De Gids. Jaargang 100(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] De stem in den nacht I Het was een nacht waar 't zwart van alle nachten in uitgestort lag als een donker water; de wind viel zwart en war'lend uit de nachten der blaren gonzend als een donker water en ieder uur streek kouder, leeger, later over den ouden blinden muur der nachten en mijn twee handen, in hun eenzaam beven gebroken en dood-moe van heel dit leven.... Is dit het leven? Al dat heimweedronken roepen van nachtegalen, al dat dwalen in éénen roes van bloesemdroomen dronken niets dan luchtspiegeling om te verdwalen naar deze wanhoop als een woeste rots? Is dit het leven, zonder éénen trots om onvervaard mee vóór den dood te staan? Is dit nu al wat blijft, dit donker water, voor een die als een man door vuur wou gaan, een zwarte wind hoog boven kleine klachten en ieder uur al kouder, leeger, later over den ouden blinden muur der nachten en mijn twee handen, in hun eenzaam beven gebroken en dood-moe van heel dit leven?.... [pagina 298] [p. 298] II Toen zwol de stilte tot een ademhalen en suizen als van vleugels in het duister, en eenzaam als ik zelf kwam een gefluister mij in mijn stomme wanhoop achterhalen - geen englenzang, maar 't mild en streng toespreken van een die weerkeerde uit die zelfde streken, en zijn bezwerend broederlijk vermanen zoet van herinneringen aan zijn tranen: ‘Gij hebt gelijk: zwart als een nacht is 't leven, aan allen angst en pijn overgegeven; gij hebt gelijk: zwart als nachtvogels kermen de menschen opgejaagd in kleine zwermen; maar toch, als gij verslagen bukt in snikken en raakt den bittren droesem van uw schande, denk aan den roes dier zwijmzoete oogenblikken, toen alle liefden neigden naar uw handen: het is één zelfde leven dat ons breekt, vervoert, uitdooft en als een vuur ontsteekt. Geen paradijs, maar ook geen woestenij, glansen en schaduw liggen zij aan zij, of liever door elkaar in één vervloeien en één ineengestrengeld openbloeien van bloesemreuken midden doornenpijnen, van zwart moer op den grond der zoete wijnen, van sterren stijgend uit den kolk der nachten. 't Leven is diep van ademlooze klachten zoo zeer als van ons dronken jubelzingen, 't leven is groot vol lichte en donkre kringen dooreenen flonkrend in een vreemden toover.... en wij geven ons gansch aan 't leven over, aan wellustnachten en aan wanhoopsvlagen, al zijn verrukkingen en wreede lagen, omdat ons hart in angst en schaduw weet: dit is ons trotsche voorrecht, al dit leed.’ Achilles Mussche Vorige Volgende