De Gids. Jaargang 100(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] Verzen I Uit grijzen hemel valt de regen, De vogels dempen nu hun lied, Maar nimmer weifelt, draalt de zegen, Die rust op heel dit schoon gebied. De grond is arm, als menig hart, En zoo gebaat bij malschen regen, En ginder, achter wolken, mart De goede zon met al haar zegen. O somber, toch zinrijk verleden, Dat immer ver en verder wijkt, Gezegend is het zonnig heden, Waarover nooit een schaduw strijkt. [pagina 307] [p. 307] II De geuren en van linden en van coniferen Verblijden andermaal het ongeschonden hart, Dat door een langen tijd van lijden en ontberen Op juiste wijze werd veredeld en gehard. Aldus geniet ik alle gaven dezer aarde, De goede spijzen en vooral den goeden wijn, De rozen en de druiven tieren in de gaarde En kweeken vreugd en lust, die onvolprezen zijn. Maar hooger wis dan vol en edel zingenot Is nog de steile vlucht van den verlosten geest, Die, stijgend hoog en hooger, volgt het oud gebod, Dat rijker vreugden schaft, dan eenig wereldsch feest. Reinier van Genderen Stort Vorige Volgende