buil, die Mussert van de stembus opliep, en de ontvangst vlak hierna van het koninklijk gezin in de hoofdstad hebben hem (A.) te denken gegeven en hebben, dunkt hem, ook zijn politieken verwanten ‘bij rustige overweging iets te zeggen’.... ‘niet te ontkennen valt, dat de parlementaire monarchieën in het algemeen een veel sterker bolwerk tegen de dictatuur zijn gebleken te zijn dan de republieken’....; hij is ‘tot het bewustzijn gekomen dat de parlementaire constitutioneele monarchie, mits vertegenwoordigd door een vorstenhuis, dat meer ruggegraat tegen een dictatuur bezit dan het Italiaanse, verkieselijk is boven een republiek, waarin een kerende wind al te gemakkelijk een president met fascistische sympathieën aan het hoofd van staat zou kunnen brengen’; Ankersmit's gevoelens zijn ‘monarchaal geworden’ en hij verzoekt zijn partijgenooten, zijn ‘gedachtengang waarvan (hij meent) dat die ook menig ander niet vreemd is, rustig en zonder vooringenomenheid (te) willen nagaan.’
Dit bezadigd woord, gesproken onder duidelijken invloed van heel versche feiten, komt een stuk later dan dat der Webbs. Reeds dit wijst er op, dat de erin besloten erkentenis niet met die feiten, al dragen deze een nieuw en sterk argument aan, staat of valt.
Deze erkentenis, bij niet-socialistische democraten in Nederland sinds lang vrijwel gemeengoed, is, dat een parlementaire monarchie als de onze, telt men al haar kenmerken bij elkaar en stelt men deze tegenover die van republikeinsche staatsvormen, het wint van deze en dit ook en juist om redenen van goede democratie. Wie het anders ziet, staart zich blind op uiterlijkheden en miskent, onvolledig en eenzijdig het erfelijkheidsbeginsel, aan de monarchie eigen, beziende, deze belangrijke deugd hiervan, dat staatshoofden krachtens erfelijkheid, die dit zijn van nature boven de partijen staan en dus veel beter dan gekozen presidenten, producten veelal van één partij, de staatseenheid vermogen te belichamen en onpartijdig te zijn.
Dit argument bezigde Ankersmit niet. Het moet toch ook tot hem en de zijnen spreken, doch hoe dit zij, wij gelooven niet mis te tasten met te onderstellen, dat menig S.D.A.P. er, wien bijwijlen het Wilhelmus wel op de tong heeft gebrand, Ankersmit's artikel zal hebben ondergaan als een verlossend woord.