docent had aangesteld. Op dezen grond worden de doctorandi, die er naar hunkeren, eindelijk eens aan het werk te kunnen gaan, teleurgesteld en komt de wachtgelder tegen zeer onvolledige arbeidspraestatie in het genot van het salaris, dat hij tot dusver voor volledig werk had ontvangen.
Men mag vragen, of zulk een regeling niet van kortzichtigheid getuigt en of zij niet, indien zij vaker wordt toegepast, tot zeer ongewenschte toestanden zal kunnen leiden.
Het is natuurlijk alleszins redelijk, dat men, wanneer een volledige betrekking vervuld moet worden, in de eerste plaats op wachtgeld gestelden in aanmerking laat komen. Wanneer men er echter een gewoonte van gaat maken, hun ook de kleine aanvullende betrekkingen op te dragen, maakt men het niet alleen voor de jongeren steeds moeilijker, het begin van een loopbaan bij het onderwijs te vinden, maar, terwijl men hen dwingt, het neerdrukkende bestaan van den overbodige voort te zetten, verbittert men hen bovendien door het besef, dat op de plaats, waarop zij meenden, recht te hebben, een oudere in ongewoon gunstige omstandigheden werkzaam is.