, 1937.
‘De verontwaardiging over het uiteinde van Holland's knapsten diplomaat mocht onder de Arminianen natuurlijk fel oplaaien, er was intusschen geen sprake van eenige reactie naar buiten. De nieuwe heeren zaten te vast en te breed in den zadel. Het zou nog tot 1625-'26 duren - dus tot na Maurits' dood - voor Joost van den Vondel openlijk zijn felle protesten durfde te laten hooren, die de doodsklok van den Advocaat nog eens spokig aan het kleppen brachten en de gemoederen in nieuwe beroering. Vondel was de eerste, die den ouden Geus en vaderlander als een slachtoffer van “vadermoorders” en “tyrannen” bezong, en daarmee een nieuwe nationale legende in het leven riep, die haar dienst heeft gedaan, zoo vaak er beweging ontstond tegen orangistische of religieuze drijverij, en alle “erasmiaansche” krachten in het geweer moesten worden geroepen. Een legende, die zich voortspon door de nederlandsche historie tot op de tweede helft van de vorige eeuw toe....
En uitgebluschte, vroeg oud geworden Maurits behield onbestreden het terrein. Noch als staatsman, noch als oorlogsheld bewees hij echter, dat de overwinning op den binnenlandschen vijand hem ook maar één oogenblik van nut was geweest. Zijn krijgsbedrijven verliepen zonder de sucessen van weleer; de bestuurscentralisatie, die men minstens van hem had mogen verwachten, nadat hij de “verdeelzieke” regenten-politiek had gebroken, bleef volkomen uit. Meesters in den staat waren alleen de Calvinistische predikanten geworden.’
Dit is goed geschreven; hebben wij ook een juisten Oldenbarneveldt ontvangen? Met zijn tweehonderd bladzijden heeft Theun de Vries gewoekerd; het voornaamste wat er van Oldenbarneveldt te zeggen viel is door hem goed gezegd. Ondanks de beknoptheid die hem opgelegd was, misschien juist òm die beknoptheid, heeft hij zich geschiedschrijver kunnen toonen, en men moet tot drukfouten als ‘York en Stawley’ afdalen om hem te willen betuttelen. Ik heb ‘Oldenbarneveldt’ zeker met genoegen gelezen, en met zijn meeste oordeelvellingen stem ik in.
C.
| |
Mr. J.M. Fuchs, Jan Pieterszoon Coen, in uitspraken van hemzelf en anderen. - Baarn, Bosch en Keuning, 1937.
Het mag, op een oogenblik dat Hoorn zijn grooten zoon viert, een gelukkige gedachte heeten, die Mr. Fuchs verwezenlijkte: in een twee-en-dertigtal van zijn kernachtigste gezegden nog eens weêrom te herinneren aan wat Nederland in Coen heeft bezeten. Er zijn ook vijftien gezegden van anderen over Coen bij (van Velius tot Colijn), maar hoe vallen die meest alle af bij wat de Grondvester zelf, in zijn zilte zeemanstermen, aan zijn lasthebbers te bedieden wist. Wij allen moeten er ons wel klein bij voelen.
C.
| |
Dr. D.A. Brouwer, Ameland, een sociaal-geografische studie. - Amsterdam, H.J. Paris, 1936.
De geschiedenis van Ameland boeit te allen kant. Het eiland leidde een eigen staatkundig bestaantje tot het eind der achttiende eeuw, toen
| |
| |
het deel werd van Nederland. Het telt onder zijn bewoners opvallend veel roomschgezinden en mennonieten. Het is tot voor kort een uitzonderlijk taai restant van agrarisch communisme (naar het oude model, niet naar dat der sovjets) gebleven. Het is in vele opzichten, misschien in de voornaamste en wellicht in oorsprong, onfriesch, maar ligt midden tusschen de goed friesche eilanden Skiermûntseach en Skylge in. Het heeft in een snel tempo nu pas een reeks ingrijpende hervormingen doorgemaakt (verteerd nog niet), te beginnen met opruiming van dat communisme en vervanging ervan door soortgelijk stelsel als het oude Rusland, van vòòr de sovjets, waar Ameland wel trekken mee gemeen had, in begin van uitvoering heeft gekend, hervormingen met dijk- en straatwegaanleg en ruilverkavelingen als gevolg.
Hierin steekt stof voor vele monografieën, meer stof dan tot nu, al was reeds vrij veel over het eiland geschreven, goed was verwerkt.
Een belangrijk brok van dit werk is echter thans verricht. Sociaalgeografisch leverde mej. Brouwer in dit utrechtsch aardrijkskundig proefschrift een bijdrage, die bij is en die er zijn mag. Persoonlijke afkomst en bekendheid effenden haar het pad tot vlijtig en vruchtbaar onderzoek ter plaatse, aangevuld door nauwkeurige kennisneming van publieke en niet publieke gegevens; een door haar zelve geteekende uitvoerige kaart van het grondgebruik in 1934-'35 illustreert met andere kaarten, grafieken en foto's haar bevindingen en haar tekst. Op het terrein, dat het boek bestrijkt, is thans het werk in hoofdzaak verricht.
Wèl blijven er nog vragen open, ook van sociaal-geografischen aard. Enkele noem ik.
Hoe te verklaren, dat de drie belangrijkste onzer Noordzee-eilanden Texel, Terschelling en Ameland, in geografischen opbouw toch nauw verwant (al zegt de schrijfster, dat Texel niet een Wadden-eiland is), in het veld en dus ook op kaarten van behoorlijk groote schaal, die goed de parcelleering van den cultuurgrond doen zien, elk een eigen type met onderling opmerkelijke verschillen vertoonen? Hieromtrent laat zich wel iets gissen en aan historisch vaststaande feiten toetsen; dat er nog eens antwoord komt op de gestelde vraag, is derhalve geenszins ondenkbaar, maar vòòr ons liggen, geformuleerd en wel, doet zulk een antwoord nog niet, ook niet bij mej. Brouwer, die wel bouwstof aandraagt, maar de oplossing niet.
Zij vergelijkt af en toe - en dit was een gelukkige gedachte - met de duitsche Waddeneilanden, de oost- en de noordfriesche, maar haalde hieruit minder dan erin zit; zelfs Borkum, dat ook tot voor kort zijn sterk versnipperd binnenland naast zijn onverdeelde buitenweiden had liggen en dat ook kort geleden zijn ruilverkaveling kreeg, waarschijnlijk met de Halligen wel de rijkste vindplaats in Noordzeegebied van gelijkenissen met Ameland, zelfs Borkum wordt slechts zoo terloops vermeld, dat het haast niet opvalt, ja den indruk maakt, ook deze schrijfster met haar goed paar oogen niet te zijn opgevallen, hoewel een door haar geraadpleegd auteur, Herquet, haar op weg had kunnen helpen.
Men kan dit leemten noemen en zij doen even pijnlijk aan, juist in een boek als dit, waarin men zoeken moet naar dezulke en dat in 't al gemeen een zoo weldadigen indruk maakt van rustig evenwichtige behandeling en beheersching.
v. B.
|
|