De Gids. Jaargang 100
(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
De Amerikaansche reis van ChateaubriandGa naar voetnoot1)Bijna negen maanden op reis en niets dan nieuwe ervaring.... Jeugd, gezondheid, een blozend gezicht met overvloedig, krullend haar, een lenig en bewegelijk lichaam.... Genot dat iedere lichaamsfunctie levert.... Bevrediging, wanneer een eigenwillige fantazie het gereede lichaam dwingt tot een bijzondere houding, die spel is maar tevens verzet tegen anderen: een zichtbare afzonderlijkheid! Waarlijk, er is dan geen taedium vitae dat dreigt; zeker heeft Chateaubriand geen andere levensperiode gehad, zoo geheel met positieve waarden gevuld, zoo vol van hetgeen juist hem moest passen, van wat juist hij met graagte deed, geen periode zoo vrij van doffe plekken, als toen hij, drie maanden lang, naar Amerika voer, vijf maanden daar rondzwierf en een drietal weken op de thuisvaart was. Geen periode, zoo van levenslust, van poëtisch vermogen, van jeugdig, donzig, bekoorlijk egotisme vervuld als deze, en geen zoo voortdurend bevrijd van spleen. Op 8 April 1791 vertrokken, kwam hij den 9en Juli te Baltimore aan. Er waren Fransche priesters aan boord; en er was de jonge Schot Tulloch. Chateaubriand placht om het Christelijk geloof te glimlachen; zoo redetwistte hij veel en subtiel met de vrome mannen en ook met Tulloch, die zich voorgenomen had eveneens priester te worden. Later zal Chateaubriand het geloof wel anders beschouwen, maar toch ook deze skepsis diep in zich bewaren; en de snelle, doeltreffende argumentatie waarin hij zich nu oefende, is hem naderhand nog meer dan eens te pas gekomen. De priesters waardeerden hem toch; en wat Tulloch betrof, hij was jong als François-René en samen stonden ze aan | |
[pagina 93]
| |
de reeling, samen zagen ze den kop van het schip in de golven duiken en zich dan weer verheffen; samen overwogen ze plannen voor een levenstoekomst die hun nog even oneindig scheen, als de oceaan waarover ze voeren. Het schip legde bij de Açcoren aan. François-René ging aan land, bezag de monniken die daar leefden, verheugde zich over hun wufte bestaan: had hij anders verwacht? Monniken zijn immers zoo, hij ‘wist’ het van de Encyclopedisten. Het schip voer daarna langzaam, bij lastigen wind, naar de andere zijde. Het legde nu aan bij het eiland Saint-Pierre, tegenover de kust van het Canadeesche vasteland. François-René lag op Saint-Pierre eens in een dal te rusten, in een bevallige houding, dat spreekt, en een schuchtere, kleine Fransch-Canadeesche hield er, bijna vluchtend, een kortademig gesprek met hem: zij sprak hem van Guillaumy, die was gaan varen, maar die haar eens zou trouwen. François-René heeft toen geglimlacht. Hem wilde ze dus niet, maar ook hij zou beminnen! En op hetzelfde Saint-Pierre vervulde hij nog een rol van gewicht: hij trad op als advocaat voor de priesters, tegen den kapitein, en won het proces. Ieder man, in zijn tijd, speelt vele rollen, heeft hij wellicht met Shakespeare gezegd, en met vreugde gezien hoe oppermachtig hij over zijn ik beschikte. Al varende las hij, behalve in vele boeken over Amerika natuurlijk, in Homerus, Vergilius, Tasso, Jean-Jacques Rousseau: ook hij zou dichten; en ging hij niet de natuur in, die Rousseau zoo bemind had, ging hij geen kleuren zoeken voor zijn toekomstig werk? Wat het zijn zou, wist hij nog niet, maar hij gevoelde groote dingen in zich. Groote gevoelens woelden in hem om, en waren ze tijdelijk stil, hij riep ze tot leven! Het stormde eens. Dat wilde hij niet enkel zien en hooren, hij wilde het met zijn gansche wezen ervaren. Als Odysseus liet hij zich binden aan een van de masten. Met stortvloeden werd hij overgoten, de wind klapte hem in het gezicht; hij kon niet vluchten, omdat hij het niet gewild had; hij onderging met opzet deze pijnen en bezwaren en ervoer ten volle de schoone woestheid van het losgebroken water; ‘o oceaan’, riep hij niettemin uit, ‘o storm, toch zijt ge zoo schoon niet als Homerus u heeft geschilderd!’ En dan, plotseling, glimlachte hij weer. Dan las hij Voltaire over, twijfelde, ontkende en genoot ook daarvan. | |
[pagina 94]
| |
Roekeloos was hij. Hij kon het zijn, daar hij over zooveel vermogens heerschte. Kort vóór de aankomst in de Staten, bij vlakke zee, gaf hij order hem aan riemen in het water te laten zakken; hij zou zwemmen. Maar nauwelijks in aanraking met de zee, bezwijmt hij en moet opgehaald worden. ‘Nu weet ik wat het is,’ verklaart hij bij terugkomst aan dek. Het schip kwam tot rust. Daar was dan het land weer, daar stonden weer huizen: Baltimore. Een vroolijke en keurige stad, zoo scheen het hem toe. François-René ging aan land; het eerste menschelijke wezen dat hij zag, was een knappe slavin. Het stadje was bij nadere beschouwing wel weinig exotisch! Den volgenden morgen, om 4 uur reeds, reed hij over de wegen van de Nieuwe Wereld, Philadelphia tegemoet. En Washington ontving hem - ofschoon waarschijnlijk maar kort. ‘Walk in, sir,’ had het eenvoudige dienstmeisje gezegd. Hij gaf den brief van ‘kolonel Armand’ af - zoo werd La Rouërie in Amerika genoemd - en ontvouwde zijn plannen: de generaal-president keek bedachtzaam. Hij vroeg den Franschman voor den volgenden dag te eten, maar hij gaf hem geld noch moreele hulp: deze plannen schenen te hersenschimmig. Gelukkig was er nog andere winst van de reis te hopen. Avontuur; diepe bevrediging door vrijheid; het zoeken van kleuren die voor het werk zouden dienen.... En François-René reisde over New-York en Boston naar Albany. Daar nam hij een gids die hem naar de Niagara-watervallen zou brengen, dwars door woeste wouden, dacht hij - en kleedde zich erop.... Voor het eerst in een exotisch, een maagdelijk woud! ‘Hier geen wegen meer,’ riep hij uit, ‘geen steden, geen monarchie, geen republiek, geen presidenten, geen koningen, geen menschen!’ En hij omhelsde de eerste boomen die hij zag. De gids, die een Hollander was, vond het raar.... Het woud bleek ook zoo maagdelijk niet: men ontmoette er eens een groep Indianen en zij.... leerden een danspas van een Franschen meester, die er op zijn viool een wijsje bij stond te spelen! Een andere maal bleek het bosch zekeren Philippe, eveneens uit Frankrijk afkomstig, te herbergen; die leefde er op de wijze van een wilde en was er gelukkig bij. Ja. Maar een kampvuur van Indianen bij nacht; de ‘tropische’ warmte onder het dak van blaren; de wind die door de hooge toppen ruischt; de maan die haar bleeke licht erover doet vloeien: | |
[pagina 95]
| |
dat zijn niettemin ervaringen voor het leven, dat zal later beschreven moeten worden! En dan de watervallen! Men geniet bij het geweld der natuur; men gevoelt zich klein, zoo klein, en tegelijk tot het grootste in staat. Men vreest niets. Men daalt af langs de rotsen, al roept de gids, al verzetten de Roodhuiden zich; men is op het punt in den waterval neer te storten; men glijdt slechts uit, maar breekt zijn arm.... Die arm geneest, en François-René trekt Zuidwaarts. Het is niet zeker hoe ver hij gegaan is. Hij zal den Ohio, en misschien nog juist het Noordelijk deel van den Mississipi gezien hebben; en verder zijn hem door geschriften en zijn werkzame verbeelding landstreken voorgetooverd waar zijn voeten hem - wat hij later ook mocht beweren - nooit hebben gebracht! Op die.... diverse wijzen ‘zag’ hij woeste stroomen, kleurige bloemen, wonderlijk gedierte (zooals beren die zich aan druiven bedronken); en toen hij eens in een bosch lag te rusten, zetten twee meisjes uit ‘de Floriden’ zich bij hem. Men zou zweren, als men het leest, dat hijzelf ook in ‘de Floriden’ geweest is, d.i. in het gedeelte van het land dat later door de staten Alabama, Georgië, Zuid-Carolina, Florida is ingenomen; maar er is reden tot twijfel. De meisjes waren bekoorlijke courtisanen, uit Spaansch en Indiaansch bloed geboren. Zij schenen hem genegen; maar spoedig verlieten zij hem weer, met haar minnaars. Zijn geheugen - of enkel zijn verbeelding? - zullen zij echter niet meer verlaten en in twee van zijn latere werken leven zij nu nog. Wel geheel zeker is, dat hij tot Kentucky Zuidwaarts is gegaan. Van de Niagara tot dien staat heeft hij niet enkel Indianen en halfbloed-meisjes van plezier ontmoet, maar ook families van zuiver-Europeeschen oorsprong, die daar toen reeds in grooten getale gevestigd waren. Met velen moet hij hebben gesproken, onder meer over de zeden en de instellingen der Nieuwe Wereld, en zoo hij zich later in zijn verhandeling over revoluties min of meer democratisch-gezind heeft betoond, zoo hij jaren daarna onder de reactionaire aanhangers der Bourbon's toch nog tot de meest ‘linksche’ elementen behoord heeft - geen twijfel of deze omgang met vrije ‘citizens’ van de pas geboren Republiek heeft daarin aandeel. In Kentucky - het was November 1791 - zat hij eens op een | |
[pagina 96]
| |
hoeve te rusten. Achteloos raapt hij een krant op: wat is dat? ‘Flight of the King’. Welke koning? Lodewijk, koning van Frankrijk.... Hoe oud is die krant? Eenige maanden. Hij leest. De koning gevlucht, maar aangehouden bij Varennes. De koning in gevaar. De adel bezig te emigreeren. Maar - dan moet hij terug! Is hij niet officier in het leger van Zijne Majesteit geweest? Is de adel niet tot trouw aan de koningspartij gehouden? Bovendien, wat nog langer hier te doen! Steun is dadelijk geweigerd; hij heeft van het exotische land nu genoeg gezien of.... geraden; zijn geld is ook op en nieuw geld komt uit Frankrijk niet langer aan. Hij had al wel gevoeld dat hij terug zou moeten keeren, langzaam was een nog maar half verstane stem hem naar de kust en de zee begonnen te drijven: nu op eens, of er een deur was opengesprongen, hoort hij die stem luid roepen: ‘ga naar Frankrijk; je koning, je familie met hem, het heele maatschappelijke bestel wordt bedreigd; je eer schrijft je voor, de bedreiging te helpen keeren.’ Te Philadelphia gaat hij aan boord, op den 10en December; bij gebrek aan fondsen heeft hij den kapitein moeten verzoeken hem op crediet passage te verleenen. Hevige Westenwinden vegen het scheepje in zeventien dagen naar het Kanaal: daar steekt een geweldige storm op. Allen wanen zich verloren. In doodsangst zingen de zeelui een lied ter eere van Onze Lieve Vrouwe: ontroerd zingt de ongeloovige Chateaubriand het mee. Bijna onmiddellijk daarna neemt een Amerikaansch matroos de leiding; een beslissende draai aan het roer en het schip is gered! Op 2 Januari 1792: Le Havre. De kapitein wil zijn geld; Chateaubriand schrijft erom naar zijn familie. In Februari ontvangt hij het van zijn moeder; hij is vrij om te gaan. Wat nu? Veel heeft hij genoten, veel gewonnen. In spanning heeft hij gereisd, plannen beraamd, waargenomen, innerlijk geleefd; en de ervaringen hebben zijn levensmoeheid verhinderd op te komen. De eer heeft in hem gesproken, de poëzie heeft haar werking gedaan, zijn lust in het leven heeft onafgebroken gebrand: het zijn gelukkige maanden geweest. Evenwel: Frankrijk is in verwarring, zijn familie verarmd, zijn toekomst onzeker. Er zal zonder twijfel door de Amerikaansche ervaringen iets in hem groeien, dat voelt hij; maar wat, en wanneer? Zal hij de rust en de vrijheid ervoor vinden? Johannes Tielrooy |
|