| |
| |
| |
De vensters van het Paleis te Amsterdam
Toen ruim twintig jaar geleden de restauratie van het Paleis op den Dam aanving met een herstelling der verweerde beeldhouwwerken in de groote frontons, heeft de publieke opinie niet nagelaten daar aandacht voor te toonen, en is er nogal wat kritiek losgekomen. Sindsdien heeft men de leiders van het werk, die waarlijk niet hebben stilgezeten, echter goedig met rust gelaten, tot kortelings het veranderen der vensterramen opnieuw de pennen in beweging bracht. Misschien schijnt zulk een plotselinge belangstelling op het eerste gezicht vreemd en een weinig ongemotiveerd. Toch is zij heel goed verklaarbaar. Wat na de herstelling der frontons geschiedde, wijzigde de vormen in geenen deele. De bekappingen en goten zijn in goeden staat gebracht, verschillende constructieve deelen vernieuwd, veel verbrijzelde blokken zandsteen zijn door nieuwe vervangen, maar het bouwwerk bleef, zooals men het altijd had gekend, behoudens de toevoeging van een nieuw portiekje aan de achterzijde. Louter technische zaken dus, die den heelen of halven leek weinig interesseeren zoolang er geen ongelukken gebeuren. Wat nu evenwel met de vensters geschiedt, brengt wel belangrijke verandering in het uiterlijk teweeg, en is inderdaad een materie over welke de publieke meening zich kan en moet warm maken.
In het kort uiteengezet is het probleem, waarvoor de herstellers stonden, en waarvoor zij een oplossing hebben gegeven, als volgt: Bij de verbouwing van raadhuis tot paleis, die Ziesenis voor koning Lodewijk Napoleon uitvoerde, zijn nagenoeg alle oorspronkelijke vensterramen door nieuwe vervangen. Deze ramen nu zijn technisch verre van volmaakt, en bieden ernstige
| |
| |
bezwaren voor de bewoning. Ook welstandshalve zou hun verwijdering een groote verbetering kunnen brengen, want hun onrustige werking en banale vormen storen de werking der gevels in hooge mate. Uit een aesthetisch en oudheidkundig oogpunt bezien ware ongetwijfeld niets zoo verkieslijk als den oorspronkelijken 17de-eeuwschen toestand te herstellen. Daarvoor zijn alle gegevens voorhanden. Aan de binnenplaatsen zijn namelijk nog eenige ramen uit de 17de eeuw volledig bewaard, behoudens het glas-in-lood, dat voor ruitjes in houten roeden heeft moeten plaats maken. De gaten voor de windijzers zijn er evenwel nog, en het aantal en de afmetingen der oude ruitjes in elk vak is nauwkeurig bekend. De ramen der kelders, die van afwijkende samenstelling waren, zijn buitendien in twee exemplaren, welke achter schotwerken verborgen zaten, met de oorspronkelijke beglazing teruggevonden. Een pijnlijk nauwkeurige reconstructie is dus mogelijk. Wat zou men nog meer kunnen wenschen!
Tegen reconstructie van den oorspronkelijken toestand bestaan overwegende technische bezwaren. Het gebouw zou er onbewoonbaar door worden in nog erger mate dan door handhaving van den bestaanden toestand. De ramen waren namelijk van een heel bijzondere constructie. In de kelderruimten bestonden zij uit twee vakken, die niet in een houten kozijn, maar in de steenen dagkanten draaiden en in het midden zonder tusschenstijl tegen elkander sloten. De groote vensters der verdiepingen schenen houten kruiskozijnen te bezitten. In werkelijkheid hadden zij een vastzittende bovenhelft en onder het middenkalf twee naar binnen draaiende vakken, die geheel overeenkomstige de keldervensters in de steenen dagkanten en zonder tusschenstijl tegen elkander sloten. Dat op deze wijze bezwaarlijk een redelijke stof- en tochtvrijheid volgens hedendaagsche begrippen kan worden bewerkstelligd, is licht te begrijpen. Voor voldoende geluiddemping op dit middelpunt van verkeer is verder een dubbele beglazing noodig, en tenslotte is het ook dringend gewenscht te kunnen ventileeren, zonder dadelijk een heel venstervak open te zetten.
Ongewijzigde navolging van den ouden toestand was dus onmogelijk. De Rijkscommissie voor de restauratie van het Paleis heeft daarop een compromis uitgewerkt, waarbij het uiterlijk der
| |
| |
17de eeuwsche ramen zoveel mogelijk is aangehouden, maar de constructie met moderne middelen zoo is uitgevoerd, dat aan alle practische eischen wordt voldaan. Waren de groote vensters der verdiepingen eertijds slechts schijnbaar van kruiskozijnen voorzien, nu hebben we werkelijke gekregen, en wel van hout met binnenkanten van staal. De zwaarte van dit hout mèt het stalen binnenwerk komt nauwkeurig overeen met de vroegere houtzwaarte. De profielen en de lijst van het 17de eeuwsche middenkalf moesten evenwel vervallen. In de bovenvlakken sluiten stalen tuimelramen in de stalen sponningen, daaronder zijn binnenwaarts bewegende stalen draairamen aangebracht, alle met dubbele beglazing; vóór glas-in-lood, en daarachter één groote ruit. Inderdaad zeer vernuftig bedacht; men waant den 17den eeuwschen staat hersteld, althans van buiten, en profiteert van alle gemakken der moderne techniek. Voor de keldervensters is men evenwel anders te werk gegaan. Daar zouden de ramen achter de massale tralieën, die, voor zoover zij ontbreken, opnieuw worden ingezet, toch volslagen onzichtbaar blijven, zoodat men zich vrij achtte geheel moderne te maken. De twee gevonden exemplaren blijven als documenten achter een groote glasruit op hun plaatsen.
Wanneer men thans het paleis in oogenschouw neemt, en naast gedeelten in den ieder bekenden toestand partijen ziet, waar de nieuwe ramen zijn ingezet, moet men al heel weinig begrip van architectuur hebben om niet een buitengewone verbetering te constateeren. Nu eerst, bij de vergelijking, beseft men hoe leelijk de ramen uit den tijd van Lodewijk Napoleon zijn, hoe zij met hun ordinaire vormen, nog geaccentueerd door de krijtwitte kleur, de monumentale gevels breken en den toon van de zandsteen overschreeuwen. Zij komen ons te eenen male onverdraaglijk voor. De rustige indeeling van de nieuw aangebrachte ramen, geheel overeenstemmend met die der oorspronkelijke, de fijnheid van het glas-in-lood, en de zachte okerkleur van het verfwerk, doen daartegenover weldadig aan. De gevels met hun pilastergeleding hebben meer uitdrukking, hun monumentale werking is verhoogd. Met andere oogen dan vroeger, met meer waardeering staan wij tegenover de weidsche en unieke schepping van Jacob van Campen, het bouwwerk heeft nieuw leven gekregen en dwingt tot bewondering.
| |
| |
Maar toch, wanneer wij de eerste indrukken hebben verwerkt, geheel voldaan zijn wij niet. Hoe voortreffelijk de nieuwe ramen het ook doen naast die van Ziesenis, hun kleven de onvolkomenheden aan die een compromis eigen zijn. Het kruis heeft niet de forsche vlakheid van het oorspronkelijk houtwerk, omdat de naden tusschen het houten kozijn en zijn stalen binnenkanten duidelijk zichtbaar zijn, en geen fijn profiel de werking verhoogt. De glasafsluiting is niet doorzichtig als bij echte oude vensters, maar blikkert en spiegelt bleekjes, doordat de groote ruit achter het glas-in-lood het licht weerkaatst. Niet alleen het licht weerkaatst die achterruit, maar ook teekenen zich daarop schaduwen af van het lood, hetgeen van dichtbij gezien een onrustig effect maakt. Een belangrijk verschil met de oorspronkelijke vensterramen is, dat deze zwartachtig donker waren geschilderd, gelijk duidelijk is te zien op 17de eeuwsche schilderijen als die van Berckheyde en Storck, terwijl men nu de kozijnen een okerkleur als van versche zandsteen heeft gegeven. Wel zijn er proeven genomen met een donkere kleur, maar deze hebben de Rijkscommissie voor de restauratie van het paleis niet kunnen bevredigen. Wij willen deze bezwaren geenszins overdrijven, maar zij dienen toch erkend.
Wanneer men de verdiensten van de gegeven oplossing wil toetsen aan een zuiveren maatstaf, dient men zich af te vragen, wat de vensterramen in aesthetischen zin voor den 17de eeuwschen architect hebben beteekend, en welk effect hij ermee heeft willen bereiken. Een blik op evengenoemde 17de eeuwsche schilderijen doet ons dit duidelijk voor oogen staan. Het blijkt dan, dat de bouwmeester bij het componeeren van zijn gevels de vensters vooral heeft willen zien als donkere gaten. Door hun afwisselenden vorm, hun aantal, en tegenover de afmetingen van het gebouw betrekkelijk geringe grootte verbrokkelen zij in die functie toch de gevelvlakken niet, worden zij geen hinderlijk leege holten, maar versterken zij de monumentaliteit der massale zandsteenen muren. Dit was tegenover de destijds gangbare opvatting van het venster min of meer revolutionnair. De niet bijzonder monumentaal aangelegde Nederlandsche Renaissance, in fundamenteele dingen sterk aansluitend bij de tradities der Gothiek, had in het venster heel iets anders gezien, en het kruiskozijn gehandhaafd als onderdeel van den gevel, als breker van
| |
| |
het groote gat. Bij een groot, indrukwekkend monument als het Amsterdamsche Raadhuis, hoogtepunt der nieuwe klassicistische strooming die door Jacob van Campen werd gepropageerd, paste die traditioneel vaderlandsche opvatting niet meer. Hier werd de consequentie getrokken van het klassicisme met zijn Italiaansche wortels, en het venster in zijn monumentaalsten vorm, als één donkere opening aanvaard. Tot nu toe had men op twee beenen gehinkt, geschipperd, van de eigenlijke Renaissance slechts de vormdétails overgenomen zonder haar fundamenteele elementen. De vensters van het paleis wijzen op een nieuwe oriënteering. Als ongebroken gaten zijn zij bedoeld, waarin geen plaats meer was voor een sterk sprekend kruiskozijn, maar alleen voor een ijle afsluiting, nauwelijks zichtbaar, terugtredend in de schaduwen der diepe dagkanten. De voornaamste eisch, dien men aan nieuwe ramen moet stellen, is aan die bedoeling van den bouwmeester te beantwoorden.
De ramen, die thans worden aangebracht, voldoen meer aan dezen eisch, dan hun onmiddellijke voorgangers. Zij zouden er evenwel eerst bevredigend mee overeenstemmen, wanneer men de lichte kleur der nu te sterk sprekende kozijnen door een donkere verving, en de spiegelende werking der groote achterruiten wist tegen te gaan. Door een donkerder kleur zouden bovendien de afwijkingen in vorm van de oorspronkelijke ramen nauwelijks meer in het oog vallen.
Er was echter ook nog een andere mogelijkheid geweest om des bouwmeesters opzet tot zijn recht te laten komen. Men had niet het compromis behoeven te kiezen, maar had ook een vrij ontwerp kunnen maken, voortvloeiend uit de eigenschappen van moderne constructie en modern materiaal, gebonden niet meer door oude vormen, maar alleen door de eischen van goeden smaak en de fundamenteele aesthetische functie volgens de bedoeling van den 17de eeuwschen architect. Wat dit laatste betreft, meenen wij dat juist een modern metalen, liefst bronzen raam, groote voordeelen zou bieden. Als onze persoonlijke meening wagen wij het uit te spreken, dat een oplossing in deze richting ons het sympathiekst ware geweest. Zij zou van meer stoutmoedigheid en van veel talent hebben kunnen getuigen. De vormgeving had ongedwongen kunnen zijn en natuurlijk, men had geen der onmiskenbare en onvermijdelijke nadeelen van een
| |
| |
compromis behoeven te aanvaarden. Het gevaar voor een mislukking zou daarentegen grooter zijn geweest. Wat zou Jacob van Campen er van denken, wanneer het hem vergund ware nog eens op den Dam rond te komen kijken?
Den Haag, October 1936
E.H. ter Kuile
|
|