De Gids. Jaargang 100
(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Nieuwe coplasII
Er zijn meer coplas geschreven
Dan er sterren staan in den nacht
De wereld is donker gebleven
Daarom schrijf ik vannacht.
*
Wat zal ik voor je stelen
Een gebraden kip of een oorring
Of een roosje voor je haar?
Of wil je dat ik je wat voorzing?
*
Ik ben jaloersch op je huid,
Die is zachter dan ik ze streel,
Want zoo doende denk ik altijd
Dat ik je toch maar verveel.
*
Ik stond op de brug te kijken
Hoe helder het water is
Daar dreef een doode visch in
Nu weet ik wat liefde is
*
| |
[pagina 62]
| |
Een bedelaar gaf ik een aalmoes
Een man gaf ik een nacht
Nu kan ik de hoek van de straat niet om
Of ik word opgewacht.
*
Wees éen keer goed voor een mensch
En hij kleeft aan je als een klit
Daaruit kan je begrijpen hoe God
Soms kwaad in den hemel zit.
*
Eens droeg ik een klein zilver kruis
Met een steen van roode granaat.
Toen werd ik rijk, toen werd ik arm,
Nou sta ik op de hoek van de straat
*
Ons dorp is niet zoo heel groot
Ze fluisteren elkaar in het oor:
Het brood dat bij den bakker gestolen werd
Is teruggebracht bij den pastoor.
*
| |
[pagina 63]
| |
Wie is er bang voor verdriet?
Goed brood snijdt men met een scherp mes
Slecht brood dat snijdt men niet
Leer daaruit maar een les!
*
Een vrouw die een man achternaloopt
Dat is geen vrouw, maar een hond
Als je dat nou maar in je oor knoopt
Wordt jij misschien nog weer gezond
*
Zeg toch niet ik heb je lief
Zeg toch eerlijk ik mag je graag
Wie liefheeft verrekt van de pijn
En daarvoor zie ik je te graag.
*
Esteban heeft op school geleerd
Hoe de koeien krijgen hun jongen.
Ons leerde de pastoor
Hoe de engelen met kerstnacht zongen.
*
| |
[pagina 64]
| |
Een zigeuner speelde viool
En de meisjes dansten als gekken
Dat droomde ik in een droom
En daarom kan jij verrekken.
*
Mijn moeder lag op sterven
Toen zag ik jouw portret staan
Ik gaf een schreeuw van vreugde
En vergat dat zij moest dood gaan.
*
Men ziet nergens ter wereld
Een kat die zoo mager is
En een jonge vrouw die zoo prachtig loopt
Als dat in Cadiz is.
*
Wou die vriend van jou mij raden?
Ik heb eer voor de ouderdom,
Maar ik ben net een mes aan het slijpen,
Misschien komt hij nog eens weerom?
*
| |
[pagina 65]
| |
Er is menige copla gedicht
Op meisjes en jonge vrouwen
Geef mij er maar een die het leven kent
En weet waarvan ze blijft houen.
*
Wie timmert een beter bed
Dan een timmerman voor zijn vrouw?
Er praten er veel aan je ooren
Maar ik schrijf mijn coplas voor jou.
*
Ik zal veel drinken vannacht
En ik zal een paar coplas zingen
Tot de klok van de vroegmis klinkt
En de bedelaars staan te dringen
Wat voor heiden is dat, die daar lacht?
*
Hé, ben jij daar Carmencita
Met een roos van een cent aan je oor!
Het heugt me nog als gisteren
Dat je rijk je eer verloor!
*
| |
[pagina 66]
| |
Ja, ik ben Carmencita,
Speel jij nog altijd guitaar?
Jij speelt nog altijd even beroerd
Naar mij heugt, als voor zeven jaar!
*
Een guitaar raakt ook uitgebloeid
Als ze iederen nacht moet smachten
Maar heeft jou die oude man zoo vermoeid
Als mij al deze leege nachten?
*
Ze zeggen ik ben een dronkaard
Maar soms ben ik goede wijn waard
Dan proef ik God uit een klein glas
Alsof hij alleen voor mijn was.
*
Ik vroeg 's morgens aan mijn zuster
Waar is vaders geweer?
Juan Gomez ligt dood bij de put, zei zij,
Maar ik heb nog mijn eer.
*
| |
[pagina 67]
| |
Als ik Spanje zie door mijn wimpers
Zie ik wat ik heb bemind.
Als ik het met open oogen zie
Slaat zijn pracht en ellende mij blind.
*
Wat is de roem van een copla?
Dat iedereen zegt: dat zei ik!
Dat de dichter betaalt met zijn bloed,
En dat iedereen zegt: dat lij ik!
| |
[pagina 68]
| |
III
Voor men aankomt in Barcelona
Vaart men een kerkhof voorbij
Als men er weer voorbij vaart
Dan wou men dat men er lei!
*
Heb geen medelij met de stier
Hij vecht en vindt snel zijn dood
Onder Gods eigen bestier
Vecht een mensch jarenlang voor zijn brood.
*
Geef mij een stier van vijf jaar
En een vrouw die er naar weet te kijken
Dan kijk ik naar hem en naar haar
En ik weet waar de menschen op lijken
*
Een novilloGa naar voetnoot1) is een stom dier
Hij is wild, maar gauw getemd
Veel gevaarlijker is een rijpe vrouw
Dan een jong meisje in haar hemd
*
| |
[pagina 69]
| |
Een stierengevecht is een spel
Waar de dood bij staat te kijken
Misschien kijkt hij straks om naar mij
Maar dat zal ik hem niet laten blijken.
*
Als ik naar mijn graf ben gedragen
Hoop ik maar dat vrienden en vrouwen
Geen schrale begrafenis houden
Maar zich goed aan de wijnflesch wagen.
Mijn verdriet heb ik zelf al begraven.
*
Als een vrouw praat met een vrouw
Voelt een man zich altijd bedrogen
Of hij is een ijdeltuit,
Zoek jij het verschil maar uit.
*
De anjer bij ons groeit maar klein,
Maar donkerder rood is er geen.
Er is een oude copla die zegt
Dat de kleine vrouwen de beste zijn
En geuriger is er geen.
*
| |
[pagina 70]
| |
Tusschen hem die de coplas zingt
En de toehoorders die er van houden
Is er maar éen klein verschil
Zij blijven ze langer onthouden.
*
Zij vragen coplas, coplas
Iedere avond een nieuwe copla
Ik zit, ik drink, ik speel als een dwaas
Wat deert het ze dat ik er aan ga?
*
Een copla wordt goed betaald
Ik tel het geld in mijn zak
Wat kan ik er voor koopen?
Vrouw en drank, nieuw ongemak.
*
Ja, daar zitten jullie nou
Met je opgedirkte vrouwen
En nou wacht je maar op mij
Om jullie te onderhouen.
*
| |
[pagina 71]
| |
Ga toch naar de koeienslachter
En koop een hart voor twee stuiver
En kerf het over en dwars
Dan zijn jullie veel meer zuiver.
*
Een copla is werk voor een slager
Het is een hart op een hakblok
Willen jullie vet of mager?
*
Ik hoest me mijn longen uit
Ik drink en mijn keel blijft droog
Een copla is het besluit
Daaruit weet men dat ik nooit loog.
*
Als een engel mij verscheen
En hij vroeg mij: - Zeg José
Wil je een copla of het paradijs,
Wat denk je dat ik dan zee?
*
| |
[pagina 72]
| |
Een copla is zout en vuur
Dat waarvan God een vrouw gemaakt heeft
Dat waarnaar een man verlangt
En het licht in den hemel beeft.
*
Een copla heeft niet van doen
Met liederen en mooie woorden
Het is wat je eigen grootmoeder
Het liefst in haar ooren hoorde.
*
Een copla is wat God
Voor zooverre hij Spanje blijft hooren
Bij een Spaansche guitaar het liefste hoort,
Daarom spelen wij ons hier kapot.
*
Hoor de stem van een dronken man,
De verliefde stem van een vrouw,
Misschien de stem van een priester
En neem het verschil niet te nauw!
*
| |
[pagina 73]
| |
Ik, José, met mijn rotte longen
Ik heb mij kapot gezongen
Wanneer ik straks mijn bloed spuw
Hoop ik dat er een meid met haar jongen
Tusschen Gods heiligen in den hemel staan
Want voor hen heb ik gezongen!
J.W.F. Werumeus Buning
|
|