De Gids. Jaargang 100
(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| ||||||
Georges Sorel (1847-1922)Wanneer de trouwe abonné's van de Cahiers de la Quinzaine, de arme plattelandsonderwijzers uit het Frankrijk van 1900, in heftige bewogenheid over de Dreyfus-affaire, in de vacantie hun pelgrimstocht ondernamen naar het winkeltje van hun administrateur en leider Péguy, dan vonden ze op de eenige stoel die het kantoortje rijk was een man zitten, die slechts één levensdrang in zich voelde: praten. Praten over wat niet al: de mystiek van de Affaire, de beteekenis van de laatste ontdekking van Henri Poincaré, het filosofisch stelsel van Bergson, het proces van Socrates, de ethische waarde van het geweld, de scheiding van Kerk en Staat, de parodie van den ‘vooruitgang’. Deze man, le ‘père’ Sorel, zooals elke bezoeker hem noemde, een blozende vijftiger met dichte grijzende baard, met zijn kleinburgerlijk embonpoint, oud-hoofdopzichter van de waterstaat, geldt nu als de filosofische grondlegger van twee Europeesche Statenstelsels: het Italiaansche fascisme en het Russische bolsjewisme. Merkwaardige speling van het lot: deze man, met zijn meer grillige dan systematische gedachten, met zijn meer paradoxale dan logische ideeën, die volgens de geestige karakteristiek van Pierre Lasserre zijn concierge bij meeningsverschil te lijf ging met het stelsel van Hegel, deze man eischt een hoofdstuk op in de cultuurgeschiedenis, niet alleen van Frankrijk, maar van geheel Europa, van de dertig jaren die aan den wereldoorlog voorafgingen. Een korte schets te geven van wat men slechts met moeite het ‘stelsel’ van Sorel zou kunnen noemen is uiterst moeilijk door al wat zijn ‘leer’ aan tegenstrijdigs en onsamenhangends in zich heeft. Niet minder hachelijk is de opgave om zijn invloed na te gaan. Maar des te dringender en actueeler zijn beide pogingen, omdat Sorel een profeet is geweest, die met buitengewone levendigheid en scherpte de maatschappelijke krachten | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
heeft aangeduid, de impulsies van de massa heeft aangevoeld en dat in een tijd vèr voor dat deze krachten zich in het huidige Europa hebben gemanifesteerd in gebeurtenissen voor een ieder zichtbaar. Het lezen van de talrijke boeken en brochures van Sorel is zwaar, niet omdat het zijn zinnen op zich zelf aan helderheid, zelfs kracht en sappigheid ontbreekt, maar hij schrijft zonder systeem, zonder de anders bij Franschen zoo weinig falende ordening en compositie, zoodat zijn werken tot een wijden lezerskring nooit zijn doorgedrongen en slechts geappreciëerd zullen kunnen worden door de ‘happy few’, voor wie ook Stendhal eens zijn boeken schiep, zonder ooit te hebben durven droomen dat zijn Julien Sorel voor zoo talloos velen van de generatie na 1880 de bewonderde held van de daad zou zijn. Het uiterlijke levensgebeuren van Sorel, het leven van een braaf Fransch burger is samen te vatten in een paar zinnen (door hem zelf trouwens geresumeerd in een brief, die als voorbericht is verschenen bij een Italiaansche studie over Sorel). Geboren te Cherbourg 2 November 1847, bezoekt hij het gymnasium in zijn geboorteplaats en na een jaar van voorbereiding op een Parijsch lyceum, de Polytechnische School, wordt ingenieur bij de waterstaat en blijft vijf en twintig jaar in de provincie en de koloniën in dienst; in 1892 neemt hij zijn ontslag. Twee van zijn boeken zijn opgedragen aan zijn in 1897 overleden vrouw; hij verklaart dat in de lang niet schaarsche oogenblikken van teleurstelling en moedeloosheid haar herinnering hem de moed heeft geschonken om verder te werken. Na haar dood trok hij zich terug te Boulogne-sur-Seine, ver van het jachtende, woelende, maar ook nivelleerende leven van de groote stad. Als autodidact miste hij de noodige cultuur en werd zich niet bewust van de moeilijkheden, welke de vele netelige kwesties die hij aanroerde in zich besloten hielden. Maar hierin ligt ook zijn kracht: nooit is Sorel, die geen relativisme kende, door een opgeworpen of bij hem zelf oprijzende tegenwerping gehinderd in zijn drang vooruit; zijn inzicht is niet vertroebeld door de burgerlijke ideeën om hem heen. Al heeft hij dan niet het geestelijk vermogen bezeten, de noodige wetenschappelijke kennis, om het geheel van onderaardsche krachten die de beschaving stuwen, te analyseeren, wie heeft zoo scherp als hij in zijn luisterend oor de schokken gevoeld van de naderende revoluties? | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
Zijn werk is sterk anti-intellectualistisch en zijn trouwe schildknaap Edouard Berth geeft aan een van zijn bekendste boeken de veelzeggende titel: Les Méfaits des Intellectuels. Trouwens de inspiratie van den meester zelf in zijn niet minder belovend boek Les Illusions du Progrès is geheel gelijk aan die van de beroemde verhandeling van Jean-Jacques Rousseau tegen de kunsten en wetenschappen. En twintig jaar eerder, in een van zijn eerste boeken Le Procès de Socrate heeft hij de intellectueelen geoordeeld, niet alleen die van het oude Athene, maar daarachter de verwijfde afstammelingen van zijn eigen tijd. Zij hadden den Staat ondermijnd door het geloof in zijn goden aan het wankelen te brengen, de gewijde mysteriën te ontheiligen. Heel zijn hart ging uit naar den vromen handwerker van het forum of den armen lastdrager uit de haven of den trouwen onderofficier van Marathon of, wat zijn eigen tijd betrof, naar den fabrieksbaas, vrij van de smetten van een ontmannende cultuur. ‘La force moderne - comme le baron féodal du moyen âge - ce sera l'ouvrier de l'usine et de l'atelier.’ Na zijn ontslag uit de openbare dienst zet Sorel zich eerst tot de studie van het socialisme. Hij leest Marx en zoo de bekende essayist Julien Benda, de veel omstreden schrijver van La Trahison des Clercs het vorige jaar op het congres van communistische schrijvers te Parijs ironisch opmerkte, dat van al die menschen die daar over socialisme spraken, hij de eenige was die de werken van Karl Marx had gelezen, dan heeft hij tenminste in Georges Sorel een voorganger gehad! Sorel wendde zich tot het socialisme, omdat hij hoopte daarin een opleving te vinden voor de hem omringende maatschappij, die hij in verregaande ontbinding, in diep zedelijk verval oordeelde te zijn. In hoeverre hij hierin beinvloed werd door persoonlijke gekrenktheid tegenover de burgerlijke klasse, die hem niet op de juiste waarde had weten te schatten (opinie van Lasserre) of den grooten invloed onderging van zijn vrouw die, uit het volk voortgekomen, hem de moreele krachten van het proletariaat leerde kennen (idee van Pirou), laten we hier buiten beschouwing. Een feit is dat hij het marxisme met enthousiasme begroette, dat hem leerde hoe de economische ondergrond de bovenbouw van moraal, recht en godsdienst determineerde of tenminste beinvloedde. Overal om zich heen zag hij den klassestrijd zich | ||||||
[pagina 88]
| ||||||
manifesteeren en de stelling van Marx dat de heerschende ideeën van een bepaalden tijd de ideeën zijn van de overheerschende klasse, opende hem nieuwe vergezichten. Hij wordt ijverig medewerker van twee marxistische tijdschriften L'Ere Nouvelle (1893-1894) en Le Devenir social (1895-1897) dat hij bijna geheel alleen volschreef. Naast deze theoretische scholing nam hij deel aan de socialistische actie: zoo vindt men zijn naam op de eerste lijst van intellectueelen die partij kiezen voor Dreyfus. Hierbij toonde hij zich een onafhankelijk volgeling van Marx, door fel partij te kiezen tegen de doctrinairen als Jules Guesde die, uitgaande van het feit dat Dreyfus behoorde tot de bourgeoisie, tot de rijke burgerklasse zelfs, beweerden dat het principe van den klassenstrijd bij de Affaire niet in het geding was en de arbeidersklasse neutraal diende te blijven. Hij roemt het optreden van Jaurès als het beste bewijs voor een nieuwe, hoogere socialistische ethica, denzelfden Jaurès voor wien hij later in zijn anti-democratischen tijd geen denigrement grievend genoeg acht, en dien zijn jongere vriend Peguy al geplaatst ziet in de eerste kar die bij de volgende revolutie haar vracht naar de guillotine zal voeren! Warm prijst hij de arbeiders die door de straten van Parijs optrekken voor waarheid, recht en moraal. In diezelfde dagen (1900) verklaart hij dat het socialisme van jeugd tot rijpheid groeit en zich daarbij van secte tot partij ontwikkelt. Als secte had het zich geisoleerd en, sterk door het geloof aan eigen zuivere waarheid, de wereld trachten te hervormen door de dictatuur, als partìj zou het zich hebben te combineeren met andere krachten en zich voegen in de algemeen voortstuwende beweging. De nadruk legt hij nu op de democratie welke niet, zooals bij Marx, slechts een nuttigheidswaarde heeft ter verkrijging van het beoogde doel, maar een essentiëel deel uitmaakt van het socialisme. Voor hem zijn de geestelijke elementen van het socialisme in volkomen overeenstemming met de democratie: ‘un mouvement ouvrier dans une démocratie’.Ga naar voetnoot1) Op al deze punten zal Sorel zijn inzicht volslagen wijzigen: in 1908 verschijnt zijn werk La décomposition du Marxisme. | ||||||
[pagina 89]
| ||||||
Wie zich over Sorel's evoluties zou verwonderen, begrijpt niets van de innerlijke eenheid zoo al niet van doctrine, maar dan toch van temperament en gevoelens, van dezen curieusen geest met alle grilligheden aan het genie eigen. Wij doen dus beter, de vermoedelijke drijfveren van zijn zwenking te zoeken. Als historiekenner had Sorel geleerd dat het onbaatzuchtig streven van een Robespierre en Saint-Just was uigeloopen op de knoeierijen van een corrupt Directoire. Evenzoo was de ‘mystiek’ van de Affaire Dreyfus ontaard in ‘politiek’. Hij striemtGa naar voetnoot1) de cynische hebzucht waarmede, na het optreden van het ministerie Combes, de leiders van de vroegere oppositie zich op de te verdeelen buiten werpen, waarbij de parlementaire socialisten zorgen bij de kluiven te komen! De democratie had het socialisme er dus niet tegen behoed, in een veil opportunisme onder te gaan. Had niet reeds, vóór Combes een Millerand zitting genomen in eenzelfde ministerie met den markies De Gallifet, den beul der Communards! De democratie blijft dus in gebreke aan het socialisme de hooge waarde van de revolutionnaire ideologie te blijven verkenen, welke het in staat zou stellen haar historische roeping te vervullen. Hoe meer Sorel zich verdiept in den Duitschen partijstrijd tusschen revisionnisten en orthodoxe marxisten, hoe meer hij gaat wanhopen aan de toekomst van het socialisme zooals hij dit tot nu toe had beleden. Wanneer omstreeks 1900 Georges Valois, een uit het anarchisme voortgekomen toekomstige leider van het Fransche fascisme, Sorel ontmoet in de Bibliothèque Nationale en hem meedeelt dat hij werkt aan een studie over het socialisme, dan antwoordt de enthousiast van gisteren: ‘Vous perdez votre temps, le socialisme est fini.’Ga naar voetnoot2) Tusschen socialisme en proletariaat, die hij eerst had vereenzelvigd, maakt hij nu een scheiding, welke hij eenige jaren later als volgt zal formuleeren: ‘de socialistische theorieën, product van de burgerlijke gedachte en voortgekomen uit een intellectualistische gemeenschap, zijn valsch en verouderd; de arbeidersbeweging alleen is reëel en vruchtdragend.’ Na 1897 is zijn medewerking aan de marxistische tijdschriften geëindigd en begeeft | ||||||
[pagina 90]
| ||||||
hij zich aan de studie van de economische en sociale evolutie van de tweede helft der XIXe eeuw, een studie die hem leiden zal tot theoretische stellingen die zijn tweeden ontwikkelingsgang zullen gaan beheerschen en gedurende welke hij zijn meest karakteristieke werken heeft geschreven. Naar aanleiding eener enquête van P. de Rousiers, secretaris van de Fransche reedersvereeniging, onderneemt hij een studie over de Engelsche trade-unions. In een artikel van 1898Ga naar voetnoot1) komt hij tot de conclusie dat de toekomst van het socialisme in een zelfstandige ontwikkeling van de vakvereenigingen ligt, vrij van alle politieke smetten. Kennismaking met Fernand PelloutierGa naar voetnoot2) den fellen, onbaatzuchtigen agitator en theoreticus van het Fransche syndicalisme, brengt Sorel tot de opvatting dat in tegenstelling met de trade-unions, de vakvereenigingen revolutionnair moeten zijn, en talrijke artikelen in Le Mouvement Socialiste (tusschen 1906 en 1908) getuigen van zijn verrukking voor de militante Fransche syndicaten, in welke hij de strijders voor een nieuwe mondige menschheid ziet, artikelen die hun bekroning vinden in zijn meest bekend boek Réflexions sur la ViolenceGa naar voetnoot3), waarvoor hij als motto had kunnen kiezen dezen zin uit een samenvattend artikel van 1908: ‘Heden aarzel ik niet meer om te verklaren, dat het socialisme niet zal kunnen voortbestaan zonder een apologie van het geweld.’ Gedachten, hoe schoon en zuiver ook zulk nooit door louter overredingskracht of met parlementaire middelen tot de massa doordringen, maar zij zullen in den meest letterlijken zin in de hoofden moeten worden gehamerd. De politieke strijd is slechts een bokspartij, waarin de | ||||||
[pagina 91]
| ||||||
zege niet afhangt van de zuiverheid en hoogheid der ideeën, maar bovenal van de kracht van hem die ze propageert! Deze stelling van Sorel werd gestut door historische beschouwingen over den val van de Romeinsche beschaving tegen de ‘barbaren’, en door filosofische argumenten ontleend aan Bergson's theorie van den ‘élan vital’. Om de massa met dien ‘élan’ te doordringen concipiëert Sorel de ‘mythe’. Een actie, schoon en verheven genoeg om den heldenmoed aan te vuren! Of zij verwezenlijkt zal worden dan wel alleen een ‘Wolkenkuckkucksheim’ blijven, is van geen belang. De waarde van de idee is slechts ‘pragmatisch’, volgens Sorel, heeft pas de waarde van de grootheid der daden die zij wekt. Het is de lichtende zuil die uitging voor de Hebreeërs in de woestijn, de lokstem van het blinkend metaal dat de Conquistadores naar de onbekende gewesten voerde! Nooit zal een bereikbaar, redelijk doel deze energie kunnen ontplooien: ‘l'intelligence ne compte pas, n'est pas inventive, c'est le sentiment qui charme et qui soulève.’ Volgens den strengen rationalist Lasserre, den fijnen ontleder van het romantische ‘Mal du siècle’, heeft Sorel meer de ‘panache’ van den lyrischen musketier Cyrano als lichtend visioen voor oogen gehad, dan dat hij zich ernstig zou verdiept hebben in de filosofie van Bergson of van Nietzsche. In ieder geval had hij de helden van zijn droom aanschouwt: de Middeleeuwsche ridders die uittogen voor de verovering van den Heiligen Graal, de soldaten van de Conventie die de goddelijke vrijheid wilden brengen aan alle volken. Of den modernen arbeider die, met de mythe van de Algemeen Werkstaking in zijn hart, het kapitalisme zal bestormen, waarna het leger van den arbeid zijn imperialistische wetten zal opleggen, opdat een nieuwe zedewet ontsta! Niet minder merkwaardig is zijn kijk op de positie van de kerk, die hij ook in deze jaren bestudeertGa naar voetnoot1) en ziet triomfeeren, dank zij den geest dien hij bij de militante arbeiders meent waar te nemen. De ‘soldaten’ die de kerk hebben doen zegevieren zijn de monniken geweest met hun ascese, en juist door de verzoenende houding der pausen | ||||||
[pagina 92]
| ||||||
tegenover de wereldsche machten liep de eerste kerk gevaar haar heilig ideaal te bezoedelen. Voor Leo XIII die, getuige de encycliek ‘rerum novarum’, hart had voor de nooden van zijn tijd, heeft hij bittere woorden van afkeuring en verwijt wegens zijn verzoenende houding tegenover de Fransche democratie. Of de term ‘producent’ niet veel te eng is voor de hedendaagsche gecompliceerde maatschappij, wanneer Sorel daar uitsluitend onder verstaat den arbeider uit werkplaats of fabriek, die door de gebondenheid van zijn leven zich elken dag den klassestrijd bewust wordt en dank zij zijn revolutionnaire geest een morele hoogte bereikt die den koopman ‘orienté vers la transaction et la tractation’, ontzegt blijft?Ga naar voetnoot1) Heeft Sorel aan de algemeene werkstaking anders dan als ‘mythe’, als vogelverschrikker voor de bourgeoisie geloofd, of als Messiaansch visioen van het Kanaän van den arbeid? Waarschijnlijk heeft hij zich gevleid dat zijn subtiele beschouwingen over geweld en mythe een vertolking waren van wat er leefde in de hoofden en harten van de militante arbeiders, maar in werkelijkheid ligt er een afgrond tusschen hun handelingen en de ideeën van Sorel. Zijn boek werd niet gelezen, zelfs niet door de leiders, en al werkten dezen met het spook van de algemeene werkstaking, dan was dit niet als mythe of symbool, maar louter als wapen ter verkrijging van partiëele verbeteringen, en zeker niet ter verheffing van de moraal in ascetischen zin. Vooral onder de anarchistische leden van de syndicaten heerschte de voorstelling van een toekomstmaatschappij, optimistisch gekleurd, maar wat de sexueele orienteering betreft, alles behalve in de lijn van Sorel, die verklaard had: ‘Le monde ne deviendra plus juste que dans la mesure où il deviendra plus chaste.’ Jules Romains (in een der laatste deelen van zijn majestueuze cyclus Les Hommes de Bonne Volonté) ontleedt wat er omgaat in de ziel van den Parijschen fabrieksarbeider, die ver afstaat van het vage ideaal dat Sorel voor oogen zweefde. Alle historici zijn het er dan ook over eens dat de invloed van Sorel op de vorming en ontwikkeling van het revolutionnaire syndicalisme uiterst gering is geweest, | ||||||
[pagina 93]
| ||||||
en de bijnaam ‘métaphysicien du syndicalisme’ die men hem heeft willen geven, is zeker geusurpeerdGa naar voetnoot1). Sabotage, in vele kringen van het syndicalisme geduld of zelfs gepredikt, heeft Sorel heftig afgekeurd. Niet minder scherp was zijn afkeer tegen de leiders als Merrheim en later Jouhaux, toen deze bij de syndicaten toenadering zochten tot de politieke partijen. Vooral tot de geunificeerde socialisten van de groep-Jaurès. Gevolgd door Edouard Berth verlaat hij Le Mouvement Socialiste, het tijdschrift dat hij zelf mee had helpen oprichten. Hij breekt met den bekwamen redacteur Hubert Lagardelle, die met Sorel den ommezwaai van het parlementaire reformisme naar het Syndicalisme had medegemaakt, maar die slechts (tot den dood toe) de dienende intellectueel van de strijdende arbeidersklasse heeft willen blijven, ook nadat zijn tijdschrift in 1914 den strijd had moeten opgeven. In een geruchtmakende brochure, in het Italiaansch verschenenGa naar voetnoot2), richt Sorel een snerpend afscheid tot zijn syndicalistische vrienden, die hij besmet acht door het ergste vergif dat hij zich kan denken, de democratie, om zich ontgoocheld in zijn isolement terug te trekken, een eenzaamheid die hem nog wranger moet hebben toegeschreven, omdat in deze zelfde dagen de breuk valt met een van zijn trouwste vrienden Péguy, wiens optimistisch neo-catholicisme, als bekeerling vurig beleden, in botsing moest komen met de twijfelzucht van Sorel, al waren zij het samen een tijdlang in hun aanval op een verworden democratie eens geweest. Toch zal deze eenzaamheid niet lang zijn blijven schrijnen, omdat hij aanhangers kreeg, die van een geheel tegengestelde richting tot het sorelisme werden bekeerd. Wie ook maar eenigszins aandachtig het oeuvre van Sorel heeft bestudeerd, komt spoedig tot het inzicht dat de term ‘revolutie’, door Sorel gebezigd, tot innerlijk misverstand aanleiding geeft. Sorel toch laat de vraag onbeantwoord, of de revolutie ‘van bovenaf’ dan wel ‘van onderaf’ zal moeten worden verwezenlijkt. Terwijl de aanhangers van deze laatste opvatting, de militante syndicalisten, zich van hem afwenden, zullen de neo-royalisten, Pujo en Maur- | ||||||
[pagina 94]
| ||||||
ras, na de publicatie van Les Réflexions sur la Violence hem gaan verheerlijken als hun wijsgeer. In deze jaren zoekt een andere leerling, de reeds eerder genoemde Georges Valois, uit het anarchisme voortgekomen, een kring voor de propaganda van zijn monarchistisch-syndicalistische opvattingen, al of niet met het Katholicisme verbonden. Dit brengt hem in aanraking - via Bourget - met Charles Maurras en andere leiders van de ‘Action française’, en een nauwer contact volgt tusschen de anti-democraten van links en van rechts. Een orgaan vindt deze groep in de Revue Critique des idées et des livres, waarin Valois de resultaten publiceert van zijn in 1907 gehouden enquête over de monarchie en de arbeidersklasse, waarin ook Sorel en Edouard Berth, nadat zij Le Mouvement Socialiste verlaten hebben, verscheiden artikelen zien geplaatst. In een propagandabrochure voor een nieuw tijdschrift (de tekst is te vinden bij Johannet) stelt men zich onder het geestelijk patronaat van Proudhon. Naast de permanente thema's: het filosofische pessimisme en de minachting voor de democratie, vindt men hier een nationalistische en traditionalistische tendens, welke men tevergeefs zal zoeken in het voorafgaande oeuvre van Sorel. Deze propaganda leidt tot de stichting van het tijdschrift L'Indépendance, in 1911 opgericht door een comité, dat naast de oud-syndicalisten Sorel en Jean Variot, ook de neo-catholici Vincent d'Indy en E. Baumann telt (naast literatoren als René Benjamin en Jean Tharaud). En in 1912 verschijnen de Cahiers du Cercle Proudhon, waarvan de naam reeds een programma inhoudt, hoewel er zeer verschillende doctrines in worden beleden. Hoe kon Maurras, de positivist en intelletualist, samenwerken met Sorel, wiens duistere en vaak bizarre ideeën den naar klassische helderheid hakenden monarchist soms kippevel bezorgden? Spoedig voelde Sorel dat hij naar den kant van de bourgeoisie en het nationalisme nog minder kans had om de ware adepten te vinden dan in het syndycalistische arbeidersmilieu. Opnieuw, in 1914, is hij moedeloos en ontgoocheld. Zijn trouwen schildknaap Berth en zijn nieuwen partijganger Valois ten spijt, verklaart hij in een opwelling van neerslachtigheid: ‘Je n'ai pas de disciple’, al toont hij zich kinderlijk blij als Paul Bourget hem verzekert, dat hij in zijn tooneelstuk La Barricade Sorel's ideeën voor de burgerkringen heeft willen uiteenzetten! | ||||||
[pagina 95]
| ||||||
De wereldcatastrophe van 1914 dompelt hem in groote moedeloosheid. Hij stond uiterst sceptisch tegenover de Geallieerden, die den oorlog voerden onder het huichelachtig masker der democratie. De duizenden die zouden vallen voor de Entente, waren slachtoffers van duistere machinaties der plutocratie. De opkomende zon van het bolsjewisme vervulde den ouden utopist - die achter den pessimist verscholen ging - met nieuwe hoop en zijn Aanhangsel bij de nieuwe uitgave van de Réflexions ‘Pour Lénine’ (1919) is een hymne voor den man waarin hij tegelijkertijd ziet ‘le plus grand théoricien que le socialisme ait eu depuis Marx et un chef d'Etat dont le génie rappelle celui de Pierre le Grand’. En hij eindigt met de vurige verwachting dat ‘het nieuwe Carthago’ op dit ‘Rome van het proletariaat’ niet moge zegevieren. Kwam de liefde in dezen slechts van één kant? Lenin sprak over ‘lieden die uitsluitend in 't absurde kunnen denken,’ en nam onder deze categorie ook op ‘het welbekende warhoofd Georges Sorel.’Ga naar voetnoot1) Er zijn in Rusland ‘cercles-’ en ‘clubs-Sorel’ opgericht, waar het borstbeeld van den meester prijkte. Moeilijker is het na te gaan of hij op de leiders van het Russische bolsjewisme directen invloed heeft uitgeoefendGa naar voetnoot2), al is er een zekere conformiteit tusschen de stellingen van de Réflexions sur la Violence en de wijze waarop zich de Russische revolutie heeft ontwikkeld. Eenige weken na den dood van Sorel wordt de fascistische dictatuur in Italië ingeluid. Tusschen deze en het Sorelisme is de logische verbinding veel nauwkeuriger dan tusschen de Russische revolutie aan te geven. Geintroduceerd door Benedetto Croce | ||||||
[pagina 96]
| ||||||
genoot Sorel in Italië een populariteit, welke Frankrijk hem onthield. Bekende Italiaansche socialisten als Antonio Labriola legden denzelfden weg van revolutionnair socialisme tot nationalistisch fascisme af. Een groot aantal studies zijn door Sorel rechtstreeks in het Italiaansch geschreven, en zijn trouwe vertaler Lanzillo zorgde voor de verspreiding van de rest. Mussolini en Sorel hebben vóór 1914 in persoonlijke betrekking gestaan; ‘notre Mussolini,’ zeide hij in 1912, ‘n'est pas un socialiste ordinaire: Croyez-moi, vous le verrez peut-être à la tête d'un bataillon sacré saluer de l'épée la bannière italienne. C'est un Italien du XVe Siècle, un condottiere! On ne le sait pas encore, mais c'est le seul homme énergique capable de redresser les faiblesses du gouvernement'Ga naar voetnoot1). Aan den redacteur van een Madrileensch blad die hem de vraag had gesteld welke van de drie invloeden het meest beslissend voor zijn vorming waren geweest: die van Nietzsche, Jaurès of Sorel, antwoordde Mussolini: ‘Die van Sorel. Aan hem heb ik het meeste te danken. De theoreticus van het syndicalisme heeft door zijn harde leer over de revolutionnaire tactiek het meeste bijgedragen om de discipline, de energie en de kracht van de fascistische kohortes te vormen.’Ga naar voetnoot2)
Na een terugblik op het leven en het werk van Georges Sorel zal men zich afvragen, hoe in het brein van dezen eerzamen kleinburger zulke revolutionnaire denkbeelden bruisten. André Siegfried in zijn bekende Tableau des Partis en France, zegt ergens: ‘politiquement le coeur de tout Français est à gauche, mais sa poche est à droite.... et en pratique chaque Français a une poche’Ga naar voetnoot3). Sorel is het type geweest van den Franschen kleinburger, en (als Proudhon was) de meest onbaatzuchtige ‘ami du bien de tous’. Zijn hoofd alleen is revolutionnair geweest: ‘Sa tête querelleuse et frondeuse’ neigde naar de oppositie. | ||||||
[pagina 97]
| ||||||
Tegenstrijdigheden en logische zwakheden zijn in het zoogenaamde ‘stelsel’ van Sorel in menigte aan te wijzen. Naar de gelukkige formule evenwel van R. Johannet blijft hij ‘un excitateur du monde/moderne’; en wat Barrès tevergeefs zocht bij de generatie van Taine en Renan: ‘un formidable professeur d'énergie.’ | ||||||
Bibliographie:
Bergen R. Wiarda |
|