De Gids. Jaargang 100(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] Gedichten Nacht Dit bed is ruim, en ruim voor twee gemeten; 'k geniet mijn rust, en ik ben droef alleen. Van al wat was, wil ik nu niets meer weten, noch van de hoop. o Hart, word gladde steen. De liefde is ver, ik zal haar immer vluchten, ik ken het lied en ken zijn tegenzang; de kamer leeft, maar 'k duid al haar geruchten, en 'k rust alreeds, daar ik niets meer verlang. Doch wijl de slaap mij in mijzelf doet zinken, ruischt aan een stem, die mij tot luistren dwingt. Sluit om mij heen, nacht, laat mij dieper zinken, en dieper nog, tot waar geen stem doordringt. [pagina 307] [p. 307] Ballade van den Gehangene Gij, broeders, die na ons den dag beleeft, Dwingt niet uw hart voor ons te zijn als steen, Want zoo gij medelij ons armen geeft, Dan laat ook God u later niet alleen. Gij ziet ons hangen, vijf, zes ondereen: Het vleesch dat wij niet overmeestren konden, Is hier en daar verscheurd reeds en verslonden, En wij, de beendren, worden asch en zand. Dat niemand lache om onze rauwe wonden; Maar bidt dat God ons neme in zijne hand! En kermen wij dat er uw hart van beeft, Veracht ons niet, al stierven wij gemeen Aan een gerechten galg. Bij al wat leeft Weet gij dat wijs en dwaas gaan nevenseen. Aanroept, nu al te laat komt ons geween, Maria's zoon, die leed voor onze zonden, Opdat wij ook, om Haar, genade vonden, Dat zij ons hoede voor den hellebrand. Wij zijn nu dood en reeds genoeg geschonden; Maar bidt dat God ons neme in zijne hand! [pagina 308] [p. 308] De regen waschte ons lijf van al wat kleeft, De zon heeft ons verdord tot op het been; Eksters en raven ons 't gelaat doorzeefd, Den baard geplukt, gekorven vleesch en zeen. Wij hebben om te rusten nog geen steen; Maar her en derwaarts stooten, alle stonden, De winden ons, of wij nog dansen konden, Van vogelen doorpekt lijk een verhageld land. Verbrast uw leven niet waar wij lustgierig stonden; Maar bidt dat God ons neme in zijne hand! Prins Jezus, die ons allen hebt verbonden, Ontruk ons aan den beet der hellehonden, Gij die den dood als 't leven overmant. Gij, broeders, spuwt geen spot naar onze monden; Maar bidt dat God ons neme in zijne hand! (François Villon) R. Herreman Vorige Volgende