Egmont Colerus, Vom Einmaleins zum Integral. Mathematik für Jedermann. - Paul Zsolnay Verlag, Berlin-Wien-Leipzig. 1935. 404 blz.
De ondertitel van dit boek zal, naar ik vrees, aan het succes ervan in den weg staan. ‘Jedermann’ heeft gewoonlijk een heiligen afschuw van de mathesis en er zullen nog altijd wel heel wat mathematici zijn, die niet kunnen gelooven, dat een boek de echte ‘Mathematik’ kan bevatten, als iedereen het moet kunnen lezen.
Beide categorieën hebben intusschen ongelijk. Wel beschouwd is er geen enkele wetenschap, die er zich zoozeer toe leent, om aan een belangstellenden leek te worden uitgelegd als juist de zuivere wiskunde. Zij vereischt geen voorkennis, geen ervaring, geen waarnemingen, geen experimenten, geen stoffelijke hulpmiddelen. Ze verlangt niets anders dan aandacht en geduld en het vermogen, een eenigszins lange reeks van op zichzelf uiterst eenvoudige gevolgtrekkingen te overzien en als een geheel te begrijpen. Er is niet de minste reden, om aan te nemen, waarom deze eigenschappen niet zouden voorkomen bij menschen, die toevallig in hun jeugd geen wiskunde hebben geleerd of die er op zoodanige wijze in zijn onderwezen, dat zij toen de bekoring er niet van voelden en de waarde ervan niet beseften.
Wiskunde zou dus eigenlijk het leekenvak bij uitnemendheid kunnen en moeten zijn en algemeen begrijpelijke uiteenzettingen zou men op haar terrein eerder moeten verwachten dan op de zooveel moeilijker gebieden van astronomie, atoomphysica en radiotechniek, waarop ze zoo veelvuldig verschijnen. Blijkbaar zijn er dus remmende invloeden werkzaam, die haar waardeering in den weg staan.
Welke dat zijn, is moeilijk volledig te omschrijven, maar wel is het gemakkelijk, er enkele aan te wijzen: van den kant van den leek is er vaak het op school gewekte misverstand aangaande doel en wezen van het vak, dat nog maar al te veelvuldig als τέχνη wordt onderwezen, terwijl het een ἐπιστήμη is; van de zijde van den vakman werkt de in mathematische kringen niet ongebruikelijke geleerden-hoovaardij belemmerend; de vergaande ontwikkeling van symbolische uitdrukkingsmiddelen levert een bezwaar op, dat van het vak zelf afkomstig is.
In ieder geval: de wiskunde, deze wonderlijke schepping van den menschelijken geest, blijft het eigendom van een kleine categorie van ingewijden en het is geen ongewoon verschijnsel, wanneer menschen, die overigens groote belangstelling en waardeering voor iedere zuiver geestelijke activiteit kunnen gevoelen, ten aanzien van haar een standpunt innemen, dat op zijn best van onverschilligheid getuigt.
Wanneer in dit alles nog eens ooit verandering zal komen, zal het moeten zijn door het werk van menschen als Egmont Colerus, die met helder inzicht in de wiskunde schrijverstalent en met beide leerdrift combineeren. Want inderdaad, zijn titel zegt niet te veel: hij kan ieder-