Werkloosheid en Examens.
- Van meer dan een zijde wordt in den laatsten tijd het denkbeeld bepleit, om werklooze intellectueelen met onderwijsbevoegdheid te benoemen tot gecommitteerden en deskundigen bij eindexamens van scholen voor Voorbereidend Hooger en Middelbaar Onderwijs en tot leden van commissies, die acte-examens afnemen, om hun zoodoende den financieelen en moreelen steun te verleenen, dien zij in hun moeilijke omstandigheden zoozeer behoeven. In verband hiermee wordt aan personen, die tot dusver deze zelfde functies bekleedden, in overweging gegeven, zich bereid te verklaren, hun plaatsen aan werklooze jongeren af te staan.
Men kan waardeering gevoelen voor de goede bedoelingen, die dit denkbeeld hebben doen ontstaan, zonder daarom uit het oog te kunnen verliezen, van welk een bedenkelijke opvatting over het instituut van een examen het blijk geeft en hoe groote gevaren aan de verwezenlijking ervan verbonden zouden zijn.
De bedenkelijkheid schuilt vooral hierin, dat de voorstellers het doel van het lidmaatschap van een examencommissie of het vervullen van een toeziende functie bij een schoolexamen blijkbaar niet in de eerste plaats daarin zien, dat het onderzoek naar de bekwaamheden der candidaten geschiedt onder de best bereikbare waarborgen voor betrouwbaarheid, maar dat zij het veeleer schijnen te zoeken in de bevordering van den financieelen of moreelen welstand der bezoldigde functionarissen. Zij bepleiten immers de vervanging van hen, die tot dusver het werk deden (en die, naar men mag aannemen, de besten waren, die men er voor krijgen kon) door jeugdige afgestudeerden zonder betrekking, niet met het argument, dat dezen het beter of althans even goed zullen kunnen doen; hun motief is uitsluitend, dat zij de jongeren willen verlossen van het gevoel van uitgesloten te