| |
| |
| |
Het getuigenis van het zwarte ras
I. In eigen land
Albert Sarraut, Fransch oud-minister van Koloniën, heeft Europa verwittigd. De gekoloniseerde volkeren, op de hoogte gebracht van onze mechanische methodes, zullen zich eens tegen ons keeren, om ons met onze eigen wapens te bevechten.
De heer Sarraut is tot de kolonisatie gekomen door de exotische kunst, bekent hij zelf. Het mag dan eigenaardig heeten, dat hij stilstaat bij de technische problemen en blind is voor een fenomeen, dat zijn bewering een misschien voor hem onvermoede kracht zou hebben bijgezet. Wat hij ‘le ressac de la colonisation’ noemt openbaart zich reeds, niet door gewapende opstanden, maar door een intellectueele beweging, waarvan de veropenbaringen ons niet meer kunnen ontgaan. Opstanden zijn locale feiten. Maar het doordringen van de negerkunst en -literatuur in de blanke wereld is een veel meer uitgebreid offensief, namelijk internationaal, universeel.
Wij zenden den negers onze machines. Zij antwoorden ons met de betoovering van hun fetisjen, het rhythme van hun dansen en hun poëzie. Laten we begrijpen. Want begrijpen alleen is een echte verovering.
De negers bezitten een diepe artistieke traditie, een rijk kultureel verleden. De archeologische vondsten, onder meer in Abessynië, getuigen voldoende voor die bewering. Er is echter nog meer, nl. een eenheid van inspiratie. Dat is het meest indrukwekkend kenmerk van alle negerkunst. De plastiek, de dans en de literatuur beïnvloeden elkaar volgens duistere riten, die door alle inboorlingen worden gerespecteerd. Het kan wellicht een probleem heeten, hoe de bevalligheid van die volmaakte orchestra- | |
| |
tie tot onze gevoelswereld is doorgedrongen. Wat geeft het? We bevinden stilaan, dat de kolonisatie niet een economische verrijking, maar een reusachtig intellectuëele en artistieke verrijking heeft meegebracht. De doseering is klein en we kunnen er blind bij blijven. Maar het aandeel der Amerikaansche beschaving in de kunstwereld wortelt in het zwarte element van zijn bevolking.
De poëzie der negers ontbloeit overal. Een hoek van Ruandi heet Kamugani, wat zeggen wil: het land van verhalen en droomen. Sinds Stanley, die de verhalen van zijn zwarte gidsen verzamelde, zijn de meeste pioniers niet ongevoelig gebleven voor de Kongoleesche romance. Ze rythmeert de inspanning van dragers en pagaaiers, ze dient om de olifanten te temmen, om de moeders te troosten over het verlies van hun kind, om den stamboom der chefs en de exploten van den stam over te leveren aan het nageslacht. De neger houdt van het lied. De zangwijze is niet zeer verscheiden, maar het lied zelf getuigt voor een buitengewoon vruchtbare verbeelding. Het is meestal kort. De zangwijze bestaat vooraf en de zanger improviseert.
Merkwaardig vooral zijn de verhalen, die spelen in de dierenwereld. Badibanga kent Engelsch en Fransch, hij naait met een Singer, laatste model, hij verkoopt eieren, hij is kapper, fietsreparateur en.... fabeldichter. Zijn fabelen worden geïllustreerd door den bekenden inlandschen schilder Djilatendo. Djilatendo is niet de eenige schilder. Ook Lubaki heeft zich bij ons reeds een faam verworven. Zij gebruiken onze kleuren, om ons met de origineele frischheid van hun animistische landschappen te boeien.
De negerpoëzie vergezelt spontaan de meest- verscheiden uitdrukkingen van de sensibiliteit. De jacht heeft in Soedan een zekere religieuse beteekenis. Dus zijn de liederen over de jacht in een zekeren zin religieuze zangen. Ze worden dansend gereciteerd. Het is onmogelijk in een vertaling nog maar een gedachte te geven van het wonderlijk rhythme en het beknopt karakter dier gedichten. Het gedicht ‘Fakomé door de dieren verraden’ vraagt nog een andere verklaring. Het is een brok legende. Fakomé had zich door zijn bedrevenheid als jager den haat van het wild op den hals gehaald. Zij kunnen hem niet vangen maar zij gebruiken een list. Een jonge buffel metamorphoseert zich tot een mooie vrouw, die Fakomé gaat verleiden. Zij slaagt
| |
| |
er in, hem in een versterking der dieren te lokken, die de menschelijke gedaante hebben aangenomen. Fakomé wordt gevierd. Samen met zijn ‘bruid’ zit hij in de schaduw van een muur. Het is morgen. Dan treedt een zanger vooruit en begeleidt op zijn simbi zijn lugubere melopee.
Melopee
Toen de dieren Fakomé, zoon van Siradioeba
door een list hadden gevangen. Nu zullen ze
hem verscheuren en een diermensch speelt nu
op de simbi het lied van den dood:
Kom, ik ga de jachtmuziek beginnen,
voorwaar een muziek van gevaren en dood,
muziek die oproept den dood.
Kom, ik ga de muziek van de jacht beginnen,
voorwaar een muziek van gevaren en dood,
muziek die oproept den dood.
Ik ga de jachtmuziek beginnen,
van plotse wending in de jacht.
Zij wordt gespeeld Fakóme ter eere
die de zoon van Siradioeba is.
Voorwaar een muziek van droefnis en dood!
Het is de muziek der leerende jagers
zij is voorwaar voor hen gemaakt,
en zij roept waarlijk op den dood.
Ik ga de jachtmuziek beginnen
voorwaar een muziek die oproept den dood,
een muziek die de jonge jagers ontstelt
en die hen voorwaar ontmoedigt.
Muziek, die oproept den dood!
| |
II. In Amerika
Het aandeel der negers in de Amerikaansche kunst is te verklaren uit hun artistiek verleden. Dat aandeel trouwens is vrij van vreemde invloeden gebleven. De elementen er van zijn autochtoon, ze zijn daarenboven treffender en meerbeteekenend dan die van het blanke ras. Het aandeel van den zwarte beteekent de beste originaliteit van de Amerikaansche kultuur.
| |
| |
Wat is dat aandeel? In het lied: de sprituals en in mindere mate de blues. In de traditie: de zwarte folklore. In de muziek: de zwarte jazz.
Juist zijn gebrek aan ontwikkeling behoedde den neger er voor te vervallen in een imitatiekunst. Aan wat hij van de blanken overnam gaf hij een nieuwen stijl en een andere interpretatie. Hij had geen oude conventies te eerbiedigen. Hij had geen grammatica of geen critisch oog te vreezen. Zoo moest zijn kunst er een zonder kunstgrepen zijn, en de meest eerlijke ter wereld.
De slavernij voerde hem naar de vlucht in het emotieve en het religieuze delirium. Hij had niets in zichzelf te ontdekken dan zijn verlossing. De blanke wereld werd een paradijs om naar te smachten.
De spirituals werden geboren als uitdrukking van dat hartstochtelijk geloof in een andere wereld. Het zijn de pijnlijke kreten van gansch een volk. Aan het artificieel decor der spirituals (maneschijn over katoenplantages) hebben schuld: tooneel, bioscoop en publiciteit. Doel: het inslapen van het blanke geweten. Identificatie: snobisme.
Het is sympathiek, nietwaar, de sociale verantwoordelijkheid te vergeten en de negers te hooren zingen, klagend, maar zonder wrok, hun hoop op vrijheid en hemelsch genot. De Voorzienigheid der negers hield schoenen en hemden, harpen en kronen in stock, alsmede een hartelijk welkom. De blanke intellectueelen en artisten waren het aan henzelf verplicht, de getuigenissen van een zoo gepaste resignatie en de naïeve droomen der Amerikaansche negers de wereld rond te zenden. Maar men vergat, dat deze melodieën maar zeer zwak representatief zijn voor de psychologie van menschen, die men onderworpen geloofde en blind, omdat men er belang bij had, dat te gelooven. Er is namelijk nog wat anders: de negerkultuur schijnt de meest waarlijk democratische van Amerika en zij getuigt voor een zoo geweldig realisme, dat het onvereenigbaar is met het beate mysticisme der sprirituals.
In de blues en de arbeidsliederen is het sociaal element meer beklemtoond. Hier geeft het dagelijksch leven van een verdrukt volk het leven aan de poëtische folklore. De blues blijken bij vergelijking origineel verwant te zijn met de oude ballade. Hun rhythme is vaak minder verfijnd, minder treffend, maar hun groeiende herhalingen maken een zoo machtig effect en de korte
| |
| |
eenvoudige beschrijvingen zijn allicht zoo treffend. De rhythmische beweging der arbeidsliederen is onweerstaanbaar en gegroeid uit het labeur van elken dag.
In de XIXde eeuw hadden de zwarte dichters den primitieven geest opgegeven. De schrijver was meestal door het onderwijs van zijn volk gescheiden en begon vreemde voorbeelden na te volgen. Hij gelukte er alleen in onnatuurlijk, geaffecteerd te doen. Maar de reactie bleef niet uit, en heden is de zwarte dichter weer dicht bij de rechtzinnigheid.
De poëzie van Langston Hughes is frisch en vrij van alle sentimentaliteit. Andere leiders der hedendaagsche school zijn Countee Cullen en Claudius McKay. Zij geven een nieuwen stoot aan een lang bestaande beweging, waarvan de evolutie was verlaat.
De weg loopt meer naar het krachtige, dan naar het fijne. De uitdaging is meer beteekenend geworden dan de bevalligheid. Zie: ‘Als wij sterven moeten’.
De erkenning van de rasminderwaardigheid en de smeekende toon hebben de plaats geruimd voor een houding van superioriteit en onafhankelijkheid bij dichters als Countee Cullen, Langston Hughes en Gwendolyn Bennet. Zie hun liefdestrofen. Soms klinkt het heimwee naar het kleurige Afrika door. En soms wordt het een profetische uitdaging als in ‘Amerika’.
De nieuwe negerliteratuur in Amerika is een snelle vooruitgang van de rascultuur. De evolutie is nog onvolledig. Ze is de dynamische richting uitgegaan. Zij kenmerkt meer dan het ontwaken van gansch een volk.
In plaats van hun voordeel te halen uit de commercieele en industrieele procédé's der blanken, geven zij zich over aan poëzie, dans en tooneel. Hun overgave aan de poëzie is een nieuwe vorm van den toekomstigen oorlog. De blanken zullen de overwinning der negers bespoedigen door elkaar te vernietigen met gassen en microben. Maar hun kanonnen zijn volkomen gedemodeerd.
Nog even over het formeele probleem.
Hoe leven de colored men in Amerika? In het zuiden in grooten getale, in het noorden bij belangrijke groepen in de steden, waarvan zij den invloed ondergingen, overal als koloniën, afgezonderd tusschen de blanke bevolking. ‘De eenzame jager’ werd in zoo'n kolonie genoteerd.
| |
| |
Die gedichten vertoonen een zeker rasbewustzijn, een solidariteit, die zich uit in de haatvolle herinnering aan den tijd der slaven, een geresigneerde wijsheid en hoop op een beter leven. Ze zijn de vrucht van een collectieve gedachte, maar individueel als uitdrukking.
Hun primitiviteit is door vertáling niet weer te geven. Zij mag trouwens niet overdreven worden. Juister zou ze spontaan te noemen zijn. Hun schoonheid is louter auditief. Het rhythme is hun bijzonderste element. Het wordt bereikt zonder de medehulp van rijmen of regelmatige metriek, alleen door de verbinding van lettergrepen van verschillende hoogte, het verdeelen en groepeeren der verzen, het aanwenden der rustpunten in de vocale tijden. De schikking der klanken geeft het rhythme van het vers, de schikking der verzen dat van de strofe (niet in de gewone beteekenis), de schikking der strofen dat van het gedicht.
Dezelfde woorden worden hernomen en gecombineerd en zoo krijgen ze een nieuwe waarde als musicale notitie, een waarde die zoo belangrijk is als hun beteekenis.
Dat rhythme herinnert aan den oorsprong van die poëzie, wellicht van alle poëzie: de recitant zingt en danst terzelvertijd het gedicht. De toehoorders rhythmeeren zijn dans met den tam-tam, de handen of de voeten. Als de danser een figuur of een reeks figuren afgesloten heeft, dansen de toehoorders een stap, terwijl ze een kreet slaken, een zin of een vers herhalen. Daar ligt de oorsprong van het refrein of den toezang. Dat materieel proces gaat natuurlijk samen met een min of meer ingewikkeld psychologisch proces. Sommige gedichten zijn enkel dansscenarii. Waarschijnlijk vermindert de waarde van het choregrafisch gedeelte, naarmate het verstandelijk gedeelte vermeerdert. Zoo komt men dan tot een progressieve differentiatie. Hoewel de hedendaagsche Amerikaansche negergedichten niet meer zoo eenvoudig zijn en reeds wijzen op een lange evolutie en een traditie, dragen ze niettemin nog het kenteeken van hun fysiologischen oorsprong.
De negers zingen en de blanken juichen toe.
Negro-Spirituals
I
Ik zei mijn kapitein, dat mijn voeten bevroren.
- Naar den duivel uw voeten, den wagen vooruit!
| |
| |
Kapitein, kapitein, de oude Ben is uitgeput.
- Naar den duivel uw ziel! de beurt aan den os!
Kapitein, kapitein, de weg is zoo glad!
- Voort, neger, voort, tot het zinken der zon!
Kapitein, kapitein, maar ziet ge dan niet:
de weg is van regen en koude een hel.
- Een hel of een hemel of vagevuur!
- Kapitein, kapitein, eens slaat mijn uur.
II
Naar den hemel wil ik gaan
en op der engelen plaatsen zitten;
naar den hemel wil ik gaan
en van der engelen spijzen eten.
zullen doen naar ons behagen.
Ballade van den eenzamen jager
Hoort gij des jagers hoorn?
Ik hoor hem schallen over de moeren....
hoor ik, hoor ik den hoorn schallen.
Want hij juicht bij nacht
in de moeren der trieste rivier,
den hoorn van den eenzamen jager.
Hier en daar, aan den wateroever
tusschen de moeren der rivier
van het vlakke meer tot aan de rivier,
loopt hij doorheen de moeren
den hoorn van den eenzamen jager.
En als het water hooger staat,
en slaat het water der rivier,
den hoorn van den eenzamen jager.
| |
| |
Hij leeft tusschen wijngaard en boomen,
in den schoot van het riet en de heide
en als het water hooger staat,
geheel rondom de gele waatren,
de toornige waatren der rivier,
kan ik zijn hoorn hooren schallen.
den hoorn van den eenzamen jager.
Wie is die eenzame jager?
Dat is, wat ik niet zeggen zal.
Hij waart door deze moeren
Want hij doodde een mensch, hij doodde een mensch,
en waart door deze moeren.
waar ik mijn zwijnen kweek
en waar ik jaag en visch;
Hij doodde een mensch, hij doodde een mensch,
en waart door deze moeren.
Hij heeft zijn naam veranderd
want doodde een mensch, want doodde een mensch
en waart door deze moeren
en hij jaagt heel alleen,
want doodde een mensch, want doodde een mensch
en waart door deze moeren
Indien we moeten sterven
Indien we moeten sterven, niet als zwijnen dan,
opgejaagd en opgesloten in een smerig hok,
om ons het woedeblaffen van uitgehongerde honden,
die spotten om ons zoo vervloekte lot.
Indien we moeten sterven, weze 't dan een eedle dood,
ons kostbaar bloed zij niet vergeefs vergoten
opdat de monsters, die wij hebben uitgedaagd
genoodzaakt zijn, ons, dooden, nog te eeren.
| |
| |
O broeders van mijn ras, nu ten gemeenen vijand in,
dat onze moed zijn talrijkheid vervange,
op hunne vele slagen onze doodelijke slag!
Wat geeft aan onze voeten daar het open graf!
Wij toonen het gelaat de horde laffe moorders,
gedrongen naar den muur, ons antwoord ons verweer.
Amerika
Ik ben de donkre broeder,
ze zenden me de keuken in
zal ik aan den disch gezeten zijn
Ze zullen trouwens zien, hoe schoon ik ben,
ze zullen zich verlegen voelen, -
De Nar
En hoe zoudt ge niet lachen?
En hoe zoudt ge niet snikken?
| |
| |
Schatert op mijn grijnzenden mond,
Lacht om het rijk van mijn zorg.
Dezer wereld stomme clown,
de gek dien de dwaze blanke prikt.
Zal ik het ooit nog worden?
Liefdesstrofen
Mijn lief is donker, zoo de uwe helder is,
daarom bemin ik haar nog meer
dan achtelooze maagden met het bleeke haar,
het lichte en koude bloed.
Ik heb u lief om uw gebruinde huid
en de afgeronde donkerte uwer borsten;
om de droefheid waar uw stem aan breekt
de schaduw waarin uw grillige oogleden rusten.
Kom met mij naar het land van de boomen,
die buigen onder de taatrende papegaaien
we gaan dit land van grijze vogels uit.
|
|