| |
| |
| |
André-Marie Ampère
Bij den honderdsten terugkeer van zijn sterfdag op 10 Juni 1936
Het was zeer zeker een zinrijke gedachte, die het Internationale Electriciteitscongres van 1881 bezielde, toen het, een Engelsche gewoonte navolgend, besloot, om de electrische eenheden van het z.g. practische stelsel met de namen van groote natuurkundigen te benoemen. Mocht niet de hoop bestaan, dat de herinnering aan hun werk het meest duurzaam verzekerd zou zijn, wanneer technische termen, die dagelijks over de geheele wereld zouden worden gebruikt, er evenzoovele onstoffelijke en daardoor onvernietigbare gedenkteekenen voor zouden vormen?
De invoering van het nieuwe eenhedenstelsel is vlot verloopen, een verheugend verschijnsel, als men bedenkt, hoe moeilijk het gewoonlijk is, om op metrologisch gebied internationale overeenstemming te bereiken; of echter de ideëele bedoelingen, die, naar aan te nemen valt, aan de naamgeving ten grondslag hebben gelegen, wel zoo heel goed tot haar recht zijn gekomen, mag betwijfeld worden. Op ontelbare meettoestellen in alle landen staan nu de namen Volt en Ampère, maar voor de overgroote meerderheid der gebruikers zijn het niet meer dan conventioneele klanken ter aanduiding van een spanning en een stroomsterkte; ze staan met gram en meter op een lijn en wie ze aanhoort of uitspreekt, denkt in den regel niet meer aan de levende menschen, die Alessandro Volta en André-Marie Ampère geheeten hebben.
Het lag voor de hand, dat het zoo zou gaan, maar daarom is het niet minder te betreuren. De electriciteit is zulk een macht en, wat meer zegt, zulk een zegen in het leven geworden, dat het toch wel goed zou zijn, wanneer de namen van de onderzoekers, die het eerst zijn doorgedrongen in dit wonder der natuur, meer voor
| |
| |
ons bleven beduiden, dan ze in hun technische beteekenis doen. Daarom is het gewenscht te letten op de natuurlijke gelegenheden, die zich van tijd tot tijd voordoen, om weer eens aandacht te schenken aan hun leven en hun werk en er zorg voor te dragen, dat geen van die gelegenheden ongebruikt voorbijga. In dit jaar 1936 is er in het bijzonder aanleiding, die aandacht te richten op de figuur van Ampère. Op den 10en Juni zal het honderd jaar geleden zijn, dat hij overleed en het is na de grootsche huldiging, die, nu bijna vijf jaar geleden, aan dien anderen pionier der electriciteitsleer, aan Michael Faraday, naar aanleiding van het eeuwfeest van zijn grootste ontdekking te beurt is gevallen, niet meer dan een daad van simpele rechtvaardigheid, dat dit jaar voor breederen kring de verdiensten in het licht worden gesteld, die Ampère zich voor de wetenschap heeft verworven. De volgende korte schets van zijn leven en zijn wetenschappelijke werkzaamheid wil een bescheiden bijdrage tot dit doel zijn. Men verwondere zich daarbij niet, wanneer er sprake zal zijn van vele andere gebieden van ons weten dan dat, waaraan zijn naam in de allereerste plaats en in veler oog zelfs uitsluitend verbonden is, dat der electriciteit. Want ongetwijfeld ligt hier weliswaar de hoogste top van zijn wetenschappelijke loopbaan, maar het bereiken van en het verwijlen op dien top heeft in zijn geheele geestelijke ontwikkeling niet meer beduid dan een episode en men zou aan de veelzijdigheid, die een van de meest wezenlijke kenmerken van zijn figuur vornt, te kort doen, door alleen te spreken over dat deel van zijn onderzoekingen, dat voor den vooruitgang der wetenschap het meest vruchtdragend is geweest. Laten we dus trachten. Ampère zoo te beschouwen, als hij zich zelven steeds heeft willen zien, als een man, die, welke ook zijn toevallige maatschappelijke werkkring mocht zijn,
met vurige belangstelling den groei van letterlijk alle gebieden van het weten wilde blijven volgen en die, kunnen we er dadelijk bijvoegen, ieder onderwerp, waaraan hij zich wijdde, met iets goeds heeft verrijkt.
André-Marie Ampère werd geboren op 22 Januari 1775 te Lyon als zoon van Jean-Jacques Ampère, een zijdehandelaar, en Jeanne Sarcey. Het grootste gedeelte van zijn jeugd heeft hij doorgebracht in het naburige dorpje Poleymieux, waar zijn vader, uit zaken teruggetrokken, een kleine bezitting had. Hij is daar in
| |
| |
stilte en eenzelvigheid opgegroeid; een school heeft hij nooit bezocht; van zijn vader heeft hij iets, van anderen weinig en slechts bij toeval geleerd; wat hij weten wilde, verwierf hij zich zelf. Op elfjarigen leeftijd beheerscht hij de elementaire wiskunde en begint hij met de lectuur van de werken van de Bernoulli's en Euler. Vóór zijn achttiende jaar bestudeert hij de Mécanique Analytique van Lagrange; dat beduidt, dat hij met de wis- en natuurkunde der achttiende eeuw in een van haar hoogste uitingen vertrouwd is. In zijn uitzonderlijk geheugen blijft alles, wat hij ooit opneemt, onuitwischbaar gegrift staan; hij schept er vermaak in, de Encyclopédie van d'Alembert en de zijnen in alphabetische volgorde te lezen en nog jaren later zal zijn hij zijn collega's in de Académie des Sciences verbaasd doen staan, door over de meest uiteenloopende onderwerpen geheele passages van het werk letterlijk te citeeren.
De verlegen, linksche en stille jongen bezit reeds in deze jaren het heftig bewogen innerlijk leven, dat tot zijn dood toe nooit tot rust zal komen; wat hij beleeft, ondergaat hij met hartstocht en wanneer hij later, aan zijn jeugd terugdenkend, als de drie belangrijkste momenten van zijn geestelijk bestaan in die jaren de lectuur van een Eloge de Descartes door Thomas in een adem noemt met zijn eerste H. Communie en den val van de Bastille, dan karakteristeert de heterogeniteit van dit drietal ervaringen reeds volkomen de onbeperkte veelzijdigheid van wat steeds zijn volle belangstelling zou blijven trekken.
In zijn uiterlijk rustig en onbekommerd bestaan valt, als hij achttien jaar oud is, plotseling een harde slag: tijdens het schrikbewind, dat Fouché en Collot d'Herbois in het door de legers der Conventie veroverde Lyon uitoefenen, valt Jean-Jacques Ampère, die te kwader ure naar de stad was teruggekeerd en daar een rechterlijk ambt op zich had genomen, mede als slachtoffer van hun moordlust. Op André heeft deze gebeurtenis een vernietigende uitwerking: al zijn geestelijke functies schijnen verwoest te zijn; een jaar lang verkeert hij in een toestand van doffe apathie, doelloos voor zich uitstarend of spelend met hoopjes zand; langzamerhand herstelt hij zich dan weer; de brieven over botanie van Rousseau doen zijn belangstelling voor de natuur herleven en het inzien van een Latijnschen dichtbundel, waarin hem van de ode van Horatius aan Licinius de strophe Saepius
| |
| |
ventis agitatur ingens.... treft, wekt zijn liefde voor de poezie en prikkelt hem tot verdieping van zijn kennis van het Latijn.
Hij wijdt zich nu zelf aan letterkundig werk: Sainte Beuve heeft in zijn nalatenschap tal van Fransche gedichten gevonden, fragmenten van dramatische en epische werken, poetische beschouwingen op politiek, ethisch en natuurwetenschappelijk terrein. In deze periode van aesthetische vervoeringen, die echter aan de verdere ontwikkeling van zijn kennis der wiskunde in het geheel niet in den weg staan, valt de kennismaking met zijn latere vrouw Julie Carron en de gedachte aan de toekomst onthult hem nu eensklaps het nuchtere feit, dat hij, ondanks alle wetenschap, die zijn machtig brein beheerscht, nog geen enkel vooruitzicht op een middel van bestaan bezit. Van dit oogenblik af doet geldzorg in zijn leven haar intrede; ze zal hem niet meer verlaten. Er wordt gedacht over een loopbaan in den geldhandel, over vestiging als pharmaceut; het eind is, dat hij als privaat-leeraar in Lyon gaat wonen; in 1799 vindt het huwelijk plaats en in 1800 wordt een zoon geboren, Jean-Jacques, die later naam zal maken als letterkundige en historicus.
De vestiging in Lyon is van beslissenden invloed op zijn geestelijke ontwikkeling geweest; hij komt er in een kring van gelijkgestemde jeugdige enthousiasten, waarvan verscheidene, met name Bredin en Ballanche, zijn vrienden voor het leven zijn geworden. In gemeenschappelijke lectuur van Lavoisier's Traité élémentaire de Chimie, dat hem met groote bewondering vervult, legt hij de grondslagen voor de soliede kennis van de chemie, die hem steeds eigen zal blijven en een gezamenlijk ondernomen onderzoek naar de redelijke en historische grondslagen van den Christelijken godsdienst versterkt een aangeboren neiging tot metaphysische beschouwingen.
Helaas blijken echter de financiën niet toereikend te zijn, om deze levenswijze vol te houden en in December 1801 moet Ampère zijn vrouw, bij wie zich reeds de eerste symptomen van een destijds ongeneeslijke ziekte openbaren, met het kind in Lyon achterlaten, om zelf als docent voor natuur- en scheikunde aan de Ecole Centrale de l'Ain te Bourg zijn brood te gaan verdienen. De wensch, een plaats te verwerven aan het op te richten Lyceum te Lyon drijft hem hier tot zijn eerste wetenschappelijke publicatie, een Essai sur la théorie mathématique du jeu, waaruit een
| |
| |
resultaat, de onvermijdelijke ruïne van den consequenten speler betreffend, in de waarschijnlijkheidsrekening nog steeds op zijn naam staat. Uit dezen tijd dateert ook een verhandeling over de toepassing van de variatierekening in de mechanica. In 1803 wordt zijn wensch vervuld; hij keert in April terug bij zijn vrouw, die echter nog slechts enkele maanden nadien heeft geleefd.
Over dit verlies heeft Ampère zich nooit kunnen heenzetten; het verblijf te Lyon wordt er voor hem onhoudbaar door, maar wanneer hij in 1805 een betrekking als repetitor aan de Ecole Polytechnique te Parijs heeft aangenomen (de verhandeling over waarschijnlijkheidsrekening had reeds dadelijk de aandacht der eerste Fransche mathematici op hem gevestigd), voelt hij zich in de vreemde omgeving eerst ten volle ongelukkig. Telkens weer zal in de komende jaren in zijn brieven de klacht opduiken, waarom hij toch Lyon heeft verlaten en voortdurend lijdt hij aan heimwee naar zijn geboorteland en naar de vrienden, die hij daar heeft achtergelaten. Bij dit alles komen moeilijkheden in zijn nieuwe functie; de onhandige en verlegen provinciaal is niet opgewassen tegen de Parijsche jongelieden, die hem alleen maar kunnen bezien van den komischen kant, dien hij inderdaad in vrij hooge mate schijnt te hebben bezeten; hij mist de gave van het doceeren (zijn vriend Arago heeft later in een necrologie, die in hoofdzaak weliswaar zeer waardeerend, maar bij tijden rijkelijk medisant is, van hem getuigd, dat het zijn roeping was, om geen docent te zijn) en daardoor komen zijn groote wetenschappelijke gaven in zijn onderwijs niet tot haar volle recht. Zijn gemoedsrust - voorzoover daarvan bij Ampère ooit sprake heeft kunnen zijn - wordt in deze periode bovendien verstoord door godsdienstige twijfelingen; het eens zoo vurig beleden Katholieke geloof bevredigt hem niet meer en hij geraakt hierdoor in een stemming van diepe neerslachtigheid. In zijn eenzaamheid laat hij zich verleiden tot een tweede huwelijk, dat onmiddellijk een volslagen mislukking blijkt en waaruit hij zich niet dan na veel ellende weet vrij te maken.
Zijn eenige troost in deze sombere tijden wordt gevormd door een diepgaande beoefening van de wijsbegeerte, die in zijn eigen oog het belangrijkste deel van zijn werkzaamheid vormt. Hij staat in nauw contact met de Société d'Auteuil, waartoe enkele van de meest bekende Fransche philosophen van die dagen, Cabanis,
| |
| |
Destutt de Tracy en vooral Maine de Biran behooren. Hij voelt zich vooral aangetrokken tot de psychologische en metaphysische beschouwingen van den laatste en zij bouwen in een langdurige correspondentie een gemeenschappelijk philosophisch systeem op, dat bestemd is, het tot dusver in Frankrijk alleen heerschende sensualisme van de school van Condillac te vervangen.
Intusschen breidt zich zijn wetenschappelijke en maatschappelijke werkzaamheid steeds meer uit. Hij wordt secretaris van het Bureau des Arts et Métiers en Inspecteur Général de l'Université, welke laatste betrekking ongeveer te vergelijken is met wat bij ons de functie van een Inspecteur van het M.O. beduidt; jaarlijks moet hij nu rondreizen door de provincie maken, om Lycea en Colleges te inspecteeren en op de daar afgenomen examens toe te zien. In 1809 wordt hij hoogleeraar in analyse en mechanica aan de Ecole Polytechnique en in 1814 brengt de benoeming tot lid van de Académie des Sciences hem de hoogste wetenschappelijke onderscheiding, die zijn land te vergeven had.
Het werk, dat tot al die waardeering aanleiding had gegeven en dat hij in de komende jaren zou voortzetten, ligt deels op mathematisch en mechanisch, deels op physisch en chemisch terrein. Van zijn wiskundige onderzoekingen zijn het meest bekend gebleven zijn beschouwingen over partieele differentiaalvergelijkingen van de tweede orde; de algemeene theorie is voor een deel van hem afkomstig en nog steeds draagt een der typen van deze vergelijkingen zijn naam. In de mechanica is een bewijs voor het principe der virtueele verplaatsingen blijven voortbestaan, dat hij in zijn colleges aan de Ecole Polytechnique placht te geven. Op physisch gebied kunnen onderzoekingen over kinetische gastheorie en de golftheorie van het licht worden vermeld.
Als chemicus trad hij op in den strijd over de kwestie, of chloor een element is dan wel geoxydeerd zoutzuur; als eerste in Frankrijk aanvaardde hij Davy's z.g. chloristische theorie, waarin het eerste wordt volgehouden. Hij zag de analogie tusschen fluorwaterstof en zoutzuur in en postuleerde op grond daarvan het bestaan van het eerst veel later afgezonderde element fluor, dat hij trouwens phtoor noemde (van φϑόϱιος = vernielend). Hij gaf verder een proeve van een natuurlijke classificatie der elementen; bovendien sprak hij gelijktijdig met Avogadro de fundamenteele
| |
| |
chemische wet uit, waaraan later de naam van den Italiaan verbonden zou blijven.
In al de berichten over deze zeer veelzijdige wetenschappelijke werkzaamheid is van twee onderwerpen echter nog nooit sprake: electriciteit en magnetisme. We kunnen veilig aannemen, dat hij hiermee even goed op de hoogte is geweest als met welk deel der physica ook, maar er was nu eenmaal sedert de groote dagen, dat Volta door de constructie van zijn galvanische batterijen een nieuw aspect van de electriciteitsleer had geopend en dat de Engelsche chemici het nieuwe agens tot vruchtbare toepassing hadden gebracht, weinig nieuws meer aan het licht gekomen en nog had Ampère's bewegelijke geest niet den impuls ontvangen, die hem in staat zou stellen, de ontwikkeling in nieuwe banen te leiden.
En zoo kon het dan gebeuren, dat de man, wiens naam nu een electrischen klank heeft als nauwelijks een andere, zijn 45e levensjaar kon bereiken, zonder dat hij zich nog ooit in het bijzonder had beziggehouden met het gebied, waarop hem de onsterfelijkheid wachtte.
Er zijn in de geschiedenis der Wis- en Natuurkunde niet veel voorbeelden van zulk een laten roem. De meeste groote figuren hebben zeker reeds voor hun dertigste jaar de dingen gedaan, waardoor ze den grootsten invloed hebben uitgeoefend. Wanneer echter Ampère eens in het begin van het jaar 1820 was komen te overlijden, zou er met hem een verdienstelijk en veelzijdig geleerde zijn heengegaan, maar men zou ongetwijfeld honderd jaar later den dag van zijn dood geenerlei herdenking waardig hebben gekeurd.
Wat is er in dat gedenkwaardige jaar 1820 wel met hem gebeurd, dat zulk een verandering heeft kunnen bewerken?
Op Maandag 4 September 1820 deelde Arago in de wekelijksche zitting van de Académie mee, dat hij te Genève door de la Rive een verschijnsel had zien demonstreeren, dat de Deensche physicus Hans Christian Oersted in den winter van 1819-'20 had waargenomen en dat hij op 21 Juli 1820 in een korte in het Latijn gestelde verhandeling aan de Europeesche geleerden had meegedeeld. Dat merkwaardige verschijnsel - Arago had er geen woord van willen gelooven, toen Pictet hem er het eerst iets van vertelde - bestond hierin, dat wanneer men boven of beneden
| |
| |
een magneetnaald, die draaibaar is om een verticale as en die zich dus horizontaal in den magnetischen meridiaan heeft geplaatst, evenwijdig aan de as van de naald een draad houdt, die de polen van een batterij van Volta verbindt, de naald afwijkt uit den meridiaan en zich ongeveer loodrecht daarop plaatst. Het electrisch conflict, in den draad veroorzaakt door het tegen elkaar in stroomen van de twee electrische fluida, die in de polen van de batterij opgehoopt zaten, bleek op een verwonderlijke wijze - want wat kon vreemder lijken dan dat de naald, al naar gelang de draad er boven of er beneden werd gehouden, naar den eenen of naar den anderen kant afweek van het vlak, waarin hij met den draad lag en waaraan men haar om redenen van symmetrie gebonden scheen te moeten denken - invloed uit te oefenen op de magnetische fluida, die in de naald aanwezig waren.
Deze mededeeling, aangevuld door een demonstratie van het verschijnsel door Arago in de zitting van 11 September heeft blijkbaar den levendigen geest van Ampère, die altijd vol phantasie in alles wat hem verteld werd nieuwe mogelijkheden zag en die daarom door zijn vrienden vaak bespot werd om zijn lichtgeloovigheid, tot een van die felle reacties gedwongen, die alle diepe indrukken bij hem opwekten.
Want reeds een week later, op 18 September 1820, leest hij in de Académie een uitvoerige verhandeling voor, zoo uitvoerig, dat de lectuur op 25 September moest worden voortgezet, waarin hij een heele reeks van nieuwe ontdekkingen op electrisch gebied bekend maakte, die hij in de afgeloopen weken met behulp van nieuw verzonnen en uitgevoerde toestellen had gedaan, een geheel origineele theorie ontwikkelde over den samenhang van electriciteit en magnetisme en nauwkeurig aangaf, in welke richting hij zijn onderzoekingen zou voortzetten. Hij deelde mee, dat parallele draden, waarin electrische stroomen loopen, elkaar bij gelijkheid der stroomrichtingen aantrekken en bij ongelijkheid afstooten, dat kruisende draden, die slechts in parallelle vlakken draaibaar zijn, zich zoo trachten te plaatsen, dat ze zelf parallel worden met gelijke stroomrichting; hij toonde aan, dat het door Oersted ontdekte verschijnsel tot deze wederzijdsche werking van stroomvoerende draden was terug te brengen met behulp van de hypothese, dat in de magneetnaald electrische stroomen van bepaalden omloopszin in kleine kringen loopen, welker vlakken loodrecht
| |
| |
op de magnetische as staan; hij breidde deze onderstelling uit op de aarde en verklaarde dus het aardmagnetisme door het bestaan van aardstroomen in de richting Oost-West aan te nemen; hij bewees verder, dat in overeenstemming met deze opvatting de aarde ook richtende krachten uitoefende op draadramen, die in een verticaal vlak om een verticale as draaibaar waren, wanneer daardoor een electrische stroom gevoerd werd en hij beschreef de schroefvormige draadklos of solenoide (het woord is van hem zelf) als middel om langs electrischen weg magnetisme voort te brengen. En hij legde zoo in enkele weken op een gebied, waaraan hij tot dusver nooit bijzondere aandacht had gewijd, met behulp van vondsten, die behalve theoretisch inzicht een experimenteele vaardigheid vereischten, die met zijn spreekwoordelijke onhandigheid ten eenenmale onvereenigbaar scheen, de grondslagen, waaruit een belangrijk deel van de latere ontwikkeling van electriciteit en magnetisme zou voortkomen; hij schiep de electrodynamica geheel en het electromagnetisme tot op groote hoogte en hij werd daardoor zoowel in theoretisch als in technisch opzicht een der voornaamste wegbereiders van de moderne electriciteitsleer.
Van wat zich in die Septemberdagen in zijn schitterend brein heeft afgespeeld, kennen we met zekerheid slechts de resultaten. Het valt echter moeilijk, zich daarmede tevreden te stellen. Er zijn weinig dingen, die zoo boeiend kunnen zijn als het van nabij volgen van het ontstaan van een wetenschappelijke ontdekking en hoezeer zich dan ook wel altijd het eigenlijk beslissende moment, waarop het nieuwe inzicht doorbreekt, aan onze waarneming zal onttrekken, mogen we geen moeite verzuimen, om te komen tot een juist begrip van de wijze, waarop de vondst werd gedaan.
Men komt tot dat begrip in het geval, dat ons bezighoudt, niet door, zooals in den regel in historische werken over physica geschiedt, maar eenvoudig te constateeren, dat Ampère naar aanleiding van het effect van Oersted de ontdekking deed, dat parallele electrische stroomen elkaar aantrekken of afstooten. Want het blijft raadselachtig, hoe het eerste feit eigenlijk aanleiding kan geven, om het bestaan van het tweede te vermoeden, tenzij men zou willen aannemen, dat Ampère zelf het schijnbetoog zou hebben gehouden, waarmee sommige van zijn tijd- | |
| |
genooten hebben getracht, de beteekenis van zijn ontdekking te kleineeren, doordat daarin de werking van stroom op stroom als een logisch gevolg van die van stroom op magneet wordt voorgesteld: als stroom A en stroom B beide een kracht op een magneet uitoefenen, zullen ze ook op elkaar krachten moeten uitoefenen. Ampère heeft deze redeneering zelf weerlegd door te wijzen op het voorbeeld van twee stukken week ijzer; beide trekken een magneetnaald aan; volgt daaruit, dat ze elkaar aantrekken? En hij daagde zijn critici uit, om op grond van hun reciprociteitsoverweging dan maar eens den zin van de krachten te bepalen, waarmee twee parallele stroomen op elkaar werken, te deduceeren, dat ze elkaar bij gelijke stroomrichting aantrekken, bij tegengestelde afstooten. Is het denkbaar, dat hij zelf zijn ontdekking aan zulk een paralogisme te danken zou hebben gehad?
De lectuur van zijn verhandelingen geeft veeleer steun aan een heel andere voorstelling van den gedachtengang, dien hij kan hebben gevolgd. Een stroom oefent op een magneetnaald zoodanige krachten uit, dat deze zich loodrecht op de stroomrichting tracht te plaatsen en wel wijkt - volgens een door Ampère gegeven regel ter vastlegging van den zin van het Oersted-effect - de naar het Noorden wijzende pool (in zijn terminologie de Zuidpool genoemd) af naar den linkerkant van een in den stroom drijvenden waarnemer, die den stroom laat gaan van de voeten naar het hoofd en die daarbij naar de naald kijkt. Nu leert de ervaring, dat de aarde alle magneetnaalden dwingt, een der polen naar het Noorden te richten. Blijkbaar wordt zij dus omgeven door stroomen, die in de richting Oost-West loopen; immers voor een waarnemer, die met zijn rug op den grond ligt (om naar de magneetnaald te kunnen kijken) met de voeten naar het Oosten, ligt het Noorden links en de stand, dien de magneetnaald aanneemt, is dus in overeenstemming met den regel voor den zin van het Oersted-effect. Op dezelfde wijze als de aarde kan iedere magneet door electrische stroomen voortgebracht worden gedacht, dus ook de magneetnaald, die het Oersted-effect vertoont; dit verschijnsel is dus te omschrijven als een werking van een electrischen stroom op een anderen en het moet dus mogelijk zijn, het bestaan van krachten, die electrische stroomen op elkander uitoefenen, zonder hulp van magneetstaven of -naalden door proeven met bewegelijke stroomgeleiders aan te toonen.
| |
| |
Als men aandachtig de beschouwingen volgt, waarmee Ampère in zijn eerste verhandelingen zijn ontdekking toelicht, zal men zich moeilijk kunnen onttrekken aan den indruk, dat zijn denken inderdaad den weg gegaan is, die hier kort is geschetst; een uitdrukkelijke verklaring in een latere publicatie neemt ten slotte allen twijfel hierover weg.
Het is hier niet de plaats, om een volledige uiteenzetting te geven van de onderzoekingen op electrodynamisch gebied, die Ampère in de periode van groote wetenschappelijke activiteit, welke op de ontdekking van 1820 volgde, heeft verricht. Aan den anderen kant zou dit opstel zijn doel missen, wanneer met het boven meegedeelde werd volstaan; immers daarin wordt alleen over dat deel van zijn werk gesproken, dat in de elementaire physica is overgegaan en dat daardoor in onzen tijd tot normale school-leerstof is geworden, maar niet over de mathematische beschouwingen, die hij eraan heeft vastgeknoopt en die in vereeniging met zijn experimenteele onderzoekingen eerst zijn plaats in de historie der physica bepalen en zijn opvatting van natuurwetenschappelijk denken verduidelijken.
Van het allereerste begin af heeft Ampère zich namelijk ten doel gesteld, voor de electrische en magnetische verschijnselen, voorzoover deze van pondermotorischen aard zijn, hetzelfde werk te verrichten, dat Newton voor de gravitatie-processen had gedaan: op grond van de axiomata der mechanica uit exact geformuleerde ervaringsfeiten een mathematische uitdrukking af te leiden voor de eenige kracht, die alle waargenomen verschijnselen op het beschouwde gebied teweegbrengt, zonder zich daarbij te begeven in hypothesen over de wijze, waarop die kracht wordt uitgeoefend of over de oorzaken, die haar in het leven zouden kunnen roepen. Dat er zulk een kracht zou bestaan, was het postulaat, dat aan zijn zoeken richting gaf; dat zijn werk niet verder zou behoeven te gaan dan tot het opstellen van de mathematische formule voor haar werking, was een consequentie van de door Newton ingevoerde en in het beroemde woord Hypotheses non fingo kort samengevatte overtuiging, dat het doel der natuurwetenschap, althans voorloopig, geen ander kon zijn dan de mathematische beschrijving van het dynamisch karakter der verschijnselen.
| |
| |
Om dit programma uit te voeren, tracht Ampère te komen tot een mathematische uitdrukking voor de krachten, die twee willekeurige infinitesimale elementen van stroomvoerende draden op elkaar uitoefenen met de bedoeling, dat daaruit door een integratie over beide geleiders de totale krachten zullen worden gevonden. De elementaire krachten worden daarbij onderworpen gedacht aan het derde axioma van Newton, waardoor aan iedere actie een evengroote, maar tegengesteld gerichte reactie onverbrekelijk wordt verbonden; het staat dus te voren vast, dat de krachten, die twee stroomelementen op elkaar uitoefenen, gericht moeten zijn langs hun verbindingslijn.
Daar men nu echter niet met stroomelementen kan experimenteeren, was het noodig, uit waarnemingen over de werking van integrale stroomgeleiders op elkaar of van de eene op een bewegelijk deel van den anderen de daaraan ten grondslag liggende differentiaaluitdrukkingen af te leiden. Met het oog op dit doel zijn verschillende van de toestellen ontworpen, die Ampère na de eerste bekendmaking van zijn ontdekking heeft laten uitvoeren; vandaar, dat men in zijn verhandelingen nog heel andere instrumenten aantreft dan later onder zijn naam in de experimenteele physica burgerrecht hebben verworven en die, niet principieel gewijzigd, nog steeds ter demonstratie van de electrodynamische verschijnselen worden gebruikt. De gedachte, waarvan hij daarbij, na enkele spoedig opgegeven pogingen tot het verrichten van absolute krachtmetingen, uitging, bestond hierin, dat hij de werking van een vasten stroomgeleider op een bewegelijken trachtte te compenseeren door die van een derden geleider; hij beschouwt dus uitsluitend gevallen van electrodynamisch evenwicht en deze leveren hem de experimenteele grondslagen, die als axiomata dienen bij de afleiding van de formule voor de werking van twee stroomelementen op elkander. Met behulp van de aldus gevonden z.g. electrodynamische grondwet is Ampère er nu in geslaagd, al de verschijnselen, die hij in 1820 experimenteel had gedemonstreerd, ook mathematisch af te leiden. Een groote samenvattende verhandeling Mémoire sur la théorie mathématique des phénomènes électrodynamiques uniquement déduite de l'expérience, die hij in 1827 publiceerde, geeft een zoowel experimenteel als theoretisch volledige uiteenzetting van het geheele nieuw ontdekte gebied.
| |
| |
In de inleidende beschouwingen daarvan wijst Ampère zelf op de principieele methodische overeenstemming tusschen zijn onderzoekingen en die waardoor Newton in de Principia tot de opstelling van de gravitatiewet komt. Zooals Newton uit de ervaringen der astronomen over de bewegingen der planeten, zooals deze waren samengevat in de wetten van Kepler, de mathematische uitdrukking had afgeleid voor de tusschen stoffelijke punten werkende krachten, die de waargenomen verschijnselen beheerschen, heeft hij, na de wezenlijke kern van zijn electrodynamische ervaringen te hebben gecondenseerd in vier experimenteel gedemonstreerde resultaten over evenwicht, langs mathematischen weg de krachten gededuceerd, die twee stroomelementen op elkaar uitoefenen; hypothesen over den physischen aard der afgeleide krachten heeft daarbij geen van beiden opgesteld: de gravitatiewet blijft in het werk van Newton even onverklaard staan als de electrodynamische grondwet in dat van Ampère.
Dat Ampère zoo bewust de methode van de Principia navolgt, is het duidelijkste bewijs voor de sterke heerschappij, die Newton juist in Frankrijk, meer dan in zijn eigen land, op de beste beoefenaren der wis- en natuurkunde heeft uitgeoefend, toen maar eerst zijn denkbeelden die van Descartes hadden overwonnen. Wij weten thans, dat de eeuwige slingergang der historie ook Newton's invloed weer heeft doen tanen: de 19e-eeuwsche veldtheorieën beduiden een sublimeering van de fluidum-beschouwingen der Cartesianen, maar die sublimeering is veroorzaakt door de inwerking van Newton's grondgedachte, dat het doel der physica niet zoozeer ligt in de verklaring der verschijnselen met behulp van mechanische modellen dan wel in hare beschrijving met behulp van mathematische formules.
De boven gegeven uiteenzetting van de methodische kern van Ampère's onderzoekingen is uiteraard niet toereikend, om een volledigen indruk te geven van het werk, dat hij in de sterk gespannen scheppende periode na 1820 heeft verricht; zij zal echter wel voldoende zijn, om opnieuw de veelzijdigheid van zijn wetenschappelijke persoonlijkheid in het licht te stellen. Wanneer hij zich tot de demonstratie van de door hem ontdekte verschijnselen had beperkt en zijn theorie van het magnetisme niet anders dan qualitatief had geformuleerd, zou zijn naam in de geschiede- | |
| |
nis der physica reeds met eere worden genoemd; hem zelf zou dat echter niet hebben kunnen bevredigen; hij heeft zijn werk eerst als voltooid beschouwd, toen hij het nieuwe gebied ook mathematisch had leeren beheerschen en in sterke tegenstelling tot de meeste van zijn tijdgenooten heeft hij zich daardoor tegelijkertijd in de experimenteele en in de mathematische physica een plaats in de voorste rijen der onderzoekers verworven.
Het valt niet te ontkennen, dat die plaats hem in onzen tijd gewilliger voor het eerste gebied wordt ingeruimd dan voor het tweede en inderdaad is het ook gemakkelijker, zijn beteekenis als experimenteel ontdekker te beseffen dan zijn theoretisch werk naar waarde te schatten. Dat hij door zijn vondsten een nieuwe wereld heeft geopend, springt ook bij oppervlakkige beschouwing van de physica in de eerste helft der negentiende eeuw in het oog. Dat echter ook de opstelling van zijn electrodynamische grondwet voor zijn tijd een daad van groote beteekenis is geweest, is niet meer zóó onmiddellijk in te zien, doordat de hedendaagsche electriciteitsleer haar niet meer in die fundamenteele positie kent, die er in zijn eigen tijd aan toekwam. Sedert de axiomatiseering van de theorie van electriciteit en magnetisme door Maxwell is namelijk de geheele beschouwingswijze van de werking van stroomen en magneten onderling en van stroomen op elkander tot in den grond gewijzigd; voor het begrip van de actio in distans, die in Ampère's tijd als eenige denkbaarheid gold, is de conceptie van het veld in de plaats gekomen; de pondero-motorische krachten, die twee electrische stroomgeleiders in het door beide opgewekte magnetische veld ondervinden, worden uit de beschouwing van de in het geheele veld verspreide magnetische energie afgeleid en het systeem van de onderlinge krachten tusschen de stroomelementen, dat voor Ampère de eigenlijke realiteit vormde, beduidt niet meer dan een naast andere mogelijkheden staande, voor rekendoeleinden wellicht nuttige, maar het wezen der zaak niet verhelderende splitsing van de integrale krachten, die de geleiders zelf ondervinden.
In den tijd, waarin Ampère zijn werk deed, was echter van die ingrijpende en principieele wijziging in de beschouwing van electrische en magnetische verschijnselen nog niets te vermoeden. Faraday, die haar heeft helpen voorbereiden, was nog pas op
| |
| |
weg, om een groot natuuronderzoeker te worden en de denkbeelden over veldwerking, die hij ontwikkelde, zouden nog lange jaren hun volle werkzaamheid moeten ontberen, voordat het genie van Maxwell ze mathematisch formuleerde en daardoor eerst ten volle bruikbaar maakte. Ampère leefde, zooals boven reeds bleek, nog geheel in de spheer van Newton's natuurphilosophie, waarin de gravitatie het prototype vormde van iedere krachtwerking; in die spheer was zijn electrodynamische grondwet een volkomen gewettigde begripsvorming en hier bezat zij inderdaad de fundamenteele beteekenis, die Ampère er aan toekende.
De periode van intense beoefening der electriciteitsleer, die in September 1820 zoo plotseling begonnen was, is na de voltooiïng en publicatie van de groote Mémoire ook weer vrij snel geëindigd. Het is, uit wetenschappelijk oogpunt beschouwd, het vruchtbaarste tijdvak van zijn leven geweest en het heeft hem evenzeer innerlijke voldoening als uiterlijk succes gebracht; toch bleven hem ook in dezen rijken tijd zorg en tegenspoed ruimschoots toebedeeld en de lectuur van zijn brieven wekt op dit hoogtepunt van zijn leven toch eigenlijk steeds weer denzelfden indruk, dien men er van het begin af van meeneemt, den indruk van een innerlijk onrustig en bij al zijn gaven diep ongelukkig mensch. Er is nu telkens ergernis over miskenning van de waarde van zijn vondsten; wanhoop over gemis aan tijd, om zijn onderzoekingen ten einde te voeren; groote agitatie over de vraag, of hem een begeerd professoraat in experimenteele physica aan het Collège de France te beurt zal vallen; teleurstelling na korte vreugde, wanneer hij, benoemd, verneemt, dat hij nu zijn inspecteursfunctie op zal moeten geven, zoodat zijn inkomen door de nieuwe betrekking nog achteruit zal gaan; daardoor weer noodzaak tot telkens weer nieuwe stappen bij de autoriteiten, waarbij de groote geleerde als een nederig supplicant optreedt. En er is voortdurend geldgebrek. Door de vele toestellen, die hij laat construeeren, steekt hij zich nog dieper dan vroeger in schulden en het helpt hem slechts tijdelijk, dat zijn zuster, die zijn huishouden drijft, hem, den onervarene in geldzaken, den achteruitgang van den financieelen toestand enkele jaren lang verzwijgt.
Daarbij kwellen hem in dezen tijd sterker dan ooit zekere
| |
| |
psycho-physische eigenaardigheden: hij moet veel schrijven, maar het hanteeren van de pen is hem een kwelling; moeizaam en geirriteerd brengt hij groote en onbeholpen letters voort. Hij kan er ook niet tegen, om veel zittend werk te doen; denken, doceeren, discussieeren kan hij slechts loopend; tusschen Ampère in rust en Ampère in beweging bestaat, zooals Arago zegt, een hemelsbreed verschil; aan zijn schrijftafel zittend voelt hij zijn denkkracht uitgeput en als een ware cri de coeur komt in een van zijn brieven aan het einde van een klaagzang over al zijn misère de uitroep voor: être assis immobile devant une table, une plume à la main, c'est le plus rude, le plus pénible des métiers!
Intusschen is zijn geest steeds rusteloos bezig gebleven; wel schijnt het hem echter hoe langer hoe moeilijker te zijn gevallen, zich in het werk van anderen in te leven. Wanneer bijvoorbeeld Faraday in 1831 door zijn groote ontdekking der electromagnetische inductie een nieuw terrein voor de electriciteitsleer toegankelijk maakt, dat met electrodynamica en electromagnetisme samen eerst de moderne ontwikkeling mogelijk zal maken, beseft Ampère niet meer ten volle, van hoe groote beteekenis deze nieuwe vondst is. Hij beperkt er zich toe, prioriteitsaanspraken te doen gelden, die wel is waar formeel eenig recht van bestaan hebben, omdat hij inderdaad in 1822 verschijnselen van electromagnetische inductie heeft waargenomen en gepubliceerd, maar die in dieperen zin geheel ongerechtvaardigd zijn, omdat hij juist in gebreke was gebleven, het nieuw ontdekte feit naar waarde te schatten en in zijn consequenties te vervolgen. Ook op ander gebied blijkt telkens weer, dat hij zich in zijn eigen denken terugtrekt en dat slechts datgene, wat hij zelf vindt, volledige werkelijkheid voor hem wordt. Na zijn overlijden blijken de boeken in zijn kasten grootendeels onopengesneden te zijn en wanneer na den dood van Fresnel zijn vrienden bij hem aandringen, diens onderzoekingen voort te zetten, wijst hij dat denkbeeld van de hand, omdat hij anders zou moeten beginnen met twee verhandelingen van Poisson over het golfoppervlak te lezen.
Eigenlijk is er slechts een gebied, dat hem aldoor blijft bezig houden en dat hij werkelijk de moeite waard vindt, er zijn krachten aan te wijden. Dit gebied wordt gevormd door de vraag, hoe het denkproces eigenlijk verloopt en deze vraag dan opgevat in den wijdst denkbaren zin, dus te beginnen bij het probleem, hoe
| |
| |
wij eigenlijk onze kennis van de buitenwereld verwerven. En zoo zien we hem dan ook met het klimmen der jaren weer terug keeren tot den philosophischen arbeid, dien hij van zijn Lyonschen tijd af had beschouwd als het werk, waartoe hij eigenlijk geroepen was.
Het zou moeilijk vallen, van zijn bijdragen op dit gebied een korte en afdoende samenvatting te geven. Vooreerst, omdat hij over philosophische onderwerpen geen complete geschriften heeft nagelaten, zoodat we voor de kennismaking met zijn denkbeelden zijn aangewezen op een uiteenzetting, die zijn zoon Jean-Jacques later van zijn wijsgeerig systeem heeft gegeven, op zijn correspondentie met Maine de Biran en op enkele fragmenten van een ontworpen verhandeling. Bovendien echter geldt voor philosophische geschriften in minstens even hooge mate als voor wis- en natuurkundige, dat men ze alleen kan waardeeren, wanneer men ze beschouwt tegen den achtergrond van den tijd, waarin ze ontstonden. De bijdragen van Ampère tot de psychologie, die hoofdzakelijk betrekking hebben op het actieve aandeel van den menschelijken geest bij de verwerking van gewaarwording tot waarneming en daardoor tot kennis, kunnen alleen naar waarde worden geschat, wanneer men ze vergelijkt met de voordien heerschende sensualistische opvattingen van de school van Condillac. Volgens die opvatting zijn in het bewustzijn slechts actueele of herinnerde gewaarwordingen aanwezig, die de geest passief ondergaat en die samen onze kennis uitmaken. Begrippen, oordeel, wil, zijn slechts vervormde gewaarwordingen.
In samenwerking met Maine de Biran legt nu Ampère echter juist den nadruk op de beteekenis van het Ik-gevoel, de émesthèse, dat zich concretiseert in het bewustzijn van onze persoonlijkheid. In de verwerving van kennis speelt dit Ik een actieve rol; door de aandachtsspanning, die het aan de gewaarwording paart, ontstaat eerst de waarneming.
In het Ik zoekt Ampère verder den oorsprong van het causaliteitsbegrip; in het voortbrengen van de inspanning, de effort, voelt het Ik zich als oorzaak en doordat we deze relatie van oorzaak en gevolg naar buiten overbrengen, komen wij er toe als oorzaken van alles, wat zich subjectief als phaenomeen aan ons voordoet, een objectieve realiteit, een noumenon, aan te nemen. Zulke noumena zijn: de materie als oorzaak van de gewaarwordin- | |
| |
gen, die de lichamen in ons opwekken, de absolute ruimte en de absolute tijd als oorzaken van de phaenomenen van uitgebreidheid en duur. En zulk een noumenon is ten slotte ook de spiritueele substantie, die de ziel heet en die de oorzaak is van het phaenomenale Ik-gevoel. Voor de juiste historische waardeering van deze theorie zou zij natuurlijk ook weer in samenhang en vergelijking met andere opvattingen over de relatie van het subjectieve tot het objectieve moeten worden beschouwd.
Wanneer we hier nalaten, dit te doen, kan het meegedeelde toch wel eenige waarde hebben als bijdrage tot het inzicht in de persoonlijkheid van Ampère. Uit zijn geheele wijze van redeneeren spreekt nl. de sterke behoefte aan klaarheid en zekerheid, die zijn zoon ergens als een van zijn meest typeerende karaktertrekken noemt. Hij kon er zich niet in schikken, het eigenlijke wezen, dat achter de verschijnselen steekt, voor onkenbaar te verklaren en zich met de verschijnselen alleen tevreden te stellen. De noumena zijn dan ook in zijn oog geenszins aan onze kennis onttrokken; ze vormen er integendeel het eigenlijke onderwerp van. Zijn geheele philosophisch denken is er op gericht, het reëele bestaan van ruimte en materie, ziel en tijd aan te toonen en iedere poging, een van deze realiteiten te ontkennen, was in staat, den geweldigen toorn te doen losbarsten, waarmee hij gewoonlijk op verwerpelijke meeningen reageerde, een van zijn befaamde colères d'agneau, zooals zijn vrienden ze noemden.
Laten we nu verder de psychologische en metaphysische beschouwingen van Ampère rusten, dan blijft er nog een deel van zijn philosophische werkzaamheid over, dat een afzonderlijke behandeling verdient, omdat het probleem, dat er in behandeld wordt, ook voor onzen tijd nog beteekenis heeft. Het betreft een onderwerp, dat hem in zijn laatste levensjaren meer dan iets anders heeft geboeid en waaraan hij zijn laatste denk- en werkkracht heeft gegeven, nl. de rangschikking van alle wetenschappen in een hierarchisch systeem. Hij is lang niet de eerste geweest, die dit classificatieprobleem heeft aangepakt. Bacon heeft er zich o.a. mee bezig gehouden en de Encyclopaedisten hebben het uitvoerig behandeld. Als kriterium had bij hen de indeeling van de vermogens van het menschelijk intellect in geheugen, redeneering en voorstelling gegolden, maar het resultaat was geweest,
| |
| |
dat botanie en zoologie door astronomie en meteorologie gescheiden werden en dat ze met deze in dezelfde groep als de metaphysica waren terecht gekomen.
Ampère heeft dit probleem met veel meer succes behandeld; hij deelt de wetenschappen in eerste instantie in naar de objecten, waarop ze betrekking hebben en brengt dan in iedere groep een fijnere onderverdeeling aan door te letten op de verschillende gezichtspunten, van waaruit het object kan worden bestudeerd. Deze beide kenmerken van indeeling worden dan op iederen trap weer opnieuw toegepast en het resultaat is een zeer overzichtelijke en systematische stamboom van alle wetenschappen. Ze worden eerst ingedeeld in twee rijken, de kosmologische en de noölogische; elk van deze twee in twee onderrijken, die elk twee takken hebben. Volgens ditzelfde dichotomische schema voortgaande splitst hij nu iederen tak in twee ondervertakkingen, die elk twee wetenschappen van de eerste orde bevatten. Elk van deze wordt op haar beurt ingedeeld in twee wetenschappen van de tweede orde, waarbinnen zich telkens weer twee van de derde orde laten onderscheiden.
In het geheel zijn er 32 wetenschappen van de eerste orde, die er gezamenlijk 128 van de derde orde omvatten. Zoo is, om een voorbeeld te noemen, de kinematica (het woord is bij deze gelegenheid door Ampère zelf, die aan zijn werk uitvoerige linguistische beschouwingen over de nomenclatuur der wetenschappen laat voorafgaan, gevormd) een wetenschap van de derde orde, thuishoorend in de wetenschap der eerste orde mechanica, die zelf behoort tot de physico-mathematische afdeeling van de wiskunde, die een tak is van de kosmologische wetenschappen.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat men bij eerste kennismaking niet zoo heel veel sympathie zal gevoelen voor het onderzoek, dat Ampère jaren lang zóó sterk heeft kunnen boeien, dat hij er al zijn denkkracht aan wijdde. Classificaties, ondernomen uit zin voor orde en overzichtelijkheid, ontaarden zoo licht in het opdringen van een systematiek, die niet in het wezen der dingen ligt en het resultaat loont vaak zoo weinig de moeite, die er aan besteed is. Het zou moeilijk zijn vol te houden, dat Ampère aan dit gevaar geheel is ontkomen; met name gelukt het niet zonder gedwongenheid, om in iedere groep van wetenschappen der derde orde dezelfde vier gezichtspunten van beschouwing van het
| |
| |
object terug te vinden, die in ieder stelsel van wetenschappen der eerste orde zijn aan te wijzen. Toch blijft de Essai sur la philosophie des Sciences, waarin Ampère zijn z.g. Mathésiologie samenvat, een werk, waarvan men nog heden met genoegen en nut kennis neemt.
Vooral ook, omdat de lectuur ervan telkens weer kostelijke bijdragen levert tot de kennis van zijn rijk geschakeerde en boeiende persoonlijkheid. Reeds dadelijk om een detail als dit, dat hij naast het Tableau Synoptique, waarop men de geheele indeeling kan vervolgen, nog even een samenvatting van het geheel in Latijnsche hexameters geeft. Maar daarnaast om de zekerheid, waarmee hij over al de uiteenloopende wetenschappen, die in den stamboom haar plaats vinden, spreekt, alsof hij er stuk voor stuk een speciale studie van had gemaakt. Hij is zelfs van plan geweest, om na de voltooiïng van de classificatie voor iedere wetenschap apart in het kort te vermelden, op welke grondslagen zij berustte, welke hare methoden waren, welke de voornaamste der bereikte resultaten en welke problemen nog op oplossing wachtten. Het uitspreken van zulk een voornemen kan een indruk van blague wekken. Als er echter in het begin van de 19e eeuw één mensch heeft geleefd, die het met dit plan ernstig heeft kunnen meenen, is het Ampère geweest, de man met de onbegrensde belangstelling, het alzijdig inzicht en het stalen geheugen. Meer dan eens komen in de berichten over zijn leven verhalen voor, hoe hij, om inlichtingen gevraagd over een wetenschappelijk onderwerp, dat schijnbaar geheel buiten zijn gezichtskring lag, in een urenlange systematische uiteenzetting zijn ondervrager kon beantwoorden. Het heet, dat hij eens dertien uur achter elkaar aan het woord is gebleven, toen het gesprek op het ontstaan van de wereld kwam. En in de geschiedenis van het Collège de France leeft de herinnering voort aan de wijze, waarop hij, de hoogleeraar in experimenteele physica, die eigenlijk wiskundige was en bij voorkeur philosophie beoefende, op zekeren dag plotseling heeft ingegrepen in een zuiver biologische kwestie tusschen twee van zijn meest beroemde tijdgenooten.
Het was de befaamde strijd tusschen de beide zoölogen Georges Cuvier en Etienne Geoffroy Saint Hilaire, die, toen hij in 1830 in de Académie tot uitbarsting kwam, wereldvermaardheid heeft verworven, maar die reeds lang daarvoor in Fransche
| |
| |
wetenschappelijke kringen de meeningen verdeeld hield. Het strijdpunt was gelegen in de morphologie van het dierenrijk. Geoffroy St. Hilaire verdedigde hier een opvatting, die men zeer in het kort als volgt zou kunnen omschrijven, dat er, qualitatief morphologisch gesproken, eigenlijk maar één dier op de wereld is. De verscheidenheid in bouw, die we tusschen de dieren onderling opmerken, zou uitsluitend quantitatief van aard zijn en wel geregeld volgens het beginsel van de balancement des organes: sterkere ontwikkeling van het eene orgaan gecompenseerd door geringere van een ander. Zoo zouden, om een enkel voorbeeld te noemen, gewervelde dieren en insecten zich morphologisch eigenlijk alleen hierdoor van elkander onderscheiden, dat de eersten buiten hun wervelkolom leven, de laatsten er binnen. Bij de insecten heeft de wervelkolom zich nl. uitgebreid tot de huid, zoodat men ze als dermo-vertebrata kan betitelen.
Deze opvattingen van den phantastisch aangelegden Geoffroy St. Hilaire lokten scherpe kritiek uit van den exact observeerenden en zich streng aan de feiten gebonden voelenden Cuvier, die ze op zijn colleges aan het Collège de France geregeld placht te bestrijden. Ampère was onder de toehoorders, maar daar de mores der instelling discussie op het college zelf verboden, kon hij pas op zijn eigen college over Mathesiologie zijn standpunt in de kwestie uiteenzetten. Daar bleek hij dan een overtuigd voorstander te zijn van de leer van de eenheid van bouwplan in den omvang, dien Geoffroy verdedigde en die hij, naar hij meedeelde, reeds in 1803 zelfstandig had ontwikkeld. Bij hem luisterde dan François Cuvier, die zijn broeder weer inlichtte en hem in staat stelde, den volgenden keer op de bestrijding te reageeren.
Dat we in dezen strijd Ampère de zijde van St. Hilaire zien kiezen, hoewel het classificeerend werk van Cuvier eenige overeenstemming vertoont met wat hij zelf op het gebied van de indeeling der wetenschappen nastreefde, behoeft, als men zijn persoonlijkheid eenigszins kent, geen verwondering te wekken. Hij was iemand, die naar groote samenhangen zocht en die ontvankelijk was voor de bekoring van het phantastische; hij zag overal altijd mogelijkheden, waar meer nuchter aangelegde beoefenaren der natuurwetenschap slechts de schouders konden ophalen over wat hun als ongerijmdheid toescheen. Zoo hechtte hij o.a. waarde aan de sedert het optreden van Mesmer druk be- | |
| |
sproken verschijnselen van het dierlijk magnetisme en dat werd hem in de kringen van zijn collega's vrijwel als blamage aangerekend.
We zijn nu in dit globaal overzicht van het leven en de werken van Ampère bij het slot gekomen en er rest nog slechts, iets te zeggen van zijn overlijden, dat de directe aanleiding van de herdenking van dit jaar vormt. In de jaren na 1825 komen herhaaldelijk berichten voor, die op afnemende gezondheid wijzen. Enkele malen heeft hij ziekteverlof moeten nemen en in 1829 heeft hij wegens een chronische bronchitis een winter aan de Riviera moeten doorbrengen. In Mei 1836 ging hij ziek op zijn inspectiereis; in Marseille dwong een pneumonie hem, zijn werkzaamheden te staken en hier is hij op 10 Juni van dat jaar overleden.
Met hem is een van de merkwaardigste figuren uit de eerste helft der negentiende eeuw heengegaan; hij verdient bewondering om zijn wetenschappelijk werk, dat hem een eervolle plaats in de geschiedenis van het denken voor altijd verzekert; maar daarnaast wekt hij om zijn persoonlijke eigenschappen en om zijn lotgevallen menschelijke belangstelling en sympathie. Moge het weinige, dat in de voorafgaande bladzijden over hem kon worden meegedeeld, toereikend zijn geweest, bij den lezer althans iets van deze verschillende gevoelens te doen ontstaan.
E.J. Dijksterhuis
|
|