| |
| |
| |
Een dichter der Zigeuners
(Garcia Lorca's ‘Romancero Gitano’)
De ‘Romancero Gitano’ van Federico García Lorca behelst verzen tussen 1924 en '27 geschreven, en is inmiddels al in acht oplagen verschenen. Ik heb het boek in Spanje in veler handen gezien, ook van lieden uit het volk, en menigmaal spontaan stukken daaruit horen reciteren. Dit is des te verwonderlijker, omdat men reeds uit weinige regels bemerkt dat García Lorca's taal, die zo vaak ‘calé’ is, d.w.z. ‘zigeuners’ en aan spontane spreektaal herinnert, hem niet belet zeer subtiele en ongewone dingen te zeggen, welke iedere andere dichter volkomen onpopulair zouden moeten maken. Het is juist dit samengaan van twee dergelijke uitersten, wat aan de poëzie van deze dichter bij de gratie der Muzen haar bizondere charme geeft. Hij is nergens goedkoop, nergens de luchtige prettige zanger die een volksdichter steeds is. Hij is integendeel ‘hermetisch’ in de volste zin des woords. Zijn beknoptheid is onovertrefbaar, zijn zeggingskracht van een aangrijpende directheid.
Dit geldt voor bijna geheel zijn lyrisch oeuvre, maar nog in bizondere mate voor zijn ‘Romancero Gitano’ waarin een schier onmerkbaar verhalend element is geslopen, dat verbonden met prachtige, in al hun kortheid uiterst levendige beschrijvingen, het geheel een zeldzame spanning geeft. Hierin moet het geheim van zijn populariteit schuilen. En wellicht voor een deel ook in het feit, dat de achtergrond van deze gedichten gevormd wordt door het leven van de zigeuners dat aan allen zo goed bekend is, en dat toch zo raadselachtig en in zijn diepste wezen vreemd aan de Spaanse volksaard blijft.
De vreemdheid van dit bekende, de on-iberische atmosfeer van deze lieden zonder wier aanwezigheid het Spaanse landschap niet voorstelbaar is, en de typische andalusische toon welke ge- | |
| |
dempt maar onmiskenbaar uit deze gedichten opklinkt, dat is het, wat García Lorca beter dan wie ook heeft weten te vertolken.
Romances zijn het slechts in een zeer ruime betekenis van het woord; het zijn langere gedichten, uit korte, rijmloze verzen samengesteld, die meestal kruisgewijze assonneren, op de wijze der klassieke spaanse romances, maar soms ook in het geheel niet assonneren. Toch zijn ze in hoge mate muzikaal en zoetvloeiend, en deze eigenschap die ditmaal niet aan rijm of stafrijm, maar enkel aan een geraffineerde woordenkeus en aan het bizondere klankkarakter van het spaans te danken is, maakt de romances van García Lorca zo moeilijk vertaalbaar.
De eerste van de achttien romances uit de bundel is een gedicht van ‘De Maan’, waarin nog veel ‘volkstoon’, veel lichte zangerigheid te vinden is. Een lied van de nostalgie en de ‘Weltschmerz’ die de Gitanos op maannachten plotseling aangrijpt. Een verschijnsel dat de goede George Borrow al opgemerkt heeft.
Veel sterker, en een van de meest typische verzen van García Lorca, is het volgende van ‘Preciosa en de lucht’. Van de dansende zigeunervrouw die plotseling door een bijgelovige schrik gepakt wordt als de wind opsteekt terwijl ze langs een beeld van de naakte sint Christoffel voorbijkomt. Met een vurig zwaard achtervolgt haar de wind, en ze vlucht in het huis ‘boven de pijnboomen’ van de engelse consul.
Even komt de fijne zuidelijke humor om de hoek, als de dichter vertelt:
De engelsman geeft de gitana
en een glaasje vol jenever
hetwelk Preciosa niet drinkt.
Zij drinkt niet, waarschijnlijk omdat er ook drie carabineros (gendarmes) zijn komen toelopen. Zij vertelt slechts huilend haar avontuur, dat in het geheel geen avontuur is, aan ‘die lieden’.
Het is een subtiel stukje zigeuner-psychologie, en dat is ook de volgende romance ‘Reyerta’ - Twist. Flitsende messen, snelle steken. En de koele sarcastische toespraak:
hier passeerde de oude historie.
Er zijn vier romeinen gestorven
| |
| |
En dan hangt de warme, broeiende, schroeiende middag weer stil over de dorre spaanse hoogvlakte.
De ‘Romance somnambule’ is een echte expressionistische rhapsodie-in-groen, onwerkelijk, angstaanjagend. Een dynamisch geworden schilderij van Chirico of Dali. Het is niet te parafraseren, dit geheimzinnige klimmen van de twee vrienden, de plotselinge aanwezigheid van de Gitana, en het moment van starre schrik, als dronken Guardias civiles tegen de deur aan bonzen.
Tegenover zulk een adembenemende, morbiede droomsfeer staat in verrassende helderheid de zuivere, onvertroebelde realiteit van de klooster-cel waarin ‘De Zigeuner-non’ zit te borduren.
Stilte van kalk en myrte.
Malven en fijn-riekend kruid.
In de grijze spinnewebben
vliegen de zeven vogels van 't spectrum.
De kerk gromt in de verte
als een beer met de buik naar boven.
Steeds intenser wordt de stilte en de afgeslotenheid van het klooster. Maar de gedachten der zigeuner-non dwalen weg naar wolken en bergen die zij slechts in haar verbeelding aanschouwt.
Op het oogenblik is veruit het beroemdste gedicht van García Lorca de prachtige romance van ‘De ontrouwe gehuwde’. Het gedicht begint midden in een gezongen couplet, alsof de zigeuner die het gebeurde vertelt, eerst rustig voor zich uit zijn liefdesavontuur loopt te bezingen, zoals in werkelijkheid vaak genoeg geschiedt. Een wonderlijke charme gaat uit van dit begin:
En ik heb haar naar de rivier gebracht,
denkende dat ze een meisje was,
maar ze hield er een man op na.
Dan eerst begint de eigenlijke romance.
In geen gedicht leert men beter de ganse García Lorca kennen, dan hier, waar hij zulke verrassende beelden geeft als dit:
De straatlantarens doofden
en alle krekels ontbrandden.
Met langzaam-stijgende liefdes-extense, en tegelijkertijd een fijne ironie waaruit al de sluimerende verachting voor de
| |
| |
‘busné’ (de niet-zigeuner) spreekt, vertelt de Gitano hoe hij de jonge vrouw bij de nachtelijke rivier-oever verleidt. En dan volgt zijn wonderlijke, tedere beschrijving:
Noch nardusplanten, noch slakken
hebben een zó fijne huid.
De romance wordt een gezang vol triomf:
Ik ben die nacht de beste weg
te paard op paarlemoeren ros
met tuig noch teugels aan.
Maar dan breekt de ironie weer door. De Gitano wil niet vertellen wat zijn ‘geliefde’ hem in het oor heeft gefluisterd, want ‘als man’ vreest hij de goede verstaanders. Hij heeft de vrouw een prachtige grote naaidoos cadeau gedaan, en hij heeft zich in haar niet willen verlieven, omdat zij hem aanvankelijk had wijsgemaakt dat ze nog een meisje was.
Formeel is dit gedicht van een prachtige afgerondheid. Aan het oude, eeuwige thema heeft García Lorca met zijn lichtelijkironische toon een nieuwe wending weten te geven, die buitengewoon nauwkeurig de sentimenten der moderne Spaanse jeugd op dit gebied vertolkt.
De romance van ‘Het zwarte leed’ geeft de wanhoop van een zigeunerin weer. Ook hier vindt men de meest gewaagde metaforen:
Berookte aambeelden haar borsten,
zuchten ze ronde gezangen.
Geen noordelijke dichter zou het aandurven een zo expressionistische formule te gebruiken, die niettemin zeer nauwkeurig de bedoeling weergeeft. Het slot vooral van dit gedicht is prachtig:
bevlogen hemel en blâren.
Met bloemen van pompoenen
kroont zich de nieuwe maan.
O smart van de zigeuners,
pure smart en altijd alleen.
O smart van verborgen bedding
De drie volgende romances zijn gevitaliseerde beschrijvingen van engelenbeelden. Een Michaël uit Granada, een Rafael uit
| |
| |
Córdoba, en een Gabriël uit Sevilla, barokke zigeuner-figuren in het nóg barokkere milieu van hun steden geplaatst. In de romance van Gabriël komt de scène van Maria Boodschap als dialoog voor; een voortreffelijke nabootsing van de dialogen der oude romances, maar met een echte ‘calé’ inslag. Alle bekoorlijkheid der spaanse taal ligt in de woorden van Maria tot de engel:
Ay, San Gabriël de mis ojos!
Opdat je kunt zitten droom ik
een zetel van anjelieren.
En Gabriël noemt de Maagd: ‘Schoon bemaande en slecht geklede.’
Maar García Lorca houdt van verrassingen. Dit drietal wordt onmiddellijk gevolgd door twee romances, die realistische scènes uit het Gitano-leven brengen. Op de weg naar Sevilla wordt de zwerver Antoñito el Camborio, die zich amuseert met citroenen in het water te gooien, opgepakt door de Guardia Civil. Overal waar Gitanos zijn, duiken plotseling de zwarte, gevreesde gestalten op. Ditmaal zijn het er vijf die Antonio meenemen, terwijl hij smartelijk loopt te denken aan de tijden van vroeger. Er zijn geen echte gitanos meer, die alleen en onbekommerd door de bergen zwerven; de oude messen liggen onder het stof te glinsteren.... Des avonds wordt Antoñito opgesloten, terwijl al de guardias civiles limonade drinken.
Een moordende spot, begrijpelijk voor elkeen in Spanje, ligt in dit laatste opgesloten.
Dezelfde Antoñito wordt in de volgende romance door zijn neven vermoord. Ook hier komt in de sterfscène de toon der oude romances terug, onmiddellijk naast de meest moderne accenten. Maar de tragiek van dit gedicht wordt nog overtroffen door de sombere onwerkelijkheid van de romance ‘Dood uit liefde’, waarvan de aangrijpende directheid niet weer te geven is, zozeer ligt de wezenlijkste expressie van dit gedicht tussen de woorden verscholen. En de beelding is hier gewaagder dan ooit. Bijv.:
Knoflook van stervend zilver,
| |
| |
Toch is alweer de vergelijking van de slinkende maan met een klein wit knoflook-maantje even nieuw als precies. In Spanje bovendien zeer voor de hand liggend, en toch ongebruikelijk.
Dit gedicht is een van de mooiste van García Lorca, en wordt slechts geëvenaard door de warme, en tevens glasharde en glasheldere romance van ‘De Gedaagde’. Zeer sterk herinnert de dichter hier (gelijk ook elders) aan Georg Trakl, maar dan aan een veel zuidelijker, levendiger en schichtiger Trakl. De Gedaagde is de geheimzinnige jongeling Amargo (de Bittere), die ook in een andere bundel (Poema del cante jondo) voorkomt, en die direct doet denken aan ‘der Knabe Elis’ van Trakl. De Bittere wordt steeds in verbinding gebracht met de dood. Hier is de dood ‘de ossen van het water, tussen wier golvende hoorns de knapen zich baden.’ De Bittere weet dat hij binnen enkele maanden sterven moet, hij is ‘een gedaagde’, en smartelijk zingt de romance:
Vraag om klokken en lichten.
en geniet van de koele luchten
der rotspieken en metalen.
Want binnen twee korte maanden
Dan volgt nog slechts een korte, verbeten beschrijving van het lijk.
Veel opzien heeft García Lorca gebaard met zijn ‘Romance van de Spaanse Guardia Civil.’ Dit gehate instituut dat de grootste steun der reactie was, en dat officieel steeds ‘La Benemérita’, de ‘Verdienstelijke’ genoemd werd, ziet de dichter op deze wijze:
Ze hebben, daarom wenen ze niet,
Met hun zwartgelakte ziel
Inelkaar gedoken en nachtelijk
brengen ze, waar ze ademen,
en angsten van stuifzand.
| |
| |
Voorbij gaan ze als ze voorbij willen
en in hun koppen verbergen ze een
Er is geen betere beschrijving denkbaar van de indruk die deze lieden maken. Deze voorstelling heeft natuurlijk een storm van verontwaardiging gewekt bij al degenen die hun veiligheid, bezit en autoriteit aan het onmenselijke optreden van dit instituut te danken hadden.
Fel schildert García Lorca hun intocht in de feestelijke Gitanonederzetting bij Jerez-de-la-Frontera, waar de guardias te paard wreed en onbarmhartig om zich heen houwen, schieten, moorden en verwoesten wat zij kunnen. De nederzetting staat in lichtelaaie, en dan:
De Guardia Civil verwijdert zich
door een tunnel van stilte,
terwijl de vlammen je omringen.
Geen sociaal protest kon aangrijpender en effectvoller zijn. En dit gedicht is weer een bewijs te meer van het feit, dat de ware kunstenaar het best zijn sociale plicht vervult, door het ‘toevallige’ en ‘onwillekeurige’ middel van zijn kunstwerk, mits dit maar uit het volle leven en mede-leven ontstaan is.
Tegenover een dergelijk werk doen de drie historische romances waarmee de bundel besluit, haast als pure aestheterij aan. Ook formeel zijn ze precieuzer en voller van prachtig woordenspel dan de voorgaande. Maar ze staan verder van ons af. Natuurlijk, ook in deze tijd kunnen wij van hun schoonheid genieten, maar ze zijn ons niet zo dierbaar, ze worden niet zo innig vereenzelvigd met ons denken en voelen, als die gedichten welke uit ons eigen dagelijks leven ontstaan zijn. De ‘Marteling van de heilige Eulalia,’ - de ‘Dooltocht van Don Pedro,’ - de incest-tragedie van ‘Thamar en Amnon’, het zijn thema's die de dichter weliswaar bizonder liggen, maar zijn lezers minder....
De vele doodsgedachten van García Lorca, zijn haat tegen de Guardia Civil, zijn liefde voor de vernederden en de beledigden, zijn gevoel voor de smartelijke poëzie van hun leven, dit alles heeft een tragische bevestiging gevonden in zijn eigen levenseinde. In Augustus j.l. werd hij door de fascisten en de rebelle- | |
| |
rende Guardia Civil te Granada, de zigeunerstad, doodgeschoten. Klaarblijkelijk om geen andere reden dan dat hij een dichter was. Zijn boeken, zijn ‘Romancero Gitano’, werden in het openbaar verbrand.
Met deze jonge, geniale zigeunernatuur is een grote verwachting der huidige Spaanse literatuur vernietigd. García Lorca heeft zijn lot zelf voorspeld in zijn ‘Romance van de Spaanse Guardia Civil’, waar hij dichtte:
nadert brandstapels zaaiend,
verbeelding wordt verwoest.
|
|