| |
| |
| |
Devaluatie
De gulden is gevallen. Lang heeft hij den strijd om het bestaan volgehouden. Herhaaldelijk hebben speculanten beproefd onze munt van zijn gouden anker los te slaan, doch zonder succes, thans is ze mee gesleurd in den val van Franschen en Zwitserschen franc. Velen hebben deze ineenstorting gewenscht, anderen hebben haar gevreesd, den laatsten tijd heeft de meerderheid der ter zake kundigen haar verwacht. Ze heeft dan ook geen paniekstemming veroorzaakt, veeleer gaf ze een gevoel van opluchting, want zelfs zij, die devaluatie niet zonder gevaar achtten, waren door de zich telkens herhalende moeilijkheden op de wissel- en geldmarkt, die aanleiding gaven tot hevige koersfluctuaties, schommelingen in den rentestand en in in- en uitvoer van goud, murw geworden en verlangden naar een periode van kalmte.
Zal die kalmte nu komen? Er is een strijdvraag aan de politiek ontvallen. Men behoeft niet meer te redekavelen over deflatie, reflatie, inflatie, devaluatie en wat al niet, men zal naar nieuwe strijdpunten moeten zoeken om leven in de politieke arena te behouden. Misschien kan men zich er in verdiepen of de devaluatie te vroeg, te laat of op tijd gekomen is, of de gevolgen gunstig of ongunstig zullen zijn, en wie eventueel het gelag zullen moeten betalen.
Uit het kamp der voorstanders van een verandering onzer muntpolitiek ging, zooals begrijpelijk is, een gejuich op; daar meent men dat nu de moeilijkste hindernis op den weg naar nieuwe welvaart genomen is; alleen wordt hier en daar de vrees uitgesproken dat de Regeering onze munt niet diep genoeg zal deprecieeren, en op dit punt heeft men daar weinig vertrouwen in de Directie van de Nederlandsche Bank, die getoond heeft te zeer aan het goud te hangen. Men wil zóó ver omlaag, dat onze
| |
| |
markt tegen niet gewenschten invoer beschermd wordt, en dat onze uitvoer ten volle zal kunnen profiteeren. Het gewone liedje! Op dit thema kan het heele koor van Mogendheden meezingen; ze willen immers allen op een enkele uitzondering na, invoerbeperking en uitvoer-versterking, alhoewel ze met een beleefde buiging in de richting van de ‘theoretische economie’ toegeven, dat er tusschen in- en uitvoer een onverbrekelijk verband bestaat.
Hoe ver moeten wij devalueeren om de verwoede devaluisten te bevredigen? Ze noemen percentages, waarvan een gematigd mensch rilt; ze durven echter niet zóóver te gaan, dat iedereen het gevaar van herwaardeering van onze munt zou zien. Ze blijven op een veiligen afstand van het nulpunt. Zelfs voor hen is devaluatie een vergif, waarvan men niet teveel slikken mag.
Er werd door velen grof verdiend door het loslaten van den gouden standaard. Zij, die tijdig kapitaal naar het buitenland brachten, of die zich direct of indirect bij grondstoffen interesseerden hadden reden tot vreugde. Ze werden op slag rijker, en verschillende bedrijven weten, dat ze uit de verzwakking van onze munt belangrijke voordeelen zullen trekken. Zij, die speciaal op export werken, en zij, die op moeten tornen tegen buitenlandsche concurrentie, voelen zich van vele lasten bevrijd. Het moet echter voor een ieder duidelijk zijn dat Nederland door de verandering van de waarde harer standaard-munt niets heeft gewonnen; het geheele volk is voorloopig even arm of even rijk gebleven als het was. Is er dus aan ééne zijde verdiend, dan moet er aan andere zijde verloren zijn. Dit staat vast als een paal boven water. Devaluatie kan voorloopig dan ook niets anders beteekenen dan een volkomen willekeurige herverdeeling van vermogen en inkomen.
Het laat geen twijfel of de beter gesitueerden zitten aan den goeden kant, de minst draagkrachtigen krijgen de lasten te dragen.
Met veel pathos heeft een hooggeleerd fabrikant den volke verkondigd dat het nu uit moet zijn met verbruiksbeperking. De versoberingsleuze noemde hij een afschrikwekkende absurditeit. Helaas, zal het wel niemand duidelijk zijn op welke wijze de consumenten aan verlerlei bezuiniging ontsnappen kunnen, als hun inkomens gelijk blijven, terwijl de prijzen van vele producten
| |
| |
stijgen. Ze zullen zeer tegen hun zin tot die ‘absurde versobering’ gedwongen worden. Die versobering was trouwens geen gevolg van den stand der valuta; ze werd overal betracht, omdat in de wereld een neiging bestond en bestaat om den weg van den producent naar den consument zoo zwaar mogelijk te maken. De fabrikant-spreker op wien hierboven werd gedoeld kan dit weten, want de exorbitante prijzen, die den laatsten tijd in Holland voor het product van zijn fabriek werden betaald, zijn mede-aanleiding geweest tot door vele menschen betrachte spaarzaamheid. Dit product genoot het voorrecht eener scherpe contingenteering.
Zoolang de politieke economie zich richt naar de belangen der producenten en daarbij de consumenten beschouwt als een quantité négligeable zal de versoberingsleuze in vele bevolkingslagen blijven klinken. We hebben toch de laatste jaren kunnen constateeren, hoe verschillende producten, waarvan de markt overvoerd was, door allerlei kunstmiddelen aan de verbruikers werden onthouden. Nam het verbruik van boter in Holland niet af, terwijl we overvloedig waren voorzien, verminderde het wereldverbruik van suiker niet hoewel de pakhuizen kreunden onder den druk van onverkoopbare voorraden? Het is treffend en ergerlijk, dat de suikerconsumptie vanaf 1924 tot heden vrijwel stabiel bleef, terwijl ze van af 1900 tot 1924 met ongeveer 3% per jaar steeg. Deze stijging is normaal bij een groeiende wereldbevolking; stilstand is onder die omstandigheden achteruitgang. Een gewone verbruikstoename in de jaren 1924/36 zou tot een jaarlijksch wereldverbruik hebben geleid, dat het hedendaagsche circa 12.000.000 ton teboven zou gaan. Hoeveel arbeiders zouden er niet noodig zijn geweest om dit surplus te produceeren? Neemt men de Java-suiker-industrie als basis voor een berekening, dan zou de voortbrenging arbeid hebben verschaft aan 4.000.000 menschen, ongerekend de millioenen, die arbeid zouden hebben gevonden bij den bouw van nieuwe fabrieken, handel, vervoer etc. De verschillende devaluaties hebben aan de versobering in het suikerverbruik geen einde gemaakt en men spreekt op Java wel, van een inkrimping van den aanplant voor 1937 niet van een uitbreiding, ondanks ons verlaten van den gouden standaard.
Zeker, versobering is een absurditeit, maar ze heeft andere oorzaken dan hang aan het goud. We zullen in ons lieve Vader- | |
| |
land voortgaan met onderconsumptie van suiker ook na de devaluatie, tenzij, - er een einde komt aan de waanzinnige bescherming van de bietsuikercultuur.
* * *
Vóór dat de besluiten tot devaluatie waren gevallen deden de Regeeringen der landen, die het goudblok vormden, haar uiterste best om de consumptie-prijzen der goederen hoog te houden. Daarvoor dienden contingenteeringen, invoerverboden, monopolierechten en hooge douane-tarieven, thans echter, nadat de maatregel genomen is, die tot prijsstijging leiden moet, is men plotseling met het lot der consumenten begaan. Men kan hooren dat er gewaakt zal worden tegen onredelijke prijsverhoogingen, er worden voor producten van dagelijksch verbruik maximum prijzen vast gesteld, op allerlei wijze tracht men de goe-gemeente rustig te stemmen. ‘Het is niet noodig te hamsteren, blijft toch vooral kalm, er is van alles overvloed,’ wordt van Hoogerhand verzekerd. Zij echter, die over contanten beschikken zijn zoo verstandig in te koopen, wat ze in de naaste toekomst denken noodig te hebben, want ze weten dat ondanks alle verzekeringen van het tegendeel, de prijzen moeten stijgen. Ook hier echter kunnen alleen de beter gesitueerden zich tegen de gevolgen van de devaluatie dekken, de armen missen daartoe de middelen.
Het is uitgesloten, dat de devaluatie niet prijsverhoogend werken zou, want Nederland is een importeerend land. Het is duidelijk, dat alle grondstoffen, die uit den vreemde komen, meer guldens zullen moeten opbrengen dan vroeger en dat die hoogere grondstoffen-prijzen in de eindproducten tot uiting zullen komen. Voorloopig verlangt de Regeering van de winkeliers, dat ze hun oude voorraden tot den vroeger vastgestelden prijs verkoopen; deze eisch is zeer onbillijk, daar de koopman zich niet baseeren mag op de factuurwaarde van een courant artikel, doch calculeeren moet met de vervangingswaarde. Gaan de prijzen plotseling omhoog, dan geeft hem dit schijnbaar een extra-winst op de aanwezige voorraden, dalen de noteeringen echter onverwacht, dan lijdt hij op zijn goederen verliezen. De Middenstand heeft in meerderheid gevolg gegeven aan de wenschen der Regeering, daarom bemerkt men thans de prijs- | |
| |
stijging nog niet in vollen omvang; zoodra de voorraden echter op zijn, zal onverbiddelijk duurte haar intrede doen.
Niemand zal kunnen tegenspreken, dat devaluatie prijsverhoogend werkt; ze is een nadeel voor een ieder, die moet bestaan van een vast inkomen. Ze beteekent een verlaging van het reëele loon.
Men kan zich troosten met de gedachte dat de volle devaluatie niet op de consumptie-prijzen gezet zal worden, omdat voorloopig de geldloonen onveranderd blijven. Van de verschillende kosten, die den eindprijs van een product bepalen, zullen grondstoffen en afschrijvingen in ieder geval hooger berekend moeten worden.
Het is begrijpelijk dat de Regeeringen willen voorkomen, dat de consumenten thans op onredelijke wijze worden getroffen, doch hiervoor bestaat niet veel gevaar daar er geen gebrek aan goederen is, zoodat tijdelijke prijsverstoringen zeer spoedig door de normale concurrentie zullen worden glad gestreken. Het zal daarom het beste zijn zoo weinig mogelijk remmende maatregelen te nemen, opdat de economische krachten haar werk zoo spoedig mogelijk kunnen hervatten. Een te sterk ingrijpen zou zouder twijfel onrust verwekken, want er zou bij den handel vrees voor verliezen ontstaan. Reeds thans bemerkt men duidelijk onrust onder de bakkers, die zich ernstig bezorgd maken over de schade, die hun bedreigt, als de stijging van de meelprijzen niet bij den broodverkoop mag worden verrekend.
* * *
De vraag, waaromtrent steeds verschil van meening heeft geheerscht, zal nu door de geschiedenis opgelost worden. Zuiver zal de oplossing niet kunnen zijn, omdat het nimmer uitgemaakt kan worden of een eventueele opleving of een eventueele inzinking te danken of te wijten zal zijn aan de wijziging in onze muntpolitiek. In het maatschappelijk leven werken zoovele krachten dat het vaak moeilijk uit te maken is, van welke de grootste invloed uitgaat. Vast staat, zooals reeds werd opgemerkt, dat in de nieuwe munt alle importen duurder betaald zullen moeten worden, daartegenover zullen bij gelijk blijvenden prijs voor de exporten meer guldens ontvangen worden. Blijven onze prijsnoteeringen in het buitenland onveranderd dan zal onze
| |
| |
concurrentie-kracht niet toenemen, het zal dus noodig zijn onze aanbiedingen in vreemde munt te verlagen, waardoor een deel van de voordeelen verloren zal gaan. Zoolang onze invoeren grooter blijven dan onze uitvoeren, zal er zonder twijfel verlies te boeken vallen. Zal dit nu opgeheven worden door een verlevendiging van het verkeer? Dit is zeer onzeker.
Teleurstellend is dat verschillende landen ongeveer gelijk met ons devalueerden. Frankrijk en Zwitserland gingen ons voor, Italië en Tsjecho-Slowakije volgden, Polen, Oostenrijk en Hongarije staan te wankelen. Onze export-positie ten opzichte van de landen, die reeds een besluit namen is slechter geworden, daar tot heden de devaluatie daar dieper ging dan bij ons; willen we op die markten winst uit onze munt verzwakking halen, dan moet onze gulden nog verder omlaag. Zou iemand dat aandurven met de wetenschap dat de kosten van levensonderhoud dan stellig sterk zouden stijgen, dat dus de herverdeeling onzer welvaart tot zeer krasse onbillijkheden zou leiden? Zijn er waarlijk, die tot een wedstrijd in valuta-daling zouden willen animeeren? Waarschijnlijk niet vele. Gelukkig zakte Engeland's munteenheid na de algemeene vlucht uit het goud niet veel, zoodat onze kansen voor uitvoer naar onze Britsche buren vergroot zouden worden, als men daar onze producten zou willen ontvangen. Hierop valt niet te rekenen. The Economist sprak de Engelsche opvatting op dit punt reeds uit en wees erop, dat er geen sprake van zal zijn dat de Britten meer zuivelproducten, groenten, eieren, vleesch, bacon, etc. van ons zullen willen binnenlaten. Wat onze Oosterburen betreft behoeven we ons geen illusies te maken. Zij kunnen niet betalen, dus niet koopen, stellen zich bovendien vóór zoo spoedig mogelijk geheel zichzelf te kunnen bedruipen.
Hoopvol ziet het er voorloopig voor onzen uitvoer niet uit. Deze werd dan ook niet alleen door onze hooge valuta, doch ook en zelfs in veel sterkere mate door de vele handelsbelemmeringen gedrukt.
Het standpunt van Engeland is, dat het ons de devaluatie niet kwalijk zal nemen, als we haar doen volgen door opheffingen van contingenteeringen, etc. Zouden we daartoe niet besluiten dan behoudt Albion zich alle rechten voor. Deze opvatting zou lachwekkend zijn, als ze in deze ernstige tijden geen ergernis
| |
| |
verwekte. Engeland heeft in 1931 het pond laten vallen, waardoor aan zijn handelsrelaties groote schade werd toegebracht. Onmiddellijk daarop ging de Regeering over tot voor dit vrijhandelsland ongehoorde beschermende maatregelen, thans echter eischt het van de landen, die jaren lang gestreden hebben tegen de gevolgen van de devaluatie in de Anglikaansche en andere gebieden, afbraak van handelsbelemmeringen, omdat ze tot een daad gedwongen werden, waarin Engeland ze tot voorbeeld gelden kon.
De val van het pond in 1931 verzwaarde voor alle landen, die het goud trouw bleven, de noodzakelijke deflatie. Dit heeft aanleiding gegeven tot onmenschelijke inspanning, die ten doel had de noodwendige aanpassing aan het prijsniveau op de wereldmarkten te bereiken. Het crisisleed werd op bijna ondragelijke wijze verscherpt. Toen Amerika in 1933 volgde werd de positie van het goudblok wederom ernstig getroffen. Voor Nederland werd de gang naar betere verhoudingen nog zwaarder toen België het goudblok verliet, tenslotte zijn we bezweken toen Frankrijk en Zwitserland ons alleen lieten staan. Dit is hard. Wat kon de Regeering anders doen? Zou ze den gouduitvoer op de gewone wijze hebben voortgezet, dan zouden alle aanvallen zich op onze valuta hebben gericht. De rentestand zou omhoog gedreven zijn en onze goudvoorraad zou stellig geheel zijn afgetapt. We verkeerden in den toestand van den koopman, die in verwijderde toekomst zijn faillissement ziet naderen doordat zijn voornaamste relaties bankroet zijn gegaan. Is het zóóver dan is het beter zichzelf failliet te geven dan den boedel te laten verteren en daardoor zelfs de mogelijkheid te verspelen zich later te herstellen. Voor de ontwikkeling van 's werelds welvaart is de vloedgolf van muntverzwakking, die het gevolg is van den val van de Fransche franc funest, want alle landen, die als Amerika op de thans gevonden basis willen voortwerken, worden tot hernieuwde deflatie gedwongen, wat uit den aard der zaak niet aangenaam stemt. Het is voor den wereldhandel en de wereldproductie fnuikend dat het bedrijfsleven zich voortdurend bedreigd voelt door nieuwe ineenstortingen, die telkens een tijdelijk evenwicht, dat werd bereikt, volkomen kunnen verstoren. In den chaos van zwevende munteenheden, waarin we thans verkeeren voelt iedereen dit en er is een waar verlangen naar een algemeene stabilisatie.
* * *
| |
| |
Beschouwt men de lijst der effectenkoersen dan ziet men dat de Beurs voor vrijwel alle bedrijven winst door de devaluatie verwacht, en dat men zich voorbereidt op een sterke rentedaling. Een lage rentestand is het ideaal, waarnaar men algemeen streeft, en dat men op allerlei kunstmatige manieren tracht te bereiken. Men mag zich weleens ernstig afvragen of het waarlijk een voordeel is, dat het kapitaal zoo onrendabel mogelijk wordt gemaakt; dit toch is de beteekenis van ‘goedkoop geld’. Er heerscht intusschen optimisme, aandeelen en obligaties zijn omhoog gevlogen. Het is ondenkbaar dat de Beurs niet in zou zien, dat het voordeel voor zeer vele zaken problematiek is, ja, dat er verscheidene ondernemingen zijn, die door de devaluatie moeten verliezen. Men zal zich dan ook wel uit geheel andere overwegingen tot de zoo opgewekte stemming laten verleiden. Men hoopt dat Nederland nu in één slag is ‘aangepast’, dat er daardoor een einde komen zal aan de remmende crisismaatregelen, dat spoedig vele handelsbelemmeringen zullen verdwijnen, dat ten gevolge daarvan een opleving zal moeten komen en men rekent erop, dat de algemeene stabilisatie in de lucht zit, dat zij de eerste stap zal zijn op den weg naar een bevrijd wereldverkeer.
In vele landen gaan de gedachten in deze richting, Engeland echter gaf ons reeds een verkillende douche, en de laatste berichten over Belgische maatregelen tegen ‘valuta dumping’ stemmen niet bemoedigend.
Het is logisch dat nu de prijzen voor landbouwproducten in Holland stijgen de landbouwsteun geleidelijk moet verdwijnen. Hiermede zou de eenig mogelijke weg tot herstel betreden worden. Men make zich geen illusies dat dit gebeuren zal zonder hevige protesten te verwekken. Er zijn in de achter ons liggende steunperiode te veel zwakke bedrijven in leven gehouden, te veel kasplantjes gekweekt. Bij een herstel der normale verhoudingen zullen die ziekelijke producten van een zieken tijd moeten afsterven, maar het zal heel wat moeite kosten om onze Departement-leiders van deze noodzakelijkheid te overtuigen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de geleidelijke intrekking van alle contingenteeringen. Is het de Regeering ernst om te waken tegen onredelijke prijsopdrijving dan moeten al die crisis-maatregelen geleidelijk worden ingetrokken en moeten onze grenzen weer zoo wijd mogelijk worden open gesteld. Er is reden om te twijfelen
| |
| |
aan een krachtige zwenking in de richting van vrijer verkeer, we leven in Nederland te veel in droomerijen omtrent ordening en industrialisatie, twee geestesproducten, die een warme broeikas noodig hebben.
Er is natuurlijk voor verschillende bedrijven aanleiding om voordeelen van de devaluatie te verwachten. We denken dan allereerst aan de export-bedrijven, die bij gelijkblijvenden omzet meer guldens zullen ontvangen. In sommige gevallen wordt de positie van deze bedrijven op de wereldmarkt zeer sterk, in het bijzonder als ze reeds zoover waren aangepast dat ze ongeveer tegen de landen op konden die aanvankelijk genoten van groote valuta-voordeelen. Maar men moet er rekening mee houden, dat de landen die reeds veel eerder zich door monetaire maatregelen trachtten te redden, hun kostprijzen niet zóó krachtig omlaag zetten; voor hen leek grondige rationalisatie overbodig. Thans zullen ze door onze versterkte exportpositie tenslotte toch tot rationalisatie gedwongen worden, deze is echter, na de schijnbare opleving, die men doormaakte, niet gemakkelijk meer te bereiken. Onze goede bedrijven verkeeren daardoor in zeer sterke positie, onze devaluatie zal dus onze concurrenten hevig treffen. Dit zou voor ons een zegen kunnen zijn, het kan echter een gevaar blijken, want allicht zal het den economischen strijd verscherpen, want we weten dat goedkoop geproduceerde artikelen in onze vreemde wereld niet meer welkom zijn.
Vele Indische bedrijven zullen zeker profiteeren van de verhooging der guldensprijzen. De bladen melden echter dat plannen bestaan om door uitvoerrechten een deel der ‘devaluatie winsten’ voor het Gouvernement te annexeeren. Deze politiek maakt geen aangenamen indruk. De meeste bedrijven hebben zeer, zeer moeilijke jaren achter den rug, zoodat ze groote behoefte hebben aan een periode van voorspoed om de ondernemingen wederom op peil te brengen. Komen ze aan winst toe, dan wordt die winst door de Vennootschapsbelasting getroffen, komen ze niet aan winst toe dan is er geen reden om ze te belasten. Een uitvoerrecht treft alle ondernemingen; ook die, welke thans nog met verlies werken òf juist doende zijn vroegere verliezen in te halen.
Het is te hopen, dat de Regeering het in de Indische bladen
| |
| |
vermelde plan om de devaluatie-voordeelen op die manier te treffen niet uitvoeren zal.
Intusschen moet de Regeering er wel rekening mede houden dat de aanpassing in de Indische Maatschappij zeer sterk was doorgevoerd. Waar alle import-artikelen thans in prijs zullen gaan stijgen, moeten maatregelen worden genomen, die een onredelijke verhooging kunnen verhinderen. Vóór alles dienen invoerverboden en belemmeringen te worden opgeheven en contingenteeringen ten bate van het Moederland te worden ingetrokken. Het is niet noodig den handel te bemoeilijken door een ingrijpen van Hoogerhand tegen de duurte, men behoeft niet te grijpen naar het verstarrende middel van het vaststellen van maximum-prijzen, men bereikt zeer veel door de concurrentie vrij baan te laten. Wij verlangen naar de opening van vreemde grenzen voor onze producten, hier kunnen we zonder nadeel onze grenzen openen voor het buitenland. Het is dan ook verheugend dat plannen schijnen te bestaan de invoerrechten in Indië te verlagen.
* * *
De devaluatie zal, zooals reeds werd opgemerkt een volkomen willekeurige verschuiving van inkomen en vermogen ten gevolge hebben, ze is dus in wezen een grove onbillijkheid. De Regeering heeft dit steeds gevoeld en daarin heeft ze aanleiding gevonden zoolang mogelijk tegen het noodlot, dat ons thans getroffen heeft te strijden. De strijd was hopeloos geworden, ingrijpen was noodzakelijk, maar uit practische overwegingen moest de lang omstreden maatregel onverwacht komen. In den morgen van den dag, die het fatale besluit zou brengen, moesten Regeering en Nederlandsche Bank volhouden dat onze muntpolitiek ongewijzigd zou worden voortgezet. Het resultaat is thans hetzelfde, dat in alle andere landen der wereld reeds eerder werd bereikt, dat zij, die vertrouwen gaven aan de Regeering gedupeerd zijn, terwijl zij, die aan het woord van de hoogste instantie geen waarde hechtten, winst hebben geboekt. Dit is heel hard en dit moet voor de Regeering de uitvoering van haar plannen wel zeer hebben verzwaard.
Overweegt men dit feit, dan is duidelijk hoe pijnlijk de beschouwing van de moreele zijde van dit probleem wordt. Heeft een
| |
| |
Regeering, die nog over voldoende goudvoorraden beschikt, het recht om tot devaluatie over te gaan, is de vraag, die o.a. door The Economist kort geleden naar voren werd gebracht. De redactie herinnerde zich misschien de groote verliezen, die Engeland aan het vertrouwende buitenland bezorgde in 1931, en de schade, die eveneens door het buitenland geleden werd door de geldpolitiek van de Vereenigde Staten in 1933. Het tijdschrift maakte zich de oplossing wel heel gemakkelijk door erop te wijzen, dat de goudlanden zich aan de verliezen hadden kunnen onttrekken door Engeland en Amerika te volgen en dus devaluatie met devaluatie te beantwoorden. Meent het dan waarlijk dat de onderlinge verhoudingen verbeterd zouden zijn als alle landen zich aan het Sterling-bloc hadden aangesloten? Zou dan onmiddellijk de toestand in de verwarde wereld zich hebben hersteld? Dit klinkt te mooi om het als waarheid te aanvaarden. Zonder eenigen twijfel zou de economische oorlog in heviger mate zijn voortgezet. Alle landen zouden hebben gepoogd elkaar op het gebied der muntverzwakking te overtroeven. Een allergevaarlijkst afglijden naar het nulpunt zou het gevolg zijn geweest. Dit blijkt wel duidelijk uit de gebeurtenissen van de laatste weken, die een rijzenden stroom van devaluaties te zien gaven en die bovendien in de landen, die reeds vroeger devalueerden een waar geloei om protectie deden opgaan. De Engelsche fabrikanten eischten b.v. met Britsche vrijmoedigheid hoogere invoerrechten omdat de devaluatie in andere landen de voordeelen der huidige douanetarieven dreigen uit te hollen.
In het algemeen wijst de houding van de meeste landen nog niet in de richting van afbraak van handelsbelemmeringen; veeleer zijn er aanwijzingen dat de economische strijd zal worden voortgezet, terwijl toch de laatste inzinkingen duidelijk aantoonden hoe de algemeene welvaart overal aan het verzwakken is. Het ééne Staatsfaillissement volgt op het andere!
Men wijst als lichtzijde gaarne op de verbetering, die 's lands budget moet ondergaan door de devaluatie. De goudschat van de Centrale Bank zal, zoodra een nieuwe goudwaarde wordt vastgesteld, herberekend worden. De winst zal dan naar de schatkist afvloeien. Deze transactie is van een aanbiddelijken eenvoud. Hier toch wordt kapitaal uit het niet te voorschijn geroepen. De Regeeringen decreteeren dat de waarde van het aanwezige goud
| |
| |
grooter is, en ze strijken het surplus dat door deze verklaring ontstaat op. Men moet deze goocheltoer eens trachten na te doen als men geen geld maar nog wel goed heeft. Men taxeere de waarde van het goed hooger en trachte de winst in vroolijken overmoed te verteren.
Het is een verrukkelijke economie!
De schatkist wint echter meer. De hoogere prijzen zullen invoerrechten en omzetbelasting verhoogen, zoodat de middelen beter gaan vloeien, bovendien zullen er schijnwinsten worden gemaakt door de herwaardeering van goederen in de nieuwe guldenswaarde, waardoor de vermogensbelasting zal stijgen, etc. etc.
De Staat zal dus aan de devaluatie verdienen! Dit is een groot gevaar want voor een slechte Regeering, die financieel vastloopt zal de verleiding zeer groot zijn om door een waardevermindering van de munt haar positie te versterken. Hier is de overeenkomst tusschen de moderne devaluatie en den ouderwetschen muntsnoei, die zoo rampzalig werkte in de Middeleeuwen, treffend. Overdenkt men dit, dan begrijpt men het veelgewraakte woord van Mr. Trip: ‘we zijn geen muntvervalschers’.
Het is leerzaam zich te verdiepen in de muntgeschiedenis der Middeleeuwen. De telkens toegepaste snoeiing der munten bracht de volken tot wanhoop. De bewapening echter dreef de vorsten er telkens opnieuw toe het funeste middel te hanteeren; één vorst, Philips de vierde (1285-1314) verwierf den bijnaam ‘De Muntvervalscher’ omdat hij jaarlijks eenige malen de muntwaarde veranderde. Hij ondervond echter dat men bezwaarlijk voort kan gaan dezelfde munt telkens opnieuw te besnoeien. Dan komt men toch tenslotte op het nulpunt en zelfs de fanatieke devaluisten, voorstanders van waardevast geld, durven thans niet een àl te diep ingrijpen te adviseeren; ze willen stellig niet tot het geleidelijk scheppen van een waardelooze munt als het meest waardevaste geld te adviseeren. Waar de Middeleeuwen op economisch gebied heden ten dage school maken, is het nuttig erop te wijzen welk middel de brave Philips uitvond om zijn snoei-methode te kunnen voortzetten. Hij herstelde daartoe de munt zoo nu en dan op de oude waarde en liet de verhooging als belasting in zijn schatkist vloeien. Het snoeien kon dan weer opnieuw beginnen. Zoo zouden we onzen gouden gulden in eenige etappes tot een kwartje kunnen reduceeren, daarna zou het
| |
| |
eenvoudig zijn al het in omloop zijnde geld waardeloos te verklaren en vier oude guldens tegen één nieuwe van de oude goudwaarde inwisselbaar te stellen om bij de ruiling tevens een stevige belasting aan de bron te heffen. Philips' opvolgers vonden muntsnoei te lastig, zij bereikten hetzelfde doel door, wanneer ze dit noodig oordeelden, de nominale waarde der munten te verhoogen. Gebeurt er bij devaluatie iets anders? De knoeierijen met het geld werden in de Middeleeuwen in West-Europa zóó ernstig, dat een kroniekschrijver in de twaalfde eeuw vermeldt, dat het kwaad er door gesticht verderfelijker was dan pest en vijandelijke brandschattingen. Ze verhinderden het sparen, ze benadeelden het bedrijfsleven en leidden herhaaldelijk tot oproer van het tot honger en ellende gebrachte volk. Er kwam tenslotte een tijd, waarin men weigerde munten in betaling te nemen, men eischte daarvoor in de plaats ongeslagen metaal.
Zou het herhaaldelijk veranderen van de waarde van bankpapier door den modernen muntsnoei op den duur niet dezelfde gevolgen kunnen hebben? Bestaat niet het groote gevaar dat de volken het vertrouwen in bankpapier gaan verliezen?
Theoretici betoogen dat monetaire maatregelen tot bestrijding van de huidige crisis noodig zijn. omdat in onze ingewikkelde maatschappij aanpassing en deflatie onmogelijk zijn te bewerkstelligen. Als dit juist zou zijn, zou elke volgende crisis - en we zullen aan nieuwe perioden van economische overspanning niet kunnen ontkomen - door devaluatie moeten worden opgelost, dan zullen dus in den loop der tijden de waarden van alle munten steeds verder zakken. Het zou dan volkomen begrijpelijk en in overeenstemming met de ervaringen uit den tijd van den muntsnoei, zijn, dat het publiek steeds zou trachten zich van papiergeld zoo spoedig mogelijk te ontdoen; dan zou de depreciatie dadelijk beginnen als een nieuwe waarde werd vastgesteld.
Men wil echter trachten door de stichting van egalisatiefondsen sterke schommelingen in de muntwaarde te voorkomen. Dit klinkt heel mooi; als de economische vrede echter niet hersteld wordt en een zekere samenwerking tusschen de verschillende landen uitblijft zullen die fondsen weldra strijdmiddelen worden in den verwoeden economischen krijg, waaronder de wereld al zoovele jaren zucht.
* * *
| |
| |
Devaluatie kan geen stap op den weg naar welvaart zijn. Men geve zich dan ook niet over aan vage illusies en denke niet dat Nederland thans deel zal nemen aan de algemeene opleving, waarover zooveel wordt geschreven. Deze is niet afhankelijk van een willekeurige verandering van de muntwaarde, ze moet voortkomen uit internationale coöperatie, ze behoeft een zoo ruim en zoo vrij mogelijk verkeer van goederen en diensten, en ze kan slechts komen als de Regeeringen tot de conclusie komen dat een goed geregelde consumptie het primaire belang is, en dat de productie de dienaresse van het verbruik behoort te zijn.
Zou de devaluatie-golf van de laatste weken leiden tot een stabilisatie der voornaamste valuta's dan zou men den ondergang van onzen goeden gouden gulden getroost kunnen aanvaarden, want dan zou één der venijnigste strijdmiddelen uit den meedoogenloozen kamp verdwijnen. Men zou dan mogen hopen dat deze allergrootste belemmering voor den handel door de afschaffing van contingenteeringen etc. en tenslotte door een verlaging der hooge tarieven zou worden gevolgd.
Men zal echter niet halt mogen houden na de opruiming van de handelsbelemmeringen, ontstaan in de laatste jaren als beschermingsmaatregelen tegen ‘valuta-dumping’! Men zal verder moeten gaan, bedenkende dat economen en politici reeds in 1927 met algemeene stemmen verkondigden, dat het wereldverkeer van de te strakke banden bevrijd moest worden ‘teneinde een crisis te voorkomen’.
Zouden waarlijk de boeien worden geslaakt, dan zou een nieuwe bloei-periode kunnen aanbreken, want de wereld is rijp om te gaan profiteeren van de toenemende goudproductie, zooals ze dat steeds van de ontdekking van nieuwe goudmijnen heeft gedaan. Men moet dan echter onze groote technische kennis aanwenden ten bate van de verbruikers en haar niet misbruiken tot den opbouw van geweldige destructie-middelen, die geen profijt af kunnen werpen. Bewapening is een ongehoord gevaar, dat steeds geleid heeft en als ze ongebreideld voortgaat, ook nu weer leiden zal tot een verdelgenden oorlog. Ze brengt de Regeeringen tot maatregelen die het verkeer van kapitaal en goederen verhinderen, omdat de militaire wijsheid aanspoort tot zelfgenoegzaamheid, dus tracht te dwingen tot autarkie.
De wereld heeft vrede noodig om welvarend te kunnen zijn.
| |
| |
Het kapitaal moet zich weer gaan bewegen in de richting van de landen, die er behoefte aan hebben; dit is echter onmogelijk, zoolang de nijpende onzekerheid op politiek gebied blijft bestaan, en zoolang als gevolg daarvan het geldwezen zich in voortdurende onevenwichtigheid, het wereldverkeer zich in onveilige banen bevindt.
Th. Ligthart
|
|