De Gids. Jaargang 99
(1935)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Nieuwe CoplasGa naar voetnoot1)Tot voorspel:Er zijn anjelieren waarvan men den geur nimmer vergeet en anjelieren die men na een dag verflenst wegwerpt. En toch kost elk bosje in Spanje maar twee stuiver. Zoo is het met de coplas, men krijgt er een paar dozijn te hooren voor bijna niets, de een blijft leven in het gehoor, de ander vergeet men voorgoed. Er zijn in Spanje sinds eeuwen tienduizenden van deze korte verzen gemaakt en gezongen, twee, drie, vier, vijf regels lang, meest stuk voor stuk op zich zelf staande, soms in een kleine reeks bijeenbehoorend - dat zijn dan meestal die, waarin twee copla-zingers een wedstrijd hielden of een ruzie uitvochten over een haarlint. Want de coplas worden nog steeds gezongen; niet in deftige gelegenheden, maar in een dorpskroegje en ergens aan den havenkant. Een goede copla reist nog altijd Spanje rond, en de slechte zijn eendagsvliegen. Het veelal geïmproviseerde karakter van de copla, die al naar het valt een liefdesliedje, een serenade, een hatelijkheid op rijm of een ruziezoekend vers is, of de woorden voor een danswijs, of het marschlied voor een revolutie - ik heb daarmee een paar befaamde tangos en La Cucaracha genoemd - brengt mee dat men niet àl te angstvallig op den vorm let; de eerste eisch die men aan een copla stelt is veeleer dat hij ‘zout’ is. ‘Sal’. Een vrijwel onvertaalbaar woord, tenzij men het onvertaald laat, en het neemt voor wat het is: iets dat zilt, pittig en droog op de tong smaakt. Het tegenovergestelde van zoet. Hendrik de Vries is bij mijn weten de eerste Nederlandsche dichter geweest die in zijn ‘Spaansche verzen’ en ‘Coplas’ - | |
[pagina 292]
| |
twee van de beste en te weinig bekende verzenbundels der laatste jaren - deze poezie van goed hard en mannelijk allooi op grooter schaal in ons land bekend heeft gemaakt, en van de noodige toelichting voorzien. Maar Jac. van Looy was al verliefd op deze kleine Spaansche anjelieren. Lees er ‘Een tango’ in ‘Proza’ maar eens op na, geschreven lang voor dat iemand in Europa wist wat een tango en een copla was. Overigens spreekt een copla voor zichzelf, als hij goed is. Hij is meestal trotsch, eigenzinnig en bitter, realistisch en weerbarstig, de helft is verzwegen, en zelden of nooit is hij dichterlijk in den zin dat er met mooie woorden mooie gevoelens uitgedrukt worden. Hij behoort voor alles droog als een goede manzanilla, hard als een vuursteen en echt als goud te zijn. En als het kan moet hij een onverwachte wending hebben, als een goede stier. De helden van Homerus scholden elkaar op rijm uit, en de Jordaners doen het nog heden ten dage, als ze op dreef zijn. Het zij verre van mij de oude familieverwantschap van den copla-zinger met den meester om wien zeven steden streden - toen hij dood was - en een bewoner van de derde Goudsbloemdwarsstraat te willen verdedigen of vastleggen; laat ik dan zeggen dat een copla een vorm van Spaansche volkspoezie is, een uiting van de onsterfelijke menschelijke behoefte elkander zoo kort en zoo bondig mogelijk en op rijm de waarheid te zeggen, of ze aangenaam is of niet. Vandaar dan ook dat de motieven der coplas vaak zoo oud als de wereld zijn. De onderhavige coplas zijn ten deele zuiver Spaansch, ten deele naar Spaansche motieven, ten deele van eigen makelij. Zij zijn, het schijnt noodig dat te zeggen, geen poging om ‘volkspoezie’ te schrijven - de waanzin! - ze zijn louter uit pleizier, speelschheid, kwaadaardigheid, ruzie, verrukking, en de behoefte aan een paar hartige woorden gemaakt, naar Spaansch model, naar oude motieven, en naar eigen inval. Overigens is alle inleiding tot poezie uit den booze; maar men stemt een guitaar voor men begint te spelen, en zegt ook in het kleinste havenkroegje van Grau volgens goede gewoonte den toehoorders eerst waarover het gaat. Wat er aan poezie van overblijft, op een avond copla-zing en, is bof. En om dan te beginnen zegt men: Pronto, que toc ar? Kom op met de muziek. | |
[pagina 293]
| |
IEen copla is heet als vuur
Ze duurt maar drie seconden
Zoo kort als de steek van een mes
En wie ze maakt draagt de wonde.
*
De liefde is een duel
Waarin een van de twee niet schiet.
Als ik val, begrijp dat dan wel,
Maar waarschijnlijk begrijp je het niet.
*
Je kunt kiezen tusschen veel mannen
En dat wat mij tot coplas drijft
Je kiest natuurlijk de anderen,
Dat is wat in een copla blijft.
*
Ik heb een vrouw gekend
Die was gek op mooie woorden
Weet je hoe dat liep in het end?
Dat ze niets dan vloeken hoorde!
*
| |
[pagina 294]
| |
Een jonge vrouw zonder hart
Wordt een oude vrouw zonder vrienden.
Jij hebt nog net de kans
Om te weten wat je verdiende.
*
Soms is de rivier zoo dor
Dat de honden er in spelen,
Soms is ze blinkend en vol;
Jij blijft je toch vervelen.
*
Geef mij een oude guitaar
Die al haast vermoeid van muziek is
En geef mij een vrouw die niet van mij houdt
Dan komt er een copla vol zout.
*
Ik schopte tegen een steen
Omdat ik zooveel van je lij
Toen zei die steen tegen mij
Het was hier dat je vader je moeder zei
Wil jij een kind van mij?
*
| |
[pagina 295]
| |
Ik zei: mijn hart is je dankbaar
Dat ik coplas voor je gemaakt heb.
Zij zei, en keek mij niet aan:
Bedank eerst God, en dan mij maar.
*
Dat geklets over kunst en leven
Komt altijd hier op neer:
Een vogel zingt in een boom,
En wie van de twee is meer?
*
Toen God de eerste zigeuner schiep
Speelde Gabriël de guitaar
Vandaar, als een zigeuner speelt
Dan luistert God er naar.
*
Een man die goed kan praten
Vindt altijd een vrouw haar oor,
Hij zal haar altijd verlaten
Hij heeft niet genoeg aan een oor
*
| |
[pagina 296]
| |
Als ik al eens een andere had
Als een andere bloem in mijn knoopsgat
Verandert dat dan een zier
Dat ik liefst draag de anjelier?
*
Een man is als een hengst
Hij moet vrij kunnen draven en weien
Als een merrie net zoo doet
Dan kan hij haar niet lijen
*
Dat je hard bent als een steen
Dat zal mij nooit berouwen
Staal slaat vuur uit steen
En de rest zijn halve vrouwen
*
Een vrouw is als een gedicht
Daarvan hoeft men maar een ding te weten
Het is goed of het is slecht
En de slechte moet men vergeten.
| |
[pagina 297]
| |
Een copla is een gek ding
Het is beter dan een vrouw
Weet je nou waarom ik zing
Ofschoon ik van je hou?
*
Twee vrouwen heb ik gekend
De een was blond en slecht
De ander was zwart en licht,
Ze wilden beiden een kind.
*
Ik keek naar je toen je sliep
Als een kind van zeven jaren
Toen ik je wakker riep
Dee ik zonde op voor zeven jaren.
*
Spreek tegen een vrouw uit het leven
Niet met al te groote verachting
Zij was ook liever zuiver gebleven
Zij had er ook liever maar ééne,
En uw zuster heeft ook twee beenen.
*
| |
[pagina 298]
| |
Als ik diep in je oogen kijk
Zie ik de duisternis,
Waarmee God sinds hij de wereld schiep
Nog altijd bezig is.
*
Ze zeggen wel zeeman wees wijzer
Als je aanlegt en als het nacht is,
Maar na drie maand hard hout en ijzer
Verlang je naar iets dat zacht is.
*
Als je zoo blijft doorgaan met zoeken
Komt er ook nog eens een dag
Dat je God zelf zult vervloeken
Omdat je mij niet meer zag.
*
God weet hoe wij nog leven
Ik legde jouw hart op de pijnbank
Nu trap jij het bloed uit mijn hart
Als de boer wijn uit de wijnrank.
*
| |
[pagina 299]
| |
Wanneer ik lig in mijn doodszweet
Kom dan, en zit aan mijn hoofdeind
En kijk zoo in mijn oogen
Dat ik te sterven vergeet.
*
De toren waartoe God u bouwt
Heeft tot steenlagen dagen en nachten
Tot cement geluk en verdriet
Tot traptreden leed en vragen
En het dak bouwt niet gij, maar de dood.
*
Ja, ik ken al mijn gebreken
Maar ik heb Gods vuur en zout
Onder iedere andere man zijn deken
Weet je best dat je niet van hem houdt.
*
Ik heb nog net drie druppels inkt
Ik weet hoe de wereld stinkt
Ik wou er mee schrijven in letters van goud
Hoeveel ik van de wereld houd.
*
| |
[pagina 300]
| |
Ik stond op de vogelenmarkt,
Sijsjes, parkietjes en pietjes.
Die beesten zingen voor God
En voor wie zing ik mijn liedjes?
*
Ik stond naar den hemel te kijken
Die was vuur, violet en geel
God geeft al zijn goud aan den hemel
Nooit krijgt een mensch zijn deel.
*
Vier dingen bereikt geen mensch,
Een ster, de diepte der zee,
De engel van de dood,
En het diepst van een vrouweschoot.
*
Een copla is een zucht
Van wie te trotsch is te zuchten
Ben je trotsch dat ik je dat zeg?
Mij heb je niet hooren zuchten!
*
| |
[pagina 301]
| |
Ik hield midden in een copla op
Want je sliep met bloote borsten
God had het mij nooit vergeven
Als ik zoo mijn tijd vermorste.
*
Begrijp goed, een copla is meer
Dan ik kan zijn in je armen
Wij verlangen beiden meer
Vraag God maar om erbarmen!
J.W.F. Werumeus Buning
|
|