Aanteekeningen en opmerkingen
Bestemd voor uitvoer.
Er bestaat veel goed friesch belletristisch proza over het boerenleven in het oude gewest, tegen weinig goed nederlandsch over het boerenleven in overig Nederland.
Ook is er eenig nederlandsch proza, dat over Friesland verhaalt; hierbij blijft de moeilijkheid altijd deze, dat met de friesche taal de friesche sfeer ontbreekt; wat friesche voornamen en vannen en een enkel friesch woord, als heit en mem, probeeren dan, tamelijk vruchteloos, dit goed te maken.
Op dit gebied nu is pas een nieuwe proeve afgelegd, Theun de Vries' ‘Stiefmoeder Aarde’, de geschiedenis, op- en neergang, van een friesch boerengeslacht in de negentiende eeuw. Het boek mag hoog worden aangeslagen; toch blijft één ernstige bedenking.
De schrijver heeft de oplossing der genoemde moeilijkheid hierin gezocht, dat hij zijn Friezen een taal laat spreken, die de argelooze Hollander zal houden voor friesch, zich verbazende, dat hij het zoo vlot begrijpt; de verklaring hiervan is echter deze, dat deze friesche boeren stadsfriesch praten, alsof zij Leeuwarders of Dokkumers waren; dit dialekt, waarin natuurlijk friesche elementen zitten, is inderdaad verstaanbaar voor den Hollander, wien, evenals trouwens den frieschen stedeling, het echte friesch een vreemde taal is; de Hollander begrijpt zoo goed als niets ervan, de stadsmensch in Friesland een tikje meer, maar ook niet veel; spreken kunnen het geen van beiden, als zij het niet hebben aangeleerd.
Dit zou niets minder dan boerenbedrog moeten heeten, had niet De Vries zelf (echter pas als de lezer het boek al uit heeft) zijn compromis uitdrukkelijk erkend en toegelicht. Zijn ver-