De Gids. Jaargang 101
(1937)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
II
O, hart dat in den schemer lag,
en dat bij nacht was afgedreven,
zijn dit dezelfde zwarte wegen,
is dit dezelfde horizon?
ach, alle hoop had u begeven
op heldren dauw en morgenrood,
wat had het leven u misdreven,
zoo diep verslaafd aan slaap en dood?
dit zijn dezelfde hemelstreken,
dezelfde maan, hetzelfde licht;
de reede roept u, wijde kreken
onder het vlagend morgenlicht.
| |
[pagina 40]
| |
III
O, vlerk die m'in den schouder trof,
o, dolk - zoo fel op mij gebeten,
dat d'angst zich in mij vastgebeten
en wanhoop zich genesteld had
in 't duistre hol van het geweten -
wie heeft u uit mijn rug gedreven,
wie heeft het donker omgewoeld?
ik weet het niet, doch ik gevoel
dat dit het eind is van de veete,
die tusschen mij en 't leven stond.
ik heb gewankeld en gestreden,
gemord tot aan den morgenstond,
doch thans zijn mijn ontwrichte schreden
weer kalm en vast, verheugd te treden
in het verheerlijkt morgenrood.
| |
[pagina 41]
| |
IV
Hoe ik, die in den schaduw lag
en door vertwijfling was bezeten,
verrees tot dezen heldren dag,
wie heeft het, buiten u, geweten,
die naast mij lag in 't avonduur,
toen alle vuur mij had begeven
en alle hunkren naar 't azuur
in sombre wanhoop was gebleven;
gij sprak mij toe, gij schraagde mij,
gij droegt mij over naar de kreke,
die onder hemels heerschappij
den weerglans droeg van zonnestreken,
zoo hel en puur in 't avondlicht,
dat het mij trof als een verblinden,
maar gij dacht: bij dit vergezicht
moét hij den weg naar 't leven vinden.
en thans, gedrenkt door morgendauw,
geschroeid door zon, verrukt door regen,
glinstert het land om onze schreden
van horizon tot horizon.
H. Marsman
|
|