De Gids. Jaargang 100
(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Thomas Garrigue MasarykMet Masaryk is, aan het eind van het vorig jaar, een van de grootste figuren van de Europese geschiedenis der laatste halve eeuw uit het politieke leven teruggetreden. In het bijzijn van zijn kinderen, van den Tsjechoslowaaksen minister-president en van de voorzitters van Senaat en Huis van Afgevaardigden, heeft hij, veertien December 1935 op het slot Lány bij Praag, zijn ambt van president der Tsjechoslowaakse Republiek neergelegd. Hij deed dit omdat, zoals het in de afscheidsboodschap luidde, zijn krachten niet meer toereikend waren voor het zware en verantwoordelijke ambt. Nog enkele raadgevingen volgden, en de boodschap eindigde met de woorden: ‘Ik ben vol vertrouwen, dat alles goed zal gaan, en, zo God wil, zal ik nog een tijdje toekijken, hoe gij de zaken leidt’. Het zou te uitvoerig worden, het verloop van de korte plechtigheid weer in het geheugen terug te roepen. Het geheel was van een klassieke eenvoud en grootheid, zonder vertoning of sentimentaliteit. Het leven van Masaryk is niet anders geweest. Het bijzondere van dit leven is niet zozeer, dat een kind uit het volk is opgeklommen tot de hoogste macht in de staat. Er zijn meer ‘leiders’ in het huidige Europa, die dit bereikt hebben, en soms op veel jeugdiger leeftijd. Ook dat Masaryk lange jaren tegen de onder zijn volk heersende stroming heeft moeten oproeien, is zo'n grote uitzondering nog niet. Maar dat hij, de professor in de filosofie, zijn volk bevrijd en een staat gesticht heeft; dat hij daartoe geen immorele middelen als leugenpropaganda heeft gebruikt; dat hij hoofd van de nieuwe staat is geworden zonder de macht te ambiëren - toen het bericht van zijn benoeming tot president hem na het einde van de Wereldoorlog in Amerika bereikte, had hij naar eigen zeggen aan de mogelijkheid daarvan nog niet gedacht -; en tenslotte, dat hij- | |
[pagina 188]
| |
zelf op tachtigjarige leeftijd getuigen kan, dat hij als hoofd van de staat niets heeft hoeven te schrappen van hetgeen, waarin hij geloofd heeft als student, professor en politicus, van zijn idealen van waarheidsliefde en naastenliefde, van humaniteit en democratie - dàt alles is het, wat Masaryk tot een volstrekt bijzondere figuur maakt, wat hem in zedelijke grootheid ver doet uitrijzen boven de staatkundige leiders in Europa, dictatoren of andere. De combinatie van wijsgeer en staatsman, van geleerde en man van de daad is ook, afgezien van de ethische continuïteit, op zichzelf reeds merkwaardig genoeg. Daarbij zou het verkeerd zijn te denken, dat de wetenschap bij Masaryk slechts betekenis heeft als voorbereiding tot de daad. Een geboren politicus is Masaryk zeker niet. Hem ontbreekt niet alleen iedere eerzucht, maar hij bekent ook in zijn gesprekken met den schrijver ČapekGa naar voetnoot1) een schroom voor optreden in het openbaar, voor kennismaking ook met mensen, vooral formeel. Zelfs tot het geven van onderwijs voelde hij geen bijzondere neiging, hoewel hij als professor een grote toeloop had en veel invloed kreeg op zijn studenten. De weinige lust tot actief optreden blijkt ook daaruit, dat hij zijn boeken ongaarne, en alleen door de omstandigheden gedrongen, heeft uitgegeven. Het liefst zou hij maar voor zichzelf gestudeerd en kennis verzameld hebben op elk gebied, want eigenlijk interesseert hem alles. Het gelukkigst voelt hij zich, als hij met een boek alleen is. En toch: geen man van wetenschap heeft zozeer in het actieve leven gestaan als Masaryk; geen geleerde was zo weinig kamergeleerde als hij. Zijn belangstelling gaat vóór alles uit naar de grote levensvragen en naar de kwesties van de dag. Wanneer hij als student in de klassieke letteren en filosofie te Wenen colleges over Catullus volgt van een professor, die uren lang praat over tekstkritiek, varianten in uitgaven e.d. en daarbij tegen andere geleerden polemiseert, dan verveelt dat Masaryk danig. In die tijd sterft zijn broer en was er een wereldtentoonstelling in Wenen. Beide dingen grepen hem, elk op hun wijze, zo aan, dat hij den professor eenvoudig niet meer volgen kon en wegbleef. Hij heeft zich toen, behalve op zijn lievelingswijsgeer Plato, meer op de moderne filosofie en sociologie - speciaal op het | |
[pagina 189]
| |
Franse en Engelse positivisme -, op de psychologie en zelfs op physiologie en anatomie toegelegd. De bijzondere onderwerpen van zijn studies en publicaties hebben vaak hun aanleiding in eigen belevenis. Zijn ‘Habilitationsschrift’ over de zelfmoord als sociaal massaverschijnsel, waarmee hij in 1879 de venia docendi aan de Weense universiteit verwerft, heeft haar oorsprong in een geval van zelfmoord op het dorp waar hij opgroeide, dat hem in zijn jongensjaren hevig had geschokt: een boerenknecht had zich in een schuurdeur opgehangen en de jonge Thomas had nooit meer over die drempel durven gaan. Sindsdien had het probleem van de zelfmoord hem niet meer losgelaten. Masaryk's geschriften over de Tsjechische geschiedfilosofie ontstonden uit de politieke strijd, waarin hij geraakt was, en waren een soort bezinning gedurende de tijd dat hij er zich wat uit teruggetrokken had. Maar, uit het leven gegroeid, wendde deze wetenschap zich ook weer tot het leven terug. De Tsjechische geschiedfilosofie moest het Tsjechische volk van zijn roeping en taak bewust maken. Van Masaryk's andere geschriften kan men soortgelijke praktische doeleinden aanwijzen. Reeds als jongen van ongeveer twaalf jaar heeft Masaryk wetenschap praktisch toegepast, toen hij voor 't eerst naar een soort tweejarige H.B.S. ging in een blauw pak, gemaakt uit een afgedankte livrei van zijn vader (die koetsier was op de keizerlijke domeinen in Moravië) en zijn nieuwe klasgenoten hem daarom uitlachten. Thomas, gewapend met de wetenschap van een ‘Physionomie voor onderwijzers’, die hij als afscheidscadeau van zijn oud-onderwijzer gekregen had, bekijkt kritisch gezicht en handen van de jongens en vindt er geen, die de toets van zijn kritiek kan doorstaan. Wetenschap verbreiden onder een bredere kring dan de vakgenoten is ook steeds Masaryk's streven geweest. Hij richt, kort na zijn optreden in 1882 als hoogleraar te Praag, een wetenschappelijk-litterair kritisch tijdschrift op; hij sticht met anderen de zogenaamde universiteits-extensie, wij zouden zeggen een aan de universiteit verbonden volksuniversiteit. Tot de journalistiek voelt hij zich zeer aangetrokken; in het door zijn leerlingen en aanhangers opgerichte weekblad, later dagblad Čas heeft hij menig artikel geschreven. Zo werpt hij zich in de strijdvragen van de dag en wordt tenslotte ook parlementslid. | |
[pagina 190]
| |
Hoe is dit alles nu echter te rijmen met de natuurlijke neiging om stil voor zich kennis te verzamelen? Hier is maar één verklaring voor, die Masaryk trouwens zelf geeft, namelijk dat de activiteit voortkwam uit een sterke ethische drang. Een drang naar waarheid en gerechtigheid, die drijft tot aanbinden van de strijd tegen leugen en onrecht. Alle gevallen, waarin Masaryk geruchtmakend in het openbaar is opgetreden, laten zich hieruit verklaren, of het nu is zijn strijd tegen de valse, z.g.n. oud-Tsjechische handschriften, zijn bemoeienis met het Hilsnerproces, zijn strijd tegen Aehrenthal's politiek inzake Bosnië en Herzegowina en de middelen daarbij gebruikt, of tenslotte Masaryk's werkzaamheid tijdens de Wereldoorlog. Zijn hele optreden als journalist en politicus staat in dienst van de strijd voor waarheid, recht en menselijkheid. Een iets uitvoeriger uiteenzetting van zijn leven en denken zal dit nader toelichten.
In 1882 was Masaryk, zoals boven reeds aangeduid is, buitengewoon hoogleraar aan de pas opgerichte, Tsjechische universiteit te Praag geworden. Eigenlijk ongaarne, maar hij had geen keus: de financiële nood dwong hem. Vanaf zijn veertiende jaar, toen hij als leerling in de smidse stond, had hij voor zichzelf gezorgd, als gymnasiast en als student te Wenen door het geven van privaatlessen. Steeds had hij zich erdoor geslagen, maar hij was nu sinds enige jaren gehuwd met de Amerikaanse Charlotte Garrigue en had reeds twee kinderen. Wat hij als privaat-docent te Wenen en door enkele lessen verdiende, was ontoereikend. Het buitengewoon professoraat te Praag was dus een uitkomst. Maar waarom ging Masaryk ongaarne? Een hoogleraarschap aan een nationaal-Tsjechische universiteit moest hem toch welkom zijn? Masaryk was in Moravië en te Wenen opgegroeid en kende Praag niet. Wat hij ervan gehoord had lokte hem ook niet erg. De nationaal-Tsjechische geest, die daar heerste, was veelal eng en negatief. Hij was anti-Duits vóór alles en toch geestelijk sterk van de Duitse cultuur afhankelijk, want veel verder reikte de horizon niet. In een kritiekloze verheerlijking van het eigene, in onderworpenheid aan politieke en litteraire autoriteiten en autoriteitjes, in een nijdassig vechten met Wenen en de Duitsers dreigde het nationale leven der Tsjechen, dat een kleine eeuw tevoren | |
[pagina 191]
| |
gewekt was door dragers van de grote gedachten van Verlichting en Humaniteit, van Idealisme en Romantiek, tot pietluttigheid te verschrompelen. Masaryk, niet slechts wetenschappelijk, maar ook litterair een Europees gevormde geest - hij kende de Franse en Russische literatuur grondig en had door zijn vrouw ook de Angelsaksische cultuur nader leren kennen - voelde zich uiteraard tot dit Praag niet bijzonder aangetrokken. Maar hij is gegaan. Zijn onderwijs aan de universiteit richtte de studenten op levende, actuele problemen, wilde hen vrij en zelfstandig leren denken en werkte als een verfrissende wind. Maar weldra krijgt hij een storm tegen zich. Dat geschiedde in de strijd om de valse handschriften. Dit waren in 1817 ‘gevonden’ brokstukken van een zogenaamd oud-Tsjechisch epos, die voor een zeer vroege periode, de tiende eeuw ongeveer, een bloeiende autochthone Tsjechische beschaving schenen te bewijzen. In werkelijkheid waren het vervalsingen uit de romantische periode, door een der toenmalige Tsjechische geleerden gepleegd. Reeds dadelijk was bij kritische geesten twijfel ontstaan en die was nooit geheel verdwenen. Maar het gros der Tsjechen, waaronder ook uitnemende geleerden als de historicus Palacký (†1876) en de archeoloog Šafarík (†1861), geloofden maar al te graag aan de echtheid. Immers zodoende kregen de Tsjechen, die hun culturele afhankelijkheid van hun nationale tegenstanders de Duitsers voelden en te voelen kregen, een eigen glansrijk verleden, waarop zij trots konden zijn. Twijfel aan de echtheid van de handschriften werd daarom als een soort nationale heiligschennis beschouwd. De professor in de philologie Gebauer, die deze twijfel opnieuw uitsprak, kon dan ook voor zijn wetenschappelijk artikel alleen in Masaryk's tijdschrift Athenaeum een plaats vinden. Nu gingen de poppen aan het dansen. Masaryk en de historicus Goll kozen de kant van Gebauer: Masaryk toonde in een sociologische en aesthetische analyse aan, dat zowel de litteraire vorm der handschriften, als het beeld van de maatschappij dat zij gaven, niet Middeleeuws maar romantisch waren; Gebauer gaf de taalkundige, Goll de historische kritiek. Maar de meeste geleerden konden zich van het oude geloof niet losmaken en de toonaangevende kranten fulmineerden tegen en verketterden de ‘nationale verraders’. Het was alsof een soort nationale ban over hen uitgesproken werd. Gebauer is er ziek van geworden, maar Masaryk | |
[pagina 192]
| |
had gezonder zenuwen en doorstond het lawaai. In antwoord op de bewering, dat de eer van de natie de verdediging der handschriften eiste, schreef hij: de eer van de natie eist verdediging, resp. kennis van de waarheid, niets meer, en het is zedelijker en mannelijker een dwaling te erkennen, dan haar te verdedigen, ook al deelt haar de hele natie. Met andere woorden, Masaryk legt de zedelijkheid ten grondslag aan de nationaliteit en verzet zich tegen een nationalisme, dat boven alles wordt gesteld, dat als vis motrix wordt beschouwd van het hele leven van enkeling en gemeenschap. Er is ook volgens hem geen andere moraal of ethische orde voor staten en volken en hun bestuurders, dan voor enkelingen. Natie en staat kunnen dus voor Masaryk geen bijzondere zedelijkheidsnormen opleveren; zij zijn aan de algemene normen onderworpen. Zij zijn voor Masaryk dan ook geen doel op zichzelf. Politieke zelfstandigheid heeft een volk nodig om zijn geestelijke taak te kunnen vervullen, maar de staat is niet de vervulling van onze culturele zending, slechts middel. Door de vrijheid in de eigen staat moet de natie meebouwen aan de civitas Dei. Dat Masaryk van nationalistische grote woorden en patriotisch hoera-geroep een afkeer heeft, spreekt nu wel vanzelf. Wij hebben ons bevrijd van de despotische heren, zegt hij als president, maar we moeten ons nog bevrijden van de despotische woorden. Kennis van en arbeid voor de natie zijn nodig, maar veel mensen praten steeds over Hus en Comenius en kennen niet één geschrift van hen; veel Slavisch gezinden hebben hun mond vol Slavische liederen en leuzen en kennen de andere Slavische volken, hun literatuur en taal, niet of slecht. We zien hier reeds enige trekken van Masaryk's denkwijze, die men het realisme heeft genoemd. De strijd om de handschriften is nl. ver buiten zijn oorspronkelijke grenzen uitgegroeid. Het werd een strijd van Masaryk en de zijnen tegen de heersende stroming van romantisme en historisme. Al te veel leven de Tsjechen uit hun verleden en zoeken daarin hun steun. Belangrijker dan de historie is het heden, belangrijker dan de geschiedenis der dingen, zijn de dingen zelf. Een nauwkeurige, precieze bestudering van de dingen is nodig om tot waarheid te komen. Masaryk staat in dezen sterk onder de invloed van de Franse en Engelse empiristische en positivistische filosofie. Een | |
[pagina 193]
| |
streng-kritische, op de concrete werkelijkheid gerichte wetenschap moet ons behoeden voor dwalingen en dromerijen. Voor het praktische handelen betekent het realisme aansporing tot arbeid, arbeid in het klein dikwijls, ten bate van maatschappij en volk. Men heeft Masaryk om zijn zogenaamd realisme vaak verweten rationalist te zijn. Voor zover het de wetenschappelijke kennis betreft is dit ongetwijfeld juist en kan het ook geen verwijt zijn. Of is wetenschap soms niet bij uitstek een aangelegenheid van het kritisch verstand? Maar in de grond van zijn levens- en wereldbeschouwing is Masaryk geen rationalist. In een geschriftje over de studie van dichtwerken noemt hij het aesthetische, directe, niet abstracte, aanschouwende en op de totaliteit gerichte kennen het hoogste, slechts weggelegd voor weinige genieën. Zijn lievelingsdichters zijn Mácha (een Tsjech), Poesjkin, de Musset, Byron - allen romantici! Wanneer Masaryk dus tegenover romantiek nuchter-verstandelijk kriticisme stelt, dan bestrijdt hij in de grond zijn eigen neigingen. Of bestrijden is misschien het juiste woord niet: onder tucht brengen, trachten te beheersen is beter. De scheppende kracht, in de dichtkunst zowel als in de politiek, komt, zegt Masaryk, niet uit het verstand, maar wel de middelen ter uitvoering. Zelfs in de wetenschap is de vis motrix de ethica, die berust op gevoel, liefde, menselijkheid. Het realisme is dus meer methode; in de grond is Masaryk idealist. Maar Plato, zijn lievelingsfilosoof, moet door Hume worden ‘getemd’. Is het ijdele fantasie, gesproten uit eenzijdige generalisatie, deze tweeledigheid in Masaryk te zien in het licht van zijn dubbele afstamming: uit een Slowaaksen vader en een Tsjechische (Moravische) moeder? Zelf heeft Masaryk gesproken van een conflict in hem van Slowaakse impulsiviteit en Tsjechische nuchterheid. Zeker is, dat de kritisch-verstandelijke Masaryk gericht is op het Westen, op de Engelse en Franse denkers als Hume, Comte en Stuart Mill. Naar eigen zeggen heeft hij met zijn ‘Anglosaksisme’ zijn Slavische anarchie bedwongen. Er is geen feller vijand van panslavistische dromerijen zowel onder de Tsjechen, als vooral onder de Slowaken, dan Masaryk. De Slowaken waren sinds de Oostenrijks-Hongaarse ‘Ausgleich’ van 1867 geheel aan de krasse Hongaarse onderdrukking overgeleverd, | |
[pagina 194]
| |
die hun zwakke nationale leven met ondergang bedreigde. Toen men van Tsjechische zijde weinig belangstelling meer voor hun lot toonde, zochten vooraanstaande Slowaken hun troost in passieve heilsverwachting van Rusland. Masaryk heeft door middel van Slowaakse oud-leerlingen een andere stroming onder de Slowaken tot leven gewekt, een stroming, die niet wilde wachten op een eventuele Russische bevrijding, maar die door culturele en sociale arbeid onder het volk de Slowaken wilde opheffen. Ook was deze richting in nationaal opzicht meer Westers, nl. Tsjechoslowaaks, gericht. Onder de Tsjechen heeft Masaryk zich niet vergenoegd met een bestrijding van panslavisme, romantisch historisme en van het enge en negatieve nationalisme. Hij heeft ook een positief nationaal programma, ruimer gezegd een nationale ideologie of geschiedfilosofie geschapen. Gelijk wij reeds zagen zocht hij daarbij de waarde van het Tsjechische nationale streven in een hoger en algemener doel, in een algemeen-menselijke missie. De Tsjechische natie is volgens hem geroepen bij uitstek de verwezenlijkster te zijn van de idealen van democratie en humaniteit. Het nationale verleden legt de Tsjechen deze taak als het ware op. Hus, de Broederkerk, Comenius waren volgens Masaryk verkondigers van de humaniteitsgedachte en van het democratisch beginsel in de Christelijke kerk. De nationale opwekkers sinds het eind van de achttiende eeuw zijn door dezelfde idealen geleid en hebben ze weer doen herleven. Tegenover de autocratische en aristocratische Hahsburgse monarchie, belichaming van de Contra-Reformatie, staat het Tsjechische volk, democratisch en levende uit de gedachte van de Reformatie. Palacký heeft in de Reformatie reeds de zin van de Tsjechische geschiedenis gezocht. Masaryk trekt de consequentie, dat de nationale wedergeboorte sinds het eind van de achttiende eeuw de voortzetting van de Reformatie is, en dat zij de gevolgen van de Contra-Reformatie, die het Tsjechische nationale leven na de slag op de Witte Berg (1620) tijdelijk gebroken had, te niet wil doen. Van de zijde der historici heeft Masaryk's Tsjechische geschiedfilosofie nogal bestrijding ondervonden. Hun bezwaren zijn, dat Masaryk ten onrechte de humaniteitsgedachte van de nieuwste tijd zo maar gelijk stelt aan die van de Tsjechische Broeders, die toch geheel in de gedachtenwereld der reformatorische leerstel- | |
[pagina 195]
| |
lingen leefden. Verder, dat de Contra-Reformatie wel degelijk ook een Tsjechisch nationalisme heeft gekend, dat zich o.a. bij monde van den Jezuïet Balbin geuit heeft. Deze bezwaren zijn m.i. niet zonder grond en het verwondert eigenlijk wel, dat Masaryk hier de empirische feiten ter wille van de idee verwaarloost, dat hij een modern nationaal programma van democratie en humaniteit in het verleden projecteert en daardoor in zekere zin toch weer tot de fout van het door hem bestreden historisme vervalt. Het programma (ondanks deze bezwaren) stelt echter de natie in dienst van een hogere, algemeen-menselijke idee, en heeft een zeer gunstige uitwerking op de Tsjechen gehad. Er is door invloed van Masaryk onder zijn leerlingen en navolgers een aanzienlijke groep ‘realisten’ ontstaan, ruim denkende mensen met hoogstaande ethische idealen, die een heilzaam tegenwicht vormen tegen het bekrompen nationalisme, dat ook bij de Tsjechen uiteraard nog lang niet dood is. Uit het voorgaande is wel reeds duidelijk geworden, dat Masaryk afwijzend staat tegenover het Katholicisme. Hij is zelf Katholiek opgevoed en was als jongen zeer vroom. Hij was bijzonder gehecht aan zijn geliefde pastoor en hij heeft nog op ongeveer veertienjarige leeftijd de vrouw van den dorpssmid, bij wien hij leerling was, van Protestant tot Katholiek bekeerd. Maar reeds op het gymnasium te Brünn begint de twijfel. En in Wenen, na de afkondiging van het onfeilbaarheidsdogma in 1870, heeft Masaryk de R.K. kerk verlaten. Hij is, onder invloed van zijn vrouw, later tot de Protestantse kerk overgegaan, maar tegenover haar dogma's staat hij kritisch. Geloof in een geopenbaarde waarheid wijst hij af; de mens moet, op grond van de wetenschap, zichzelf een overtuiging veroveren. In de R.K. kerk bestrijdt hij vooral het autoriteitsgeloof. Toen een professor te Innsbruck in een brochure enkele Katholieke leerstellingen aanviel en deswege in zijn positie gevaar liep, is Masaryk als parlementslid voor hem in de bres gesprongen. In zijn anti-clericalisme is Masaryk wel eens ver gegaan, al moet men daarbij natuurlijk de toenmaals in Oostenrijk-Hongarije heersende toestanden in aanmerking nemen. Anti-clericalisme betekent bij Masaryk echter niet ongodsdienstigheid. Hij bestrijdt integendeel heftig het religieuze indifferentisme der liberalen, dat hij juist als een uitwerking van het Katholicisme beschouwt. Hijzelf gelooft in een persoonlijk God, | |
[pagina 196]
| |
in de onsterfelijkheid der ziel en in het Christelijk gebod van naastenliefde, dat identiek is met humaniteit. Tegen alles wat bijgeloof is heeft Masaryk zich steeds met felheid gekeerd. Zo vooral in het geval van den Jood Hilsner, die in 1899 terechtstond, beschuldigd van rituele moord op een meisje. Het was geen sympathie voor de persoon van den beschuldigde, die Masaryk naar de pen deed grijpen - hij deed dit pas na aandrang van een oud-leerling -, maar de wetenschap, dat het algemeen verbreide, uit anti-semitisme geboren bijgeloof in de rituele moord tot onrecht leidde. Nationalisten en clericalen, ja zelfs liberalen, Tsjechen en Duitsers beide, hingen het aan. Nooit is Masaryk zo verguisd als toen. Een grote studentendemonstratie verhinderde hem college te geven. Slechts door op het bord te schrijven kon hij zich enigermater verdedigen. Om te laten zien dat hij voor de joelende menigte niet bang was, bleef hij de hele zaal rondloopen. Deze geschiedenis heeft lang doorgewerkt en Masaryk geruime tijd daarna impopulair doen blijven. Nog na de Wereldoorlog is Masaryk om deze affaire en om zijn verdraagzaamheid jegens andere nationaliteiten door Tsjechische ultranationalisten een vriend van Joden en Duitsers genoemd. Dit was dus, nadat hij de Tsjechoslowaken van Duitse heerschappij had bevrijd....
Deze bevrijding en haar voorbereiding zijn het geweest, waardoor Masaryk ook ver buiten zijn volk bekend is geworden, al had het Hilsner-proces, waarbij hij met succes ingreep, reeds enigszins tot die bekendheid bijgedragen. Men kan niet zeggen, dat de politieke onafhankelijkheid der Tsjechoslowaken reeds lang vóór de Wereldoorlog Masaryk's, zij het ook heimelijk, doelwit is geweest. Lang was hij een loyaal aanhanger van Oostenrijk en bleef daarmee in de lijn der vroegere Tsjechische voormannen. Palacký heeft in 1848 - het revolutiejaar! - gezegd, dat als Oostenrijk niet bestond men het zou moeten uitvinden. Maar de Tsjechen waren niet tevreden met het bestaande Oostenrijk. Zij wilden een hervorming in federatieve geest, waardoor de verschillende volken der monarchie autonomie zouden krijgen. In de periode van 1860 (het einde van het absolutisme) tot 1867 - de invoering van het Oostenrijks-Hongaarse dualisme door de ‘Ausgleich’ met Hongarije - is de federatie-gedachte door | |
[pagina 197]
| |
Palacký sterk gepropageerd, maar vergeefs. De Hongaren kregen in 1867 volledig hun zin: zij werden heer van het oude Hongarije met zijn niet-Magyaarse nationaliteiten, maar de historische rechten van het oude Boheemse koninkrijk werden niet geteld, ja alle nationale rechten in de monarchie komen te kort. Het onrecht, hierdoor aan ongeveer de helft der bewoners van de monarchie aangedaan, heeft op den duur haar doodvonnis betekend. Palacký wendde zich na 1867 in zijn teleurstelling tot Rusland, en de russophiele stroming is onder de Tsjechen sterk gebleven. Masaryk heeft zich nooit door haar laten meevoeren. Westers georienteerd, van democratische beginselen, kon hij met het officiële Rusland moeilijk dwepen. De bezwaren van het Russische politieke en geestelijke leven kende hij door zijn grondige studies - in 1913 verscheen zijn meesterwerk Russland und Europa - maar al te goed. Masaryk hoopte op een oplossing van het Tsjechische vraagstuk binnen het kader van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en was veel radicaal-nationale Tsjechen te Oostenrijks naar de zin. Zijn houding is pas veranderd na en door zijn strijd tegen Aehrenthal, den Oostenrijks-Hongaarsen minister van buitenlandse zaken, die, om de annexatie van Bosnië en Herzegowina te rechtvaardigen, vervalste, op het Oostenrijkse gezantschap te Belgrado door een Serf vervaardigde stukken liet publiceren, waaruit een groot-Servisch, anti-Oostenrijks complot moest bewezen worden. De historicus Friedjung, die de publicatie in de Neue Freie Presse had verzorgd, was te goeder trouw, maar werd door Masaryk, die de vervalsingen dadelijk had doorzien en na een grondig onderzoek aan de kaak wist te stellen, gedwongen amende honorable te doen. Een op grond van de valse gegevens te Agram tegen meer dan vijftig Kroaten begonnen hoogverraadsproces wist Masaryk te stuiten. Als lid van het parlement heeft hij Aehrenthal het vuur na aan de schenen gelegd en hem een morele nederlaag toegebracht. Door deze dingen is Masaryk innerlijk los van Oostenrijk geworden. Natuurlijk hierdoor niet alleen. Hij had reeds lang ernstige bezwaren tegen de decadentie van het hof, de oppervlakkigheid en de immoraliteit in de toonaangevende kringen, tegen de hele structuur en bestuurswijze van de staat. De geschiedenis met Aehrenthal deed slechts de deur dicht. De veranderde denkbeelden van Masaryk zijn te bespeuren in een hoofdstuk van Russland | |
[pagina 198]
| |
und Europa (1913), waar hij revolutie, die hij vroeger onvoorwaardelijk veroordeelde, thans in de uiterste omstandigheden als verzet tegen een gewelddadige en dus onzedelijke heerschappij voor geoorloofd verklaart. Masaryk is zeer zeker een fel tegenstander van geweldpolitiek, maar hij is geen Tolstoïaan. Tegen een onrechtmatig bewind, dat op geweld berust, is, als geen andere middelen helpen, verzet niet alleen recht, doch zelfs plicht. In 1914, als de Wereldoorlog uitgebroken is, aarzelt Masaryk dan ook niet lang, wanneer Tsjechische soldaten, die niet tegen Servië en Rusland willen strijden, gestraft worden, soms met de dood. Zij werden gestraft - schrijft hij - voor datgene wat ik als Rijksraadafgevaardigde placht te verkondigen.... kon, mocht ik minder doen, dan die eenvoudige soldaat-burger, dien ik in zijn anti-Oostenrijkse en Slavische gezindheid had versterkt? Het verzet tegen Oostenrijk moest geschieden, ernstig, op leven en dood - daartoe dwong de wereldsituatie. Het is helaas niet mogelijk binnen het kader van dit artikel meer dan een kort overzicht te geven van Masaryk's actie tijdens de Wereldoorlog. Zij is eigenlijk in Nederland begonnen. Hier te Rotterdam, waarheen hij een schoonzuster, die naar Amerika ging, begeleidde, heeft Masaryk het eerste contact gehad met zijn Engelse vrienden; hier is ook de laatste weifeling verdwenen door de gedachte aan Comenius, die immers ook als balling in de zeventiende eeuw de belangen van zijn verdrukt volk bij de toenmalige machthebbers en vijanden van Habsburg had bepleit. Dit was Masaryk van het begin af duidelijk: een revolutionaire actie kon alleen in het buitenland worden gevoerd. In Praag iets te ondernemen was dwaasheid; bovendien zou de beslissing bij de grote mogendheden liggen en de Entente-landen moesten dus voor de Tsjechoslowaakse zaak worden gewonnen. Masaryk was door zijn Europese orientatie en door zijn bekendheid daarvoor de aangewezen man en voelde zich ook geroepen. Hij neemt voeling met de Tsjechische leiders, hij peilt nog eens voor het laatst de gezindheid van Oostenrijk. Wat hij ervaart is zoals hij verwacht: van een overwinning der Centralen is voor de Tsjechen geen heil te verwachten; de militairen zullen de lakens uitdelen; méér dan vroeger zullen heersen: centralisatie, germanisatie, absolutisme met parlementaire franje. Masaryk's besluit is genomen: hij zet zijn kaarten op de Entente. In December 1914 | |
[pagina 199]
| |
vertrekt hij. Bij de Italiaanse grens wilde de Oostenrijkse grensbeambte hem niet doorlaten, omdat hij geen visum had. Masaryk's beroep op zijn kwaliteit van parlementslid hielp niet. Toen is hij plotseling, met zijn dochter, in de wegrijdende trein gesprongen. Wat zou het lot van Oostenrijk-Hongarije en van de Tsjechoslowaken geworden zijn, als Masaryk niet op dat ogenblik de knoop had doorgehakt? Van nu aan begint de buitenlandse actie, eerst in het nog neutrale Italië en in Genève, weldra in Londen, terwijl Beneš, die in Frankrijk gestudeerd had, de post Parijs inneemt. Velen van Masaryk's volksgenoten, ook onder de Slowaken, hoopten meer op het rasverwante Rusland. Maar Masaryk kende Rusland en wist, dat de ‘Slavische’ politiek van de Russische regering niet veel verder reikte dan het Russische eigenbelang. Hij kende ook de voosheid van het tsaristische régime. Toch had men kunnen vragen, of een bouwen op West-Europa niet nog veel minder ‘reëel’ was. Want daar kende, behoudens enkele historici en journalisten, niemand de Tsjechen. Daar had Oostenrijk-Hongarije niet zo'n slechte naam en achtte men het bestaan ervan nodig als tegenwicht tegen Duitschland en ook tegen een eventueel overwinnend - Rusland! Er is ook meermalen sprake geweest van een afzonderlijke vrede van de Entente met Oostenrijk. Masaryk's spel scheen dus vrij hopeloos. Alleen een langdurige oorlog zou hem misschien tijd gunnen de publieke opinie en de politici te bewerken. Hij, die van de oorlog een afschuw had, moest dus op een langdurige strijd hopen! Men kan bevroeden met wat voor bijgevoelens deze hoop gepaard ging. De tijd van zijn buitenlandse actie is voor Masaryk een uiterst vermoeiende en ook zeer gevaarlijke tijd geweest. Welk een aantal krant- en tijdschriftartikelen, brieven, memorandum's voor staatslieden heeft hij geschreven; hoeveel lezingen gehouden en bezoeken gebracht! Zijn methode was: eerst de publieke opinie bewerken en pas dan tot de regeringspersonen toegang zien te krijgen. Zijn uitnemende kennis van het Franse en Engelse volk, zijn grote mensenkennis in het algemeen, kwamen hem bij dit alles zeer te stade. Daarbij was de stelregel: geen ophitsing, geen leugens in de propaganda gebruiken; alleen met feiten, met waarheid werken. Gevaarlijk was de actie, o.a. wegens de noodzaak van geheime verbinding met Praag. Daarvan lekte wel eens | |
[pagina 200]
| |
wat uit en dit heeft onder meer de arrestatie van Masaryk's dochter en van Beneš' vrouw tengevolge gehad. Masaryk's vrouw was lijdende en haar kwaal is tijdens de oorlog verergerd; een van Masaryk's zonen was aan het Oostenrijkse front, de ander stierf kort nadat zijn vader naar het buitenland was gegaan. Maar Masaryk wordt niet gebroken. Het is alsof hij nog slechts het doel ziet en nergens anders meer aan denkt. In 1917, als het Tsarenrégime gevallen is, reist Masaryk via Skandinavië naar Rusland. Hij hoopt op steun van het revolutionaire Rusland, waar Miljoekow, dien hij goed kende, minister van buitenlandse zaken was geworden. Maar als hij aankomt is deze reeds afgetreden en weldra wordt het democratisch en gematigd-socialistische bewind weggevaagd door de Bolsjewiki. In deze chaos, waarbij Masaryk zelf herhaaldelijk, maar zonder vrees te tonen, temidden van straatgevechten in levensgevaar heeft verkeerd, is zijn hachelijke taak om uit de Tsjechische kolonisten, overlopers en krijgsgevangenen, die met de revolutie vrijgekomen waren, een eigen leger te vormen. Want Masaryk begreep, dat het Tsjechische streven slechts dan indruk zou maken, wanneer het zich in daden uitte. Aangezien aan het Oostelijk front de oorlog weldra ophoudt, wil hij het leger naar het Westelijk front brengen. De enig bruikbare weg is via Siberië. Hij reist zelf vooruit; het leger heeft zijn doel niet meer tijdig bereikt, maar heeft, toen het tegen de bedoeling met de Bolsjewiki in conflict was gekomen, een tijdlang de transsiberische spoorweg bezet gehouden en daardoor toch in Amerika en West-Europa indruk gemaakt. Masaryk was intussen via Japan naar Amerika gereisd, waar hij door vroegere lezingen bekend was. Hij heeft daar zijn propaganda voortgezet, de Slowaakse kolonies voor de gemeenschappelijke nationale zaak gewonnen en is tenslotte Wilson's raadgever geworden in Midden-Europese zaken. Naar Masaryk's raad om niet naar Europa ter vredesconferentie te gaan heeft Wilson overigens niet geluisterd. Intussen was, als resultaat van het werk van Masaryk en Beneš c.s., sinds 1917 de bevrijding der Tsjechoslowaken reeds op het vredesprogramma der Ententelanden gekomen en in 1918 kon ook in Frankrijk een eigen legercorps worden gevormd en werd de Tsjechoslowaakse Nationale Raad te Parijs (Masaryk, Beneš en Štefaník) als voorlopige regering er- | |
[pagina 201]
| |
kend. Nog eer de wapenstilstand gesloten werd, viel Oostenrijk-Hongarije uiteen en stichtten de Tsjechen en Slowaken zonder veel bloedvergieten hun eigen staat. Van de erkenning door de Entente kon men nu verzekerd zijn. Dat Masaryk eenstemmig door de Tsjechoslowaakse Nationale Vergadering tot president der Tsjechoslowaakse Republiek gekozen werd, is minder wonderlijk, dan het reeds vermelde feit, dat hij aan deze mogelijkheid eenvoudig niet gedacht had. Op de boot van Amerika naar Europa voelt hij een grote voldoening maar ook bezorgdheid of het nu in de vrije staat, waar alles opgebouwd moet worden, goed zal gaan. Als achtenzestigjarige keert hij naar Praag terug en wordt daar met onbeschrijfelijke geestdrift ingehaald. Maar hij hunkerde naar het ogenblik, waarop hij zijn zwaar zieke vrouw in het sanatorium zou kunnen bezoeken.
Zeventien jaar lang heeft Masaryk het ambt van president bekleed, na drie maal te zijn herkozen - een mogelijkheid, die de constitutie alleen voor hem openliet. De president van de Tsjechoslowaakse Republiek is geen dictator; zijn bevoegdheid is beperkt en hij kan dus zijn wil niet aan staat en volk opleggen. Daarom kan Masaryk ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor de daden van de Tsjechoslowaakse regering. Maar er ging van hem een sterke morele invloed uit en zeker kan men zeggen, dat datgene, waardoor Tsjechoslowakije zich gunstig van vele midden- en Oost-Europese staten onderscheidt, voor een aanzienlijk deel aan Masaryk is te danken, direct of indirect. Direct door zijn persoonlijke invloed als president; indirect doordat een belangrijk deel van de Tsjechoslowaakse ‘intelligentsia’ vóór de oorlog hem als leermeester heeft gehad. Tsjechoslowakije is het enige land in wijde kring, waar nog politieke vrijheid heerst en dat democratisch wordt bestuurd; men kan veilig zeggen, dat het zijn nationale minderheden van alle na-oorlogse staten het best behandelt; aan de verbetering van de sociale toestanden wordt hard gewerkt, evenals aan de culturele opheffing van het volk, vooral van de verwaarloosde delen, die vroeger onder Hongaars bestuur stonden. Dit alles is in de geest van Masaryk. Wat zijn persoon voor zijn volk betekent is moeilijk te overschatten. Hij is als de verwezenlijking van Plato's ideaal: de wijze, | |
[pagina 202]
| |
die de staat regeert. Hij is van zijn volk de opvoeder en de bevrijder, de man, die het aanzien geeft in de wereld, die voor de toekomst een voorbeeld heeft gegeven en een traditie heeft geschapen, een traditie, waarvan de voortzetting door de keus van Beneš als opvolger gewaarborgd is. Masaryk's voorbeeld is er een van eenvoud, oprechtheid, onkreukbaarheid, van toewijding en arbeid, van optimisme en vertrouwen in de toekomst en in de menschen, van godsvertrouwen. De soberheid van levenswijze en kleding, aan meer grote leiders eigen, gaat bij hem gepaard met eenvoud en oprechtheid van taal, een taal die helder is en vrij van opsmuk en grote woorden. De democratische gezindheid uit zich o.a. hierin, dat elke Zondag om de beurt een aantal mensen van het personeel, tot sergeants van de wacht en typisten van het bureau, aan Masaryk's tafel meeëten. De oprechtheid in de uitingen van den president is nog even groot als in die van den gymnasiast te Brünn, die zijn rector, toen deze hem wilde overhalen tegen zijn overtuiging ter biecht te gaan en daarbij op eigen voorbeeld wees, toevoegde: wie tegen zijn overtuiging handelt is een schurk. Alleen is de scherpte, die Masaryk's uitingen in de strijd vroeger wel hadden, verzacht door de wijsheid van den ouderdom. Gewerkt heeft Masaryk, tot zijn krachten niet meer volstonden; naast zijn beslommeringen als president heeft hij zijn boeken en de omgang met mensen - met vreemdelingen vooral - niet verwaarloosd. Zijn wijde belangstelling is onverflauwd gebleven: toen ik bijna zeven jaar geleden het voorrecht had hem in verband met mijn Tsjechoslowaakse studiën te mogen bezoeken, ging het gesprek haast meer over Nederland, dan over Tsjechoslowakije. Maar het weldadigste in Masaryk's figuur is toch zijn optimisme, zijn geloof in de mensen. Geen spoor bij hem van ‘Herrenmoral’, van verachting van de massa, zich uitende in pogingen haar te bewerken met suggestie-middelen, haar te beheersen met geweld. Masaryk gelooft in de redelijkheid; met redelijke argumenten wil hij de overtuiging, die hij waarheid acht, doen doordringen. Dat betekent dus ook vrijheid van mening voor ieder: democratie is discussie, is een van zijn uitspraken. De grond van de democratie kan alleen zijn de humaniteit, d.w.z. de liefde tot den naaste, het eenvoudige gebod van Jezus. ‘Jezus, niet Caesar’, aldus besluit Masaryk zijn oorlogsmémoires. Uit de | |
[pagina 203]
| |
humaniteit vloeien voort: sociale gerechtigheid - dat wil zeggen een menswaardig bestaan voor ieder, geen ‘gelijkmakerij’, want Masaryk erkent de noodzaak van een zekere hiërarchie in de maatschappij -, verder gelijkstelling van man en vrouw en internationale verdraagzaamheid. Daarom is Masaryk als president opgekomen voor gerechtigheid tegenover de Tsjechoslowaakse staatsburgers van andere nationaliteit; daarom heeft hij ook samenwerking met de Boheemse Duitsers gewild en bevorderd. Daarom is zijn internationale politiek er een van samenwerking tussen de staten, want de man, die alles voor de bevrijding van zijn volk over heeft gehad, ziet verder, ziet zijn volk als een van de organen van de mensheid, en zoekt daar, zoals wij reeds zagen, zin en doel van het nationale bestaan. Ook voor de mensheid is Masaryk, trots alles, optimist. En dit optimisme berust op het geloof aan goddelijke leiding, die hij ook in zijn eigen leven ziet. Bij Masaryk's tachtigste verjaardag heeft het Tsjechoslowaakse parlement een wet aangenomen, die luidt: T.G. Masaryk heeft zich voor de staat verdienstelijk gemaakt. Men zou zonder bezwaar ‘staat’ kunnen vervangen door: mensheid. Al was het slechts, omdat Masaryk een dergenen is, die haar het geloof in zichzelf kunnen geven, dat zij in deze tijden zo bitter van node heeft.
Th.J.G. Locher |
|