De Gids. Jaargang 100
(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Duitsche physicaDe Leider van het Derde Rijk heeft een prijs voor letterkunde toegekend aan een S.A.-man en een voor wetenschap aan Prof. Philipp Lenard te Heidelberg. De eerste kreeg hem voor de schoone strijdliederen, die hij ten behoeve van de nationaal-socialistische beweging gedicht had; de tweede om dezelfde reden. Want weliswaar is zijn Deutsche PhysikGa naar voetnoot1) in het proza der wetenschap geschreven, maar het is niet denkbaar, dat een zuiver en gevoelig Arisch gemoed uit eenigen poëtischen lofzang ooit zooveel gevoelens van blijden trots en pharizeesche dankbaarheid zal kunnen putten als uit de strijdbare voorrede, waarmee dit in vier deelen ontworpen leerboek van de physica der nordisch geaarde menschen, der werkelijkheid-doorvorschers, der waarheidzoekers, kortom van de Duitsche physica, wordt ingeleid. Want hier wordt van gezaghebbende, eens met den Nobel-prijs gekroonde, zijde nadrukkelijk verzekerd, dat de ware natuurwetenschap altijd slechts door Ariërs is gegrondvest en ontwikkeld en dat nooit eenig volk op dit gebied iets heeft tot stand gebracht, wanneer het niet op de door hen gelegde grondslagen voortbouwde. Met klem van redenen wordt betoogd, dat daarentegen de Joden voor beoefening der natuurwetenschap geheel ongeschikt zijn, omdat hun kennelijk dat streven naar waarheid vreemd is, dat de Ariër even onbedwingbaar voelt als zorgzaam tot uiting brengt. Er wordt op gewezen, dat het een dwaze waan is, de natuurwetenschap voor een internationale aangelegenheid te houden; zij is integendeel, als alle menschelijke uitingen, door ras en bloed bepaald en nooit zal de ware Ariër zich bevredigd kunnen voelen door de hersenschimmige gedachtensystemen der | |
[pagina 107]
| |
Joodsche physica, die zelfs niet waar willen zijn, omdat voor hun scheppers waarheid slechts één denkmogelijkheid uit vele is, dus iets, dat van onwaarheid niet in wezen verschilt. Daar die verfoeilijke denkvoortbrengselen echter ook onder (blijkbaar niet geheel rasechte) Ariërs zijn doorgedrongen, werd het hoog tijd, ook in de natuurwetenschap tot een zuiveringsactie over te gaan en daar het nu eenmaal Duitschland's roeping op deze wereld is, den Arischen geest te redden, heeft Lenard gemeend, zijn samenhoorigheid met zijn volk niet beter te kunnen toonen, dan door het systeem der Arische physica in al zijn volledigheid en niet-strijdigheid uiteen te zetten. Semietische begrippen en methoden zullen in dat systeem uiteraard niet voorkomen; hunne ontbeerlijkheid zal juist overtuigend worden aangetoond door de mogelijkheid, een alomvattend natuurbeeld op te stellen, waaruit zij stelselmatig zijn geweerd. In het bijzonder zal op deze wijze de volkomen overbodigheid blijken van de onwerkelijke gedachtenbouwsels, die de meest vooraanstaande onder de Joodsche physici, Albert Einstein, onder den naam van relativiteitstheorieën aan de wereld heeft willen opdringen en die tegenover de werkelijkheid reeds lang in gebreke zijn gebleven. Aldus met al de autoriteit van zijn naam in een hartstochtelijk gesteld betoog, dat in zijn effectvolle afwisseling van vurig enthousiasme en snijdende minachting maar al te werkzaam zal kunnen blijken, de Nobelprijswinnaar Philipp Lenard. Was er niet alle reden, hem den Hitlerprijs even goed te schenken als aan dien bezielenden S.A.-dichter? Kan een Duitsch geleerde in het Derde Rijk iets nuttigers doen dan ook op wetenschappelijk gebied den eigen aard van het Duitsche volk tot uiting te brengen en daardoor - nog eenmaal citeeren we de voorrede - het beste te verzorgen, dat onder menschen nu eenmaal bestaat?
Wanneer men het als onbevangen buitenlander zoover gebracht heeft, dat men al deze dithyrambische uitingen van ras- en bloedtrots over zich heen heeft laten gaan, begint men met een begrijpelijke nieuwsgierigheid de lezing van het werk zelf (het belooft Werte der Ewigkeit), begeerig om nu eens werkelijk te ervaren, wat eigenlijk in het physisch denken zuiver Arisch mag heeten en op welke punten men tot dusver zonder het te vermoeden, Semietisch gedacht heeft. Men mist nu eenmaal, | |
[pagina 108]
| |
zoolang men niet nationaal-socialistisch geschoold is, het orgaan om dat zelfstandig te kunnen ontwaren; onwillekeurig denkt men terug aan de onthullingen, die Bieberbach enkele jaren geleden over Joodsche denkwijzen in de wiskunde deedGa naar voetnoot1) en herinnert zich beschaamd, dat men zonder zijn waarschuwing toch maar niet zou hebben geweten, dat het typisch-Joodsch en dus voor een Ariër onaanvaardbaar is, den sinus met behulp van een machtreeks te definieeren. In het eerste deel zal er echter - zoo valt te vermoeden - nog niet veel aanleiding tot zuiveringsactie zijn; het handelt immers nog slechts over de klassieke mechanica, die al lang klaar was, voordat de Joden hun pernicieusen invloed begonnen uit te oefenen; er wordt in gesproken over het werk van zuiver Nordische menschen, zooals Galilei. Reeds spoedig bemerkt men nu echter, dat toch ook dit eerste deel - een zeer elementair gehouden inleiding in de traditioneele grondslagen van de experimenteele physica, waarin het paradijs der absoluutheid nog nauwelijks verlaten wordt - al zeer polemisch van aard is. Kennelijk heeft hier dus op den hoogst emotioneelen schrijver nog een andere invloed ingewerkt dan zijn rabiaat anti-Semietisme. Welke die invloed is, blijkt nu echter voor wie met een vroeger geschrift van zijn handGa naar voetnoot2) op de hoogte is, geen verrassing; hij bezit nl. één sentiment, dat nog veel heftiger is dan zijn afkeer van de Joden en dat is zijn haat tegen dat andere product des duivels, de wiskunde. Er heeft nu een Verwirrung der Gefühle plaats: over Joodsche physica wordt niet meer gesproken, maar onvermoeid wordt tegen de mathematiseering der physica, zooals ze door Huygens en Newton is begonnen en sindsdien gestadig is voortgezet, te velde getrokken. Het is hier niet de plaats, over deze zaak in details te treden, dus in te gaan op de tallooze passages, waarin de schrijver zijn kleineerende opmerkingen over het wiskundig handwerk, dat nooit iets wezenlijks tot het denken over de natuur heeft kunnen bijdragen, lanceert. Evenmin kan hier kritiek worden uitgeoefend | |
[pagina 109]
| |
op de met alle mathematische exactheid spottende wijze, waarop deze physicus van internationale vermaardheid op die plaatsen, waar hij de hulp der mathesis heelemaal niet meer ontberen kan, met haar fundamenteele begrippen omsolt, daardoor zijn boek verlagend tot een strengheidspeil, waarvoor ten onzent ieder schoolboek zich schamen zou. We volstaan met twee voor iederen lezer begrijpelijke staaltjes van de verblinding, waarmee de matheseophobie hem geslagen heeft; het eene: den titel van Newton's werk Philosophiae Naturalis Principia Mathematica vertaalt hijGa naar voetnoot1) door Maszgerechte Grundlagen des Wissens von der Natur, om toch vooral maar niet te hoeven laten uitkomen, dat Newton over de beteekenis van de wiskunde voor de natuurwetenschap wel eenigszins anders dacht; het andere: na een tegenstelling te hebben gemaakt tusschen de vóór alles op het quantitatieve gerichte natuur- en de van alle quantitatieve beschouwingen uitgesloten geesteswetenschappen, deelt hij de wiskunde bij de laatste groep in, om daarna te constateeren, dat zij wegens haar uitgesproken quantitatief karakter dus blijkbaar een zeer ondergeschikte geesteswetenschap is, zoodat het geheel verkeerd is, er op de scholen zooveel plaats voor in te ruimenGa naar voetnoot2). Deutsche Logik? Men kan intusschen nieuwsgierig zijn naar den verderen uitbouw van het Arische systeem der physica, niet in de laatste plaats om te kunnen zien, door welke absoluutheidstheorie het zoo smadelijk mislukte denkproduct van Einstein zal worden vervangen. Wellicht zal in de volgende deelen echter ook aan het licht komen, wie als de ergste vijand van het zuiver Arische denken moet worden beschouwd, de mathesis of het Jodendom. Voorloopig ziet het er naar uit, alsof de eerste toch de eigenlijke booze geest is en alsof de Joden weer eens als zondenbok hebben moeten dienen.
E.J. Dijksterhuis |
|