| |
| |
| |
Hippocrates van Cos
Het merkwaardige feit, dat de geneeskunde reeds in de 5de eeuw v. Chr. juist in het oude Griekenland een hoogte bereikt heeft, in menig opzicht te vergelijken met die van de huidige wetenschap en niet in een der oude kultuurlanden, is grootendeels te verklaren doordat geen enkel dier landen zich geheel heeft kunnen los maken van den invloed van een machtige priesterkaste terwijl in Hellas de godsdienstige begrippen nooit een zoo diepgaanden invloed op het geestelijk leven uitgeoefend hebben, als bij de Egyptenaren, de Babyloniërs en de Assyriërs. Het spreekt van zelf dat de gevolgen hiervan zich pas deden gelden, toen de kultuur een hoogte bereikt had, waarop ook de begeerte om te verklaren en door te dringen tot den grond der dingen, het vragen en het nadenken over het waarom en het wezen van het omringende, zich voldoende ontwikkeld hadden. Voegen wij daar nog bij dat de wijsbegeerte tot een te voren ongekende hoogte gestegen was en vele philosophen tevens geneesheer waren, dan kunnen wij een vrije uiting van gedachten constateeren, die door het pogen om de genese, de wording van de φύσις, de natuur, te verklaren, voor de geneeskunde uiterst vruchtbaar is.
Willen wij ons een helder denkbeeld vormen van de geneekunde in Griekenland tijdens de 5de eeuw v. Chr. dan dienen wij een oogenblik in een vroegere periode te verwijlen. Vanaf de zevende eeuw v. Chr. werd Asklepios als god der geneeskunde vereerd. Zijn door geheel Griekenland verspreide tempels moeten wij opvatten als een soort sanatoria, waar de zieken genezing kwamen zoeken. Voor het grootste gedeelte waren die tempels opgericht op plaatsen, waar geneeskrachtige bronnen te vinden waren en lagen zij in een gezonde omgeving verre buiten de bewoonde gedeelten.
De zieke werd eerst voorbereid door vasten en baden en een
| |
| |
geregeld bezoek aan den tempel, waar wijgeschenken en pinakes, de in marmer uitgehouwen ziektegeschiedenissen van vroeger aldaar plaats gevonden genezingen, een suggestieven indruk moesten maken. Pas daarna werd de zieke tot den tempelslaap toegelaten, waarin de God of een zijner dienaren hem in den slaap verscheen en geneeskundigen raad gaf of zelfs wel eens door een kunstbewerking genezing bracht. Wij kunnen hierbij moeielijk anders dan een bewuste, van alle mogelijke middelen gebruik makende, suggestie aannemen, waaruit tevens volgt, dat alleen zij, wier aandoening door suggestie beinvloed kon worden, genezing vonden.
Nog een ander moment is te vinden in de plaats, die de zieke in het klassieke tijdperk in Hellas innam. Gezondheid wordt als het hoogste goed beschouwd. Plato zegt: ‘Het is beter weinig goederen te hebben en gezond te zijn, dan ziek te moeten zijn al heeft men alle schatten van een koning,’ en schrijft niet Socrates in zijn Gorgias: ‘Is er grooter goed voor de menschen dan de gezondheid?’
De ideale mensch is hij, die lichamelijk en geestelijk in evenwicht is, harmonische ontwikkeling vertoont, edel en fraai gevormd is. Daarom is ziekte een groot ongeluk, want het verwijdert de menschen van den toestand van volkomenheid, maakt hen minderwaardig. Dit ideaal voorop stellende, is het duidelijk, dat een geneeskundige behandeling bij een ongeneeslijke ziekte onzin wordt waar de gezondheid toch niet herkregen kan worden; dat men in Sparta misvormde pasgeborenen ter dood bracht, en dat een niet te genezen aandoening een voldoende reden voor zelfmoord kon worden. Het denkbeeld, dat ziekte en misvorming minderwaardig maakte, was voor Zeno, toen hij zijn vinger gebroken had, een aanleiding om een einde aan zijn leven te maken! Bleek het dus gedurende de eerste dagen van zijn verblijf in den tempel van Asklepios (het asklepieion) dat een zieke niet te genezen zou zijn, dan werd hij teruggezonden en niet tot den tempelslaap toegelaten. Alleen hij, die volkomen gereinigd was kon hier genezing vinden en daarom werden ook geen kraamvrouwen, die de oudheid als onrein bestempelde, in den tempel toegelaten.
Wij vinden hier dus nog een zuivere priestergeneeskunde, uitgeoefend door dienaren van den God Asklepios. Evenals in
| |
| |
Egypte Imhetep van mensch tot godheid verheven werd, zoo is Asklepios in de rij der godheden opgenomen en werd Apollo als zijn vader aangewezen.
Naast de Asklepiospriesters werd de geneeskunde uitgeoefend door de afstammelingen van Asklepios, die zich asklepiaden noemden. Zij vormden een soort geheim genootschap, gebaseerd op familietraditie. Dit genootschap werd later uitgebreid door opname van anderen. De oude medico-historici hielden de asklepiaden voor identisch met de asklepiospriesters, maar tegenwoordig weten wij, dat er langzamerhand een groote klove ontstaan was tusschen de priesters en de artsen. Gemeenschappelijk bleef de groote vereering voor den voorvader. De scheiding is het eerst tot stand gekomen in Cos en in Knidos en heeft zich tot tal van andere plaatsen uitgebreid. Naast de priesterartsen heeft zich dus een gilde ontwikkeld, dat in later tijden artsenscholen opgericht heeft, waar iedereen zich tegen geldelijke vergoeding tot arts kon bekwamen, maar waar zij, die als afstammelingen van Asklepios geboekstaafd stonden, gratis onderricht moesten worden.
Een machtigen invloed op de ontwikkeling der geneeskunde is door de Grieksche wijsgeeren uitgeoefend. Waren bij de oudere kultuurvolken de geneeskundige theorieën in een religieus dogmatisme verankerd, in Griekenland zijn de steeds wisselende wijsgeerige systemen telkenmale met de geneeskunde in verband gebracht, waardoor de kritiek geoefend en het empirisch natuuronderzoek tot basis van de geneeskunde geworden is. Vooral Pythagoras en zijn school zijn van groote invloed geweest. Heeft niet reeds Pythagoras de generatio spontanea, het ontstaan van levende wezens uit rottende stoffen, naar het rijk der fabelen verwezen en gezegd dat ieder dier uit semen voortkwam? Is hij niet een der eersten geweest, die op het nut der exacte onderzoekingsmethode gewezen heeft? Volgens Galenos behoorde ook Empedocles tot de Phythagoreërs en zijn natuurphilosophische leerstellingen zijn op een groot empirisch verkregen materiaal en tevens op anatomische onderzoekingen gegrondvest. Over den invloed der wijsgeeren op de ontwikkeling der Grieksche geneeskunde zou nog heel wat mede te deelen zijn, laat ik volstaan met Alkmaion van Kroton, een jongere tijdgenoot van Pythagoras, nog te vermelden, met wiens geschrift: πεϱι φὑσεως ‘over de
| |
| |
natuur’, de Grieksche medische literatuur begint. Hij geldt als de eerste, die lijkontledingen deed en als de ontdekker van de oogzenuw.
De eerste, die de geneeskunde tot een zelfstandige wetenschap heeft verheven is Hippocrates van Cos geweest, ook Hippocrates II, genoemd naar zijn gelijknamigen grootvader. Men neemt algemeen aan dat hij in 460 of 459 v. Chr. geboren is op het eiland Cos en waarschijnlijk is hij in 377 v. Chr. te Larissa gestorven. Zijn biographische gegevens zijn ontleend aan Soranus, die geput heeft uit een biographie uit de derde eeuw v. Chr. en aan hetgeen bij verschillende schrijvers, zooals Plato en Aristoteles te vinden is. Vooral oudere werken over de geschiedenis der geneeskunde geven tal van biographische bijzonderheden, die grootendeels als geheel onbewezen naar het rijk der fantasie verwezen moeten worden. Zeker is het dat hij reeds tijdens zijn leven in hoog aanzien stond. Ten tijde van Aristoteles werd hij ‘de groote’ genoemd en Galenos spreekt van hem als: ‘de goddelijke’. Tot op heden wordt hij den arts ϰατ᾽ ἔξοϰην genoemd en ‘den vader der geneeskunde’. Ieder volk geeft zijn beroemdsten arts den bijnaam van Hippocrates als een eeretitel: de Engelschen spreken van Sydenham als den Engelschen Hippocrates, wij zouden Boerhaave den Hollandschen Hippocrates kunnen noemen.
Dat deze geneesheer zoo beroemd geworden is, ligt grootendeels aan het bewaard blijven van zijn geschriften, die bekend zijn onder den naam van het Corpus Hippocraticum. Het is een verzameling van 53, volgens anderen zelfs van 73 geneeskundige werken. Littré geeft in zijn standaardwerk over Hippocrates den Griekschen tekst en een Fransche vertaling, óók van de zoogenaamd apocryphe boeken van Hippocrates, waarvan het vast staat, dat Hippocrates ze zelf niet heeft geschreven. In de derde eeuw v. Chr. heeft een commissie van Alexandrijnsche geleerden op last van Ptolemaios het Corpus Hippocraticum samengesteld. Reeds toen verkeerde men in twijfel welke boeken door Hippocrates zelf geschreven waren, maar daar men bij twijfel liever opnam dan wegliet en door kooplieden van allerlei landstreken een groot aantal anonyme geschriften als werken van Hippocrates werden aangeboden, was het werk der commissie niet gemakkelijk. De leden gingen daarbij met zoo weinig kritiek te werk, dat naast meesterwerken van Grieksche geneeskunde ook eenvoudige
| |
| |
compilaties zijn opgenomen en men in de verzameling naast koische ook knidische en werken van andere geneeskundige scholen terugvindt.
Eeuwen lang heeft men getracht echt van onecht te onderkennen, uitgaande van philologische of theoretisch-geneeskundige gronden. Dit onderzoek is daarom zoo moeielijk omdat in geen enkel boek een naam van een auteur genoemd is en geen geschriften van Hippocrates door tijdgenooten of latere schrijvers genoemd worden. Het is dan ook vrij zeker, dat slechts enkele geschriften in het corpus van den vader der geneeskunde afkomstig zijn. Enkelen, die zich verraden door helderheid van stijl en klaarheid van gedachten worden aan Hippocrates zelf toegeschreven. Wij weten alleen zeker dat het geheele corpus vóór den tijd, waarin Aristoteles leefde, dus vóór 384, geschreven is, en dat het geheele complex in een tijdperk van ongeveer een eeuw vervaardigd is. De groote waarde van het corpus hippocraticum ligt hierin dat het de bron is van onze kennis der Grieksche geneeskunde, de samenvatting van wat de Grieksche geneesheeren geleerd hebben en dat het corpus het geneeskundig denken en handelen meer dan twee duizend jaar sterk beinvloed heeft. De historische persoon van Hippocrates geraakt daardoor op den achtergrond, maar uit bijna alle geschriften spreekt een geest van geneeskundig onderzoek, dat op de nuchtere waarneming berust en een hooge geneeskundige ethiek, die reeds toen bij de uitoefening der praxis in toepassing gebracht werd en die tegenwoordig nog voor het ideaal van geneeskundig handelen geldt. Het eene geschrift is van dezen geest meer doordrongen dan het andere, maar de echt hippocratische geest is in alle geschriften terug te vinden. Dit eigenaardige, dat alle boeken van het corpus kenmerkt en deze verzameling tot iets unieks in de geneeskundige literatuur stempelt, wijst direct of indirect op den machtigen invloed van een groot genie. De hooge waarde van het hippocratismus ligt niet in de daarin vervatte theoretische leerstellingen, maar in de opvatting van het medisch
beroep en in de methoden van het geneeskundig denken en handelen. Daarom is het corpus ook in onzen tijd nog van groote waarde!
Misschien zal het nooit gelukken om aan te toonen, welk aandeel oudere kulturen in de ontwikkeling der Grieksche geneeskunde gehad hebben, misschien zullen wij nooit te weten komen,
| |
| |
welk gedeelte van het geneeskundig materiaal, opgehoopt in het corpus hippocraticum als oorspronkelijk geestelijk eigendom van Hippocrates zelf afkomstig is, maar, zooals Neuburger het uitdrukt: ‘Die Monumentalgestalt des groszen Hippocrates bleibt unberürht von all diesen Streitfragen in ihrer lichten Höhe als Verkörperung einer neuen idealisten Ethik im ärztlichen Beruge als Wahrzeichen unbeugsamer Denkstrenge in der ärztlichen Forschung.’
Hippocrates leefde in het tijdperk van den hoogsten bloei en ontwikkeling van het politieke, wetenschappelijke en kunstzinnige Hellas, in den tijd, waarin een Perikles, een Socrates en een Thucydides als coryphaeën de staatskunde, de wijsbegeerte en de geschiedenisbeschrijving beoefenden, in een tijd, waarin Praxiteles, Euripides en Sophocles leefden en werkten. Bij al deze groote mannen treedt als het kenmerkende van hun scheppen en als oorzaak van hun kunnen het individualisme op den voorgrond. Losgemaakt van de banden van het conventialisme treedt de persoonlijke overtuiging naar voren, gescherpt en getoetst door onmeedoogenlooze kritiek. Hippocrates vertegenwoordigt de reactie op de zich telkenmale afwisselende theoretische bespiegelingen der philosophen door zijn nuchtere waarneming, een geheel objectief onderzoek der ziekteverschijnselen gepaard aan een op feiten berustende overpeinzing, die in de asklepiadenscholen de ideale plaats vond om zich te kunnen ontwikkelen.
De kennis, daar van geslacht op geslacht vergaard, gelouterd van alles, wat speculatief en niet zuiver wetenschappelijk was, is door Hippocrates tot gemeengoed voor alle geneesheeren gemaakt. De overgang van het asklepiadengilde tot de vrije geneeskunde is het werk van den vader der geneeskunde.
Zooals ik reeds gezegd heb, twee factoren treden in het corpus hippocraticum op den voorgrond: de medische ethiek en de methoden van geneeskundig onderzoek. Beiden hebben den tand des tijds doorstaan en zijn nog heden ten dage geheel van kracht. De geneeskundige theorieën, in het corpus neergelegd, waren vroeger zeker van groote waarde voor de beoordeeling der zieken en voor hunne behandeling, tegenwoordig hebben zij nog slechts een geschiedkundige waarde.
Volgens de rangschikking van Littrë is de medische ethiek
| |
| |
neergelegd in de eerste boeken; de ὄϱϰος, de eed, de νόμος, de wet, aangevuld door πεϱὶ τέϰνης, over de kunst, πεϱὶ ὶγτϱοῦ over den arts en πεϱὶ εὐσχημοσύνμς, over de goede houding. De laatste werken bevatten tal van details van de voorwaarden, waaraan een geneesheer moet voldoen en hoe hij zich heeft te gedragen. De eed, die een iegelijk moest afleggen voordat hij het recht verkreeg om zelfstandig zieken te behandelen, is onveranderd eeuw na eeuw in gebruik gebleven en in sterk vereenvoudigden vorm nog tegenwoordig verplichtend na een geslaagd artsexamen. Ik mag niet nalaten u met den eed kennis te laten maken, omdat er ten allen tijde zoo'n groote invloed van is uitgegaan.
‘Ik zweer bij Apollo, den arts, bij Asklepios, bij Hygieia, bij Panaceia en bij alle goden en godinnen, terwijl ik hen allen als getuige oproep, naar mijn vermogen en oordeel des onderscheids dezen eed en deze verbintenis ten uitvoer te zullen brengen: Dat ik hem, die mij deze kunst leerde, gelijk zal stellen met mijne ouders, mijn bezit met hem zal deelen, hem, zoo noodig, zal ondersteunen, zijn kinderen als mijn eigen broeders zal beschouwen, hen, wanneer zij dit wenschen, in de kunst zal onderwijzen zonder belooning of schuldbewijs; aan de voorschriften, voordrachten en het overige onderricht slechts zal laten deelnemen mijne zonen en die van mijn leermeesters, alsmede de leerlingen, die zich hebben aangesloten en gehouden zijn aan de medische wet, verder niemand anders.
Regels voor een levenswijze zal ik voorschrijven ten nutte der zieken naar mijn vermogen en oordeel, maar alles, wat hen zou kunnen schaden, zal ik vermijden. Niemand zal ik een doodelijk vergift geven, ook niet wanneer dit van mij verlangd wordt, ook geen raad, daarop betrekking hebbende, evenmin zal een vrouw een pessarium voor abortus van mij bekomen. Kuisch en vroom zal ik mijn leven en mijn kunst bewaren. Nooit zal ik blaassteenen opereeren, maar dit overlaten aan hen, die hierin geoefend zijn. In welk huis ik ook zal binnengaan, ik zal dit slechts doen tot heil van mijne patiënten en mij verre houden van iedere opzettelijk schade veroorzakende handeling, vooral van ontucht met vrouwen en mannen, zoowel vrijen als slaven. Wat ik ook in de praktijk zal zien of hooren, ook buiten de behandeling om, ik zal zwijgen over alles, wat niet gezegd mag worden en al deze dingen als een geheim bewaren.
| |
| |
Wanneer ik mijn eed houden zal en niet breken, dan moge het mij beschoren zijn, mij te verheugen over mijn leven en mijn kunst, geacht door iedereen, voor altijd en eeuwig. Verbreek ik mijn eed en word ik meineedig, dat dan alle mogelijke onheil mij treffe!’
De asklepiadeneed is in de geheele beschaafde wereld de grondslag geworden voor de geneeskundige ethiek. In het latijn vertaald is hij tot in de vorige eeuw bij de promotie tot doctor in de geneeskunde gebruikt. Geheimhouding van wat den arts in de uitoefening van zijn beroep ter oore gekomen is, waarborgt nog steeds een juiste beoordeeling van het ziektegeval doordat de patient in het volste vertrouwen zijn medicus zelfs zijn geheimste gedachten en bevindingen kan mededeelen. Hoewel in den tegenwoordigen tijd, waar steeds meer de gemeenschap boven het afzonderlijke individu gesteld wordt, geregeld aan die geheimhouding wordt getornd, en uitzonderingsgevallen wettelijk vastgelegd worden, blijft zij van kracht. Vanuit het standpunt van de asklepiaden als gilde gezien, begrijpen wij het verbod om geen blaassteen te opereeren en deze kunstbewerking met haar in dien tijd zoo herhaalde malen voorkomende funeste gevolgen over te laten aan de rondtrekkende geneesheeren, die zich speciaal hiermede bezig hielden. Uit den eed blijkt dat het onderwijs slechts door een enkelen leeraar gegeven werd en dat de medici slechts door eigen wetten en voorschriften gebonden waren, m.a.w. dat het beroep van arts niet door den staat geregeld, maar een vrij beroep was. Merkwaardig voor de zeden van dien tijd is de passage over de kuischheid. Tegenwoordig is deze gelofte in den eed vervallen in de veronderstelling, dat de huidige medicus in de uitoefening van zijn beroep te hoog staat om aan iets anders te kunnen denken dan aan zijn patienten. De asklepiadeneed schijnt algemeen bekend geweest te zijn; wij vinden er toespelingen op zoowel bij Aristophanes als bij Euripides, en Mnesilochus zegt zelfs: ‘Bestaat er een betere eed dan die van het bondgenootschap van Hippocrates?’
In de bovengenoemde geschriften is overal het principe terug te vinden, dat de geneesheer zich ten allen tijde volkomen bewust dient te zijn van de groote verantwoordelijkheid, die hem zijn beroep oplegt, niet alleen tegenover zijn zieken, maar ook tegenover de gemeenschap en.... tegenover zijn collega's! Groot is
| |
| |
het aantal voorwaarden, waaraan de arts moet voldoen wat betreft zijn optreden, zijn houding, zijn kleeding en zijn uitingen. Overal blijkt de groote ethische waarde van deze boeken, die ook in den tegenwoordigen tijd verdienden door iederen aanstaanden arts gelezen te worden. In het boek: πεϱὶ εὐσχυμοσὐνης, over de goede houding, staat het bekende gezegde, dat zoo dikwijls tot misverstand aanleiding heeft gegeven: ἰγτϱὸς γὰϱ φιλόσοφος ἰσόϑεος, de arts, die tevens philosooph is, komt de goden gelijk. Wij moeten hier het woord philosooph in den Socratischen zin opvatten, want de schrijver laat er onmiddellijk opvolgen: ‘Er is toch eigenlijk geen onderscheid tusschen philosophie en geneeskunde, alles wat bij het eerste gevonden wordt, vindt men ook bij het tweede: onbaatzuchtigheid, voorzichtigheid, eerbaarheid, vermijding van opzichtigheid bij de kleeding, een eigen meening en oordeel, rustigheid en tevens beslistheid, zindelijkheid, kennis van wat nuttig en noodig is in het leven, afschuw voor slechtheid, vrijheid van bijgeloof.’ Hier wordt het ideaal van den voortreffelijken mensch geschilderd en aan den medicus worden, ook als mensch, de hoogste eischen gesteld, opdat hij het vertrouwen van zijn zieken ten volle waardig zal kunnen zijn. Psychologisch juist zijn de opmerkingen, die volgen, o.a. waar de schrijver het heeft over de honoreering van den arts. Men moet hier tijdens het eerste bezoek aan den zieke niet over spreken, daar dit de gedachte kon doen opkomen, dat men den zieke, wanneer geen betaling zou volgen, in den steek laten of geen raad zou willen geven.
En dan volgt: ‘Het is beter hen, die genezen zijn, dan hen, die in levensgevaar verkeeren, op hunne finantieele verplichtingen te wijzen. Ik raad aan, in dit opzicht niet te veel aan te dringen en rekening te houden met het vermogen en de inkomsten van den zieke.’ En iets verder: ‘Bekommer u dus niet over het vaststellen van een bepaald loon, bezorgdheid daarover is schadelijk voor den patiënt, vooral bij een acuut geval. Een fatsoenlijke doctor mag niet zijn voordeel zoeken, maar hij moet aan zijn renommée hechten.’ ‘Behandel er nu en dan eens een gratis, dat kan geen kwaad, want men onthoudt dat dankbaar en het is goed voor uwe reputatie van het oogenblik. Help ook, als het voorkomt, een vreemd en arm mensch en doe dat met bijzondere zorg.’
Het is opvallend, hoe alle omstandigheden, waarin de arts zich kan bevinden, opgesomd worden en raad gegeven wordt, hoe zich
| |
| |
dan te gedragen. ‘Er is niets vernederends in voor den arts, die zich geen goed denkbeeld omtrent een zieke kan maken of nog onervaren zijnde, andere artsen in consult haalt. Nooit zullen geneesheeren met elkaar saamgekomen, onderling gaan twisten, noch elkander belachelijk maken, hetzij onderling of tegenover den zieke. Nooit zal een geneesheer de kennis van een ander benijden, want dat zou een teeken van zwakheid zijn; zoo iets ligt meer op den weg van hen, die op de markt hun metier uitoefenen.’ Minachtende toespelingen op de kwakzalvers zijn niet zeldzaam, integendeel Hippocrates spreekt van de valsche kunst en waarschuwt tegen alles, wat maar den schijn van kwakzalverij op zich zou kunnen laden. Ook reclame rekent hij hiertoe. Er staat ergens: ‘Wanneer men om meerdere bekendheid te erlangen, openbare voorlezingen gaat houden, is dat geen aanbevelenswaardig verlangen.’ Op een andere plaats lezen wij over de behandeling door een kwakzalver: ‘Gaat het den patiënten wat beter, dan zweven zij door onoordeelkundige behandeling in een tweeledig gevaar, n.l. niet genezen te zijn, maar wél geëxploiteerd te worden!’ Wij kunnen ons deze krasse uitvallen tegen de kwakzalvers verklaren uit den haat der zorgvuldige geschooldheid tegen alle willekeurig optreden.
Wij kunnen bovenstaande raadgevingen ook nu nog ten volle onderschrijven. Aan het dragen van pompeuze hoofddeksels en het gebruik van kostbare parfums zal de tegenwoordige arts, al wordt ook daartegen gewaarschuwd, zich wel nimmer bezondigen, maar dergelijke reclamemiddelen gaarne aan zijn niet gediplomeerde concurrenten overlaten. De Grieksche arts beschouwde reclame als iets zijn stand geheel onwaardig. Minachtend wordt zelfs gesproken over het ten toon stellen van kostbare instrumenten en van toestellen om patiënten te behandelen, die een collega niet bezit.
Even uitvoerig wordt de houding van den arts besproken tijdens het ziekenbezoek, hij zal verstandig kijken en niet verdrietig rondzien niet hoovaardig of uit de hoogte zijn patiënten behandelen omdat een zieke, hetzij hij rijk is of arm, voor den medicus op dat oogenblik alleen een zieke voorstelt. De arts dient zich ook te hoeden voor een te vroolijken blik en niet steeds lachen, daar dit op den zieke den indruk maakt, dat hij het geval niet ernstig neemt. Zijn optreden moet vertrouwen wekken, zelfbewust zijn
| |
| |
zonder overdrijving. Nog geruimen tijd zou ik kunnen doorgaan met citeeren, het genoemde moge volstaan een indruk te geven van de hooge ethische eischen, die de Hippocratici aan den geneesheer stelden. In de παϱαγγελίαι, de voorschriften staat nog: ‘ἢν γὰϱ παϱῆ φιλανϑϱωπίγ, πάϱεστι ϰαὶ φιλοτεχνἰη, waar liefde voor den mensch bestaat, bestaat ook liefde voor de kunst.’ In dezen zin, die door Lulofs een heidensch Christenwoord genoemd is, is de samenvatting, de hooge ethische grondslag van het hippocratisme te vinden.
Naast al hetgene, wat Hippocrates uit de askleiadengeneeskunde heeft overgenomen en wat wij reeds hebben vermeld, is ook de traditie door hem in hooge eere gehouden. In: πεϱὶ ὰϱχαίης ἰητϱιϰῆς, over de oude geneeskunde, lezen wij: ‘Men moet de oude geneeskunde niet over boord werpen alsof zij in het geheel niet bestaan had, of omdat hare onderzoekingen niet juist waren, maar ik meen daarentegen, dat men de ontdekkingen moet bewonderen, die niettegenstaande zoo weinig kennis, toch gedaan werden.’ Hieruit blijkt dat Hippocrates de geschiedenis der geneeskunde niet verwaarloosde, integendeel den arbeid der voorgangers, op wier schouders wij staan, niet met minachting voorbij ging omdat er foutieve voorstellingen in voorkomen. Er volgt tevens uit, dat de hippocratici de geneeskunde weder in de oude banen der observatio wilden leiden en haar bevrijden van de speculatieve wijsgeerige systemen met hunne willekeurige deducties, waarbij empirisch verkregen feiten, wanneer deze niet in het theoretisch systeem pasten, eenvoudig over het hoofd gezien werden. Hippocrates heeft een open oog gehad voor de ervaringsfeiten van zijn voorgangers en hierop berust zijn methode, de hippocratische methode. Hij is de eerste geweest, die de geneeskunde tot een zelfstandige wetenschap verheven heeft. Dit was in dien tijd alleen mogelijk door afstand te doen van alles wat niet met het begrip van het ziekteverloop en de genezingsprocessen in direct verband stond. Om deze reden staat bij Hippocrates het uitsluitend praktisch doel van het geneeskundig denken en handelen op den voorgrond. De pathogenie, de leer van de oorzaken der ziekten, beperkte zich dan ook tot de voor de hand liggende causae en begaf zich niet op het gebied der speculatieve genese der ziekten.
De toestand van den zieke en de waarschijnlijke afloop der ziekte werd hoofdzaak en door deze
| |
| |
beperking van doelstelling gelukte het de geneeskunde te bevrijden van den invloed niet alleen van de priestergeneeskundigen, maar ook van de theoretische en daardoor meestal phantastische denkbeelden der wijsgeeren. Als bewijs citeer ik wederom het boek: πεϱὶ έὐσϰυμοσύνης ‘Ik voor mij, ik meen, dat alles wat sophisten en geneesheeren over de natuur geschreven hebben, niet in de geneeskunde tehuis behoort.’ In dit opzicht kunnen wij den schrijver vergelijken met een Xenophanes en een Herodotus, die beiden even kritisch oordeelden en onbewijsbare hypothesen als onwetenschappelijk verwierpen.
Door de genoemde doelstelling verviel de speculatieve geneeskunde, die door deductie uit theoretische bespiegelingen de oorzaak van ziekten wilden afleiden. Hippocrates plaatst de Empirie hier tegenover, de waarneming, als het eenige toelaatbare uitgangspunt voor de beoordeeling der ziekten. Toch meene men niet, dat wij hierin een terugslag te zien hebben tot de empirische geneeskunde, want bij de Grieken was de prognose, de voorspelling van den afloop der ziekte, de band, die de empirisch opgedane ondervindingen bijeenhield.
Wij kunnen nog een stap verder gaan en de hippocratische methode die der inductie noemen, de methode om uitgaande van het bijzondere tot algemeene gevolgtrekkingen te komen. In de παϱαγγελίαι lezen wij: ‘Ik prijs het overleg, dat uitgaat van de ervaring en op methodische wijze uit de ervaringen gevolgtrekkingen maakt.’ Onder ervaringen worden hier die waarnemingen verstaan, die met de zintuigen opgemerkt kunnen worden. Plato spreekt in zijn werken herhaalde malen over de methode van Hippocrates, waarbij de zintuigelijke waarnemingen door rangschikking, kritiek en ten slotte door samenvatting de basis vormen tot het oordeel over den zieke'
Bij lezing van het corpus hippocraticum worden wij telkenmale getroffen door de nauwkeurigheid, waarmede geobserveerd wordt, door de volledigheid van het onderzoek, alsmede door de schrandere methoden, daarbij in toepassing gebracht. De ‘kunst’ bestond in de beoordeeling van ieder ziektegeval op zich zelf, in de gevolgtrekkingen uit de waarnemingen in verband met de therapie en de prognose. Het kwam er dus op aan om de ziekteverschijnselen te schiften in dezulke die belangrijk waren, en diegene die geen invloed op het ziekteproces uitoefenen, en de
| |
| |
observatie te vereenigen onder een gemeenschappelijk gezichtspunt. Met andere woorden, het doel van den hippocratischen geneesheer was om ieder ziektegeval individueel te beoordeelen, niet de ziekte te behandelen, maar den zieke. Dit principe is volkomen terecht het grondmotief van iedere geneeskundige behandeling en waar in de latere tijden zoo tal van nieuwe ziektebeelden ontdekt zijn en de tegenwoordige geneeskunde zoo sterk op de diagnose gericht is, is het te verklaren dat men de geneeskunde wel eens verwijt in de eerste plaats de ziekte te behandelen en den zieke pas in de tweede plaats in aanmerking te nemen. Longontsteking bij mijnheer A. is niet hetzelfde als longontsteking bij mevrouw B. Omdat zij het individualiseeren op den voorgrond stelden, staan de hippocratici zoo hoog in onze achting aangeschreven.
De hippocratische arts begint evenals de huidige medicus met het ondervragen van den patient en van zijn familie. Hij informeert naar ouderom, levenswijze, woning van den zieke en neemt daarbij ook klimatologische en plaatselijke verhoudingen in aanmerking. In de ziektegeschiedenissen, die in tal van boeken voorkomen, valt het ons op, hoe groot het gewicht is, dat aan de weersveranderingen, den invloed der jaargetijden, de omstandigheden waaronder de zieke leefde en den invloed daarvan op het ontstaan van de ziekte, gehecht wordt. Tijdens het daarop volgende onderzoek gebruikte de arts al zijn zintuigen. Met het oog beziet hij den zieke nauwkeurig, let op veranderingen in zijn uiterlijk, desnoods vraagt hij dit aan de familieleden. Bij afwijkingen van een bepaald lichaamsdeel vergelijkt hij dit met het overeenkomstige gezonde deel en onderzoekt of een welving rechts gelijk is aan de welving links. De nauwgezette beschrijving van de observatio komt duidelijk te voorschijn in het nog steeds klassieke beeld van het gelaat van den stervende, het zoogenaamde facies hippocratica: ‘Bij de acute ziekten moet men op het volgende letten: In de eerste plaats op het gelaat van den zieke, of dit gelijkt op dat van een gezonde, vóór alles echter of het op hem zelf gelijkt: spitse neus, holle oogen, ingevallen slapen, koude, saamgetrokken ooren met afstaande oorlelletjes, de huid van het gelaat hard, gespannen en droog, de kleur groen of vaal.’ Verder let hij op de houding van den zieke te bed, of hij ligt of zit, wat hij met zijn handen doet, of hij deze rustig houdt of ze beweegt alsof hij vliegen
| |
| |
vangen wil of den muur krabben. Huid en nagels worden bezichtigd en hierbij op afwijkingen in vorm of kleur gelet, de voedingstoestand en den vetrijkdom van de huid worden nagegaan en zelfs aan de kracht, die met de handen ontwikkeld kan worden, schenkt hij aandacht.
Ook het gehoor gebruikt hij bij zijn onderzoek: hij legt het tegen den borstwand van den zieke en beluistert de ademhaling. Gedeeltelijk waren de geluiden der auscultatie reeds bekend. De arts wist dat de geluiden bij de ademhaling anders worden bij ziekelijke aandoeningen van de luchtwegen. Soms hoort hij iets, dat hij vergelijkt met het koken van azijn en schrijft dit geluid, volkomen terecht, toe aan het door de ademhaling heen en weer bewogen slijm in de luchtwegen. Een ander maal hoort hij een geluid als het knarsen van lederen riemen en wederom duidt hij dit verschijnsel terecht als het tegen elkander wrijven van het droge, ontstoken borstvlies. Voor de eerste maal in de geschiedenis lezen wij van de succusio, een onderzoekingsmethode, die daarin bestond, dat de patient in staande houding heen en weer geschud werd terwijl de arts zijn oor tegen de borst hield. Was er vrij vocht in de borstholte, dan hoorde de arts het plassen daarvan. De methode der rechtstreeksche beluistering werd pas in het begin der negentiende eeuw verbeterd en uitgebreid door Laennec, toen hij de sthethoscoop uitvond, waardoor de auscultatie, als een der meest op den voorgrond tredende methoden van onderzoek, gemeengoed der geneesheeren werd.
De temperatuur van den zieke werd vastgesteld door een hand op de borst te leggen, en ook aan de kwaliteiten van de pols werd groote waarde gehecht.
Als derde zintuig werd het reukorgaan gebruikt. Tal van ziekten verspreiden een eigenaardige, voor die ziekte, specifieke reuk. Pokken kan men ruiken, etterige afscheidingen verspreiden een zoetige geur. Ook deze feiten waren den Griekschen arts bekend: ‘De neus geeft bij den koortslijder vele aanwijzingen, want de geuren zijn zeer verschillend van elkander.’ Hoogst merkwaardig uit een prognotisch oogpunt is de in de Aphorismen V, 11, beschreven proef om het sputum van een teringlijder op gloeiende houtskolen te werpen, waarbij een kwalijk riekende lucht ontstaan kan, die dan op een naderende dood van den patiënt wijst. Wij kunnen gerust zeggen, dat de observatie zoo
| |
| |
nauwgezet en nauwkeurig werd toegepast, dat zelfs, gezien van uit ons tegenwoordig standpunt, zoo goed als geen enkel, door de zintuigen waar te nemen symptoom, overgeslagen werd.
Een diagnose, zooals wij die tegenwoordig kennen, was den hippocratischen arts onbekend. Het waren symptomencomplexen, die hij, als bijeenbehoorende, wist te waardeeren. In het boek der epidemiën komen tal van ziektegeschiedenissen voor, daarbij geen enkel detail der ziekteverschijnselen vergeten is en waardoor het ons mogelijk is er een moderne diagnose boven te schrijven. Naast correcte ziektebeschrijvingen, treffen wij daarin opmerkingen aan over de praedispositie, welke personen bij voorkeur door de ziekte getroffen zullen worden, en welke complicaties er zich bij kunnen voordoen. De naam van een ziekte was hem onverschillig, het was er hem alleen om te doen om uit de verschijnselen bij een bepaald individu dusdanige conclusies te kunnen trekken, dat therapie en prognose op de meest juiste wijze vastgesteld konden worden.
De geneeswijze was geheel gebaseerd op de natuurlijke geneeskracht die in ieder mensch aanwezig is. De φύσις, de natuur trachtte zelf het verbroken evenwicht in het zieke lichaam te herstellen en daarom was het de taak van den medicus, om die pogingen van de natuurkracht te herkennen en in dezelfde richting zijn therapeutische maatregelen te nemen. Overheerschend was daarbij het principe, zooals dat vermeld is in het eerste boek der Epidemiën (11): ‘ὠφελεῖν ἢ μὴ βλάπτειν, ‘nuttig zijn, maar vooral niet schaden.’ Vandaar dat de behandelingswijzen vooral betrekking hadden op dieetregeling en verwijdering van de slechte stoffen door laxeer- en braakmiddelen en door de aderlating.
Gedurende de eerste ziektedagen werden afkooksels van gerst, de zoogenaamde phtisanes, voorgeschreven, een onschuldig drankje, dat zich als een panacee bij koortsige ziekten tot ongeveer een eeuw geleden wist te handhaven en in Frankrijk nog veelvuldig gebruikt wordt. Evenals bij de Egyptenaren was de honing bij de Grieken in hooge eere. Als μελίϰϱητον, honingwater word het bij de meest verschillende aandoeningen voorgeschreven.
In tegenstelling met de geneeskunde der oudere kulturen heeft de Grieksche arts zich losgemaakt van de dogmatisch voorge- | |
| |
schreven behandelingsmethoden en zich de vrijheid voorbehouden in ieder ziektegeval naar eigen goedvinden te kunnen handelen en, individualiseerende, zijn patienten naar gelang van hun toestand een dieet voor te schrijven. Alle toen bekende voedingsmiddelen worden in het boek, πεϱὶ διαίτης nauwgezet beschreven hunne werking op organisme en spijsvertering vast gesteld en telkenmale wordt er nadrukkelijk op gewezen steeds gematigd te zijn en nooit strenge kuren voor te schrijven.
Bij chronische ziekten werd niet alleen het dieet, maar ook de geheele levenswijze geregeld, waarbij lichaamsoefeningen, zooals gymnastiek, wandelen en houtzagen naast het gebruik van baden en het toepassen van massage in aamerking kwamen. Bij ontvettingskuren werd den medicus op het hart gedrukt goed op te letten, dat de vermagering niet te snel plaats greep en dat de krachten van den patiënt door de kuur niet afnamen. In het tweede boek der aphorismen (51) drukt Hippocrates dit principe der gematigdheid bij kuren, aldus uit: ‘Ontledigen, opnemen, verwarmen en afkoelen mag men niet plotseling of in te groote hoeveelheid voorschrijven, ook het uitlokken van heftige en plotselinge verschijnselen is gevaarlijk. Het vele is de vijand der natuur, het weinige daarentegen laat zich met zekerheid verdragen.’
De therapie had in hoofdzaak ten doel om de uitscheiding van de ziekteverwekkende stoffen te bevorderen. Dit komt in de eerste plaats tot uiting bij de behandeling der infectieziekten, waaraan de Grieken buitengewoon veel aandacht gewijd hebben. Men dacht zich die stoffen tijdens het eerste stadium der ziekte in een soort van rauwen toestand, ἀπεψία genoemd. Was de ziekte verder ontwikkeld, dan maakten die stoffen een proces door, dat met koken of rijp worden vergeleken werd, het stadium der πέψις. Hierop volgde het tijdperk, waarin de beslissing van leven of dood viel; werden de ziekteverwekkende stoffen uitgescheiden dan sprak men van de ϰϱίσις. Tijdens de απεψία meende men dat de phtisanes het kookproces konden voorbereiden, later werden dan braak- en laxeermiddelen gegeven.
Wij zijn terecht gekomen op het gebied der pathogenie. Ik zou nog kunnen spreken over de humoraalpathologie, die uitgaande van de leer der vier cardinale vochten, waaruit het menschelijk lichaam samengesteld is, de ziekte beschouwt als een verstoring
| |
| |
in het evenwicht dier vochten, een theorie, die zich eeuwen kon handhaven en door de ontdekking der hormonen, de kennis en de beteekenis van het sympathische zenuwstelsel in reactie op de cellulairpathologie van Virchow weder in het middelpunt der belangstelling staat. Ik zou nog kunnen spreken over zoo vele ziektebeelden van borst en buik, en over hartaandoeningen, waarbij de geestelijke afwijkingen geenszins vergeten zijn, omdat de Griek overtuigd was dat de mensch een dualisme van soma en psyche is, het principe, dat als reactie op de materialistische periode van vóór den wereldoorlog, thans ook in de geneeskunde is doorgedrongen. Ik zou nog kunnen spreken over de chirurgie, die zich evenals in de oude kultuurlanden in hoofdzaak tot de beenderenchirurgie beperkte, hoewel brandijzer en katheter niet alleen de chirurgische diagnostiek, maar ook het ingrijpen uitgebreid hadden; over de zoo tot in de details uitgewerkte verbandleer, die voor iedere aandoening een nauwkeurig voorgeschreven verband vergde, waarvan de speciale benamingen nog in de heelkunde voortleven; over de instrumenten, gebruikt bij de behandeling van ontwrichtingen en beenbreuken, waarbij de zoogenaamde bank van Hippocrates als een waardevol hulpmiddel voor de meest verschillende doeleinden gebezigd kon worden, en steeds zouden wij tot de conclusie komen dat wij eerder van een Thesaurus dan van een Corpus Hippocraticum moesten spreken. Ik zal het hierbij laten, ik meen voldoende gewezen te hebben op de hooge wetenschappelijke waarde van de op den naam van Hippocrates staande geschriften, en waar daarbij de persoon van Hippocrates op den achtergrond kwam, is die naam een symbool geworden, dat voor ons het hoogtepunt der Grieksche geneeskunde voorstelt. Laat ik eindigen met de eerste zin van de ἀφοϱισμοί, een ongetwijfeld echt boek van Hippocrates,
ὁ βίος βϱαχὺς, ἡ δὲ τέχνη μαϰϱὴ, ὁ δὲ ϰαιϱο̃ς ὁξὺς· ἡ δὲ πεῖϱα σφαλεϱὴ, ἡ δὲ ϰϱἰσις χαλεπὴ ‘het leven is kort, de kunst is lang, de gelegenheid vluchtig, het onderzoek bedriegelijk, het oordeel moeielijk,’ woorden die nog steeds als een plechtige waarschuwing klinken voor een iegelijk, die de wetenschappen beoefent.
J.G. de Lint
|
|