De Gids. Jaargang 99
(1935)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 384]
| |
Parabel der VrijheidDe belangrijkste werken, die tegenwoordig in het nieuwe Duitsche Rijk verschijnen, hebben dikwijls iets weg van palimpsesten. Men moet de oppervlakkige tekst ervan, die in de termen, leuzen en slagwoorden is vervat van de thans opgeld doende theorieën over ras en staat (een code waarvan zelfs een A.B.C. in den handel is, geschreven door den romancier en jurist Carl Haensel), voorzichtig wegschuren om de oorspronkelijke bedoeling ervan aan het licht te brengen. Een voorbeeld van zulk een ‘palimpsest’ is Gottfried Benn's Kunst und Macht. Des te meer is men verrast een nieuw werk te ontmoeten, dat geheel en al in de taal zijner bedoeling is geschreven, zonder poging welhaast om deze in de terminologie van het staatkundig getotaliseerde denken te vertalen. Het werk, waarvan de schrijver, Dr. Ulrich Noack, zich deze vrijheid veroorlooft, blijft daarin trouw aan zijn onderwerp, dat immers niets minder dan de vrijheid zelve behandelt. In ‘Geschichtswissenschaft und Wahrheit’Ga naar voetnoot1) geeft Dr. Noack na een diepgaand en uiterst zorgvuldig onderzoek der zeer verspreide geschriften van Sir John Dalberg-Acton een ongemeen heldere en belangwekkende samenvatting der denkbeelden van dezen geschiedenisfilosoof, Engelschman doch van moederszijde van Duitschen bloede (1844-1902), dien hij in den tweeden titel van zijn boek den historicus der vrijheid noemt. De titel is vrijmoedig en het gansche boek ademt den geest der vrijheid, die, met het indrukwekkende beeld van zulk een onkreukbaar denker als Lord Acton voor oogen, de eenige wijze is waarop over dezen door niets dan zijn waarheidszin geleiden en door niets of niemand ooit weerhouden pionier der geestelijke en zedelijke vrijheid geschreven kan worden. Dr. Noack betoont zich daarin een waardig en moedig leerling van Acton. Het is hem | |
[pagina 385]
| |
steeds en uitsluitend om waarheid en om het wezen der dingen te doen, een vertaling daarvan in de code der geestelijke conjunctuur in zijn land, ware bij zulk een zuivere en wezenlijke doelstelling als de zijne reeds te opportunistisch geweest en hadde afbreuk gedaan aan de waardigheid zijner zaak. Dr. Noack heeft dit ruiterlijk versmaad. Daarmee stelt hij de toelaatbaarheid van zijn boek voor de heerschende opvattingen in Duitschland in de waagschaal. Dat echter heeft hij ervoor over gehad, en hij zal zich bewust geweest zijn, dat hier iets gewaagd moest maar ook kon worden. Een historisch wetenschappelijk werk over een denker wiens levenswerk tot de vorige eeuw behoort (men verbaast zich erover, als men zich hiervan rekenschap geeft), het ligt buiten het geestelijk bereik der geestdrijvers, wier fanatisme de absolute maar van hun demagogie zoo uitermate afhankelijke machthebbers in Duitschland telkens weer tot geestelijke vrijheidsbeperking van den bedenkelijksten aard noopt. En het misschien hier en daar ervoor klaarliggend verwijt van ‘liberalisme’ verdient dit werk, dat onvergelijkelijk meer omspant dan een kil en opportuun rationalisme en utilarisme, allerminst. Het heeft daarom een goede kans den banvloek te ontgaan. De helderheid en waardigheid der formuleering, de integriteit der intentie draagt daartoe bij, de moedige oprechtheid van dit voorname werk kan zelfs geen tegenstander van eenigen geestelijken rang ontgaan. En de geheele gezindheid ervan, zoowel als de grondige wetenschappelijke methodiek (wederom een Acton waardig) bevestigen het positieve Duitscherschap van den schrijver, die ten overvloede - zijn eenige concessie - in de vier bladzijden aan het slot een bliksemafleider tegen ketterjagerij en misverstand heeft opgericht. In 1927 maakte de leider van het Quaker-College Woodbrooke, H.C. Wood, den schrijver op Lord Acton opmerkzaam. Een dier toevalligheden, waarin men, gedachtig aan wat Hegel noemde de list der idee, geneigd zou zijn een dieperen zin te zien. Een jong historicus vond daarin een taak, die voor zijn leven beslissend werd. Een ontzaggelijk werk van ordening viel te verrichten om de geestelijke figuur van Lord Acton niet alleen uit zijn verzamelde studies en brieven maar ook uit de ontelbare verstrooide tijdschriftartikelen en uit de verspreide notities in duidelijke lijnen, geconcentreerd en verhelderd, te doen verrijzen. Met on- | |
[pagina 386]
| |
uitputtelijk geduld en toegewijde zorg heeft de schrijver dezen arbeid verricht, waarbij nog de conscientieuse vertaling van de tallooze citaten gevoegd werd. Uit zulk een voorbeeldigen arbeid blijkt hoezeer zich de schrijver Lord Actons postulaat der zelfverloochening van den historicus tot werkelijkheid heeft gemaakt. Die zelfverloochening verdient des te meer erkenning naarmate men gewaar wordt, hoe de schrijver zich terwille der zuivere vorming van Actons geestelijk beeld steeds op den achtergrond houdt, zoodat zijn eigen helder en onafhankelijk denkerschap ons eerst bewust wordt door de voortreffelijke wijze waarop hij een synthese vermag te geven van eens anders levenswerk. Deze voorname bescheidenheid is een onmisbare eigenschap voor den wetenschappelijken en critischen denker: ja, voor alle critiek, die hetzij tegenover geestverwanten of tegenstanders ten volle toegerust wil zijn en gefundeerd op het onbevooroordeeld en zorgvuldigst onderzoek, is deze terughouding onontbeerlijk. Ook alle bestrijding dient van het objectieve onderzoek uit te gaan, waarmee de criticus zich eerst het volle recht der subjectieve bestrijding waarborgt. Al te vaak echter ontmoet men in de historische en litteraire critiek een subjectivistische aanmatiging, die het object ervan verwaarloost en zonder weergeving, onderzoek of toetsing der andere aanstonds bij voorbaat de eigen opvatting opdringt. Dit verschijnsel der subjectivistische critiek is te vergelijken met het gedrag van menschen, die dadelijk wanneer een ander hun iets meedeelt over zichzelf beginnen te praten. Van het tegendeel dezer ook in geschrifte veel verbreide houding is een werk als dit, dat bij alle terughouding, en objectiviteit van aandacht en onderzoek de persoonlijkheid des schrijvers allerminst elimineert, integendeel waardiger en krachtiger tot uitdrukking brengt, een voorbeeld dat men zich tot standaard maken kan. Het omvangrijke en diepzinnige werk dat voor ons ligt, is nog slechts het eerste deel van Dr. Noack's synthese van Actons geschriften. Een tweede en derde deel moeten nog volgen over Katholizität und Geistesfreihteit en over Politik und Ethik; het laatste deel zal ongetwijfeld het precairst zijn. Dit echter is juist het door den tijd verhoogd belang dezer studie, dat zij in eigen land ‘unzeitgemass’ is. In een anderen tijd werd dit boek begonnen, in een anderen tijd voltooid. Ware er sinds 1927 in Duitschland niets veranderd, | |
[pagina 387]
| |
het boek over Acton zou een belangrijke bijdrage geweest zijn tot de geschiedenisfilosofie, verduidelijkt verheft zich daarin Lord Actons stem uit de negentiende eeuw om nogmaals zijn gezaghebbend en niet te veronachtzamen woord te spreken in de discussie der denkers over den zin der geschiedenis en de taak der geschiedeniswetenschap. De omstandigheden echter brengen het boek uit de studeerkamer in het strijdperk der politiek - zij het door weinigen opgemerkt, wat te hopen is, opdat het ongestoord zijn werk kunne doen en niet ontijdig op brandstapel of index gesmoord worde. - Van de wetenschap en de filosofie, in welker dienst het werd geschreven, wordt dit boek door de omstandigheden tot daad geëmancipeerd, tot scheppende en beschermende cultuurfunctie geroepen. De moeilijke staatkundige omstandigheden, waaronder een werk van zoo onafhankelijke geestkracht moest tot stand komen, konden de tact waarmee dit werd gedaan niet anders dan verhoogen en verfijnen. Het boek heeft onder die omstandigheden niet geleden, door concessies, maar juist gewonnen aan exactheid en bezonnenheid. De schrijver moet zich bewust geweest zijn, dat hij van de waarheden die hem bij het begin van zijn werk nog gevestigd konden schijnen vrijwel niets meer als bekend en ondiscutabel vooropstellen kon. Met de zorgvuldigste en scherpzinnigste overredingskracht moest hij geheel bij het begin beginnen, en beginselen en methode der geschiedenis in het bijzonder en van het vrije denken in het algemeen uit de historie der Duitsche wetenschap en filosofie zelf in het geweer roepen. Zoodoende is dit boek behalve een synthese van een grootsche gedachtenconceptie ook een parabel geworden, waarvan de toepassing den aandachtigen lezer niet kan ontgaan, een spiegel waarin alleen de onwillige niet zal herkennen wat hem wordt voorgehouden, een vermaning waarvan de duidelijkheid even moedig als noodzakelijk mag heeten. ‘Die Geistes- und Seelenfreiheit, die sich an keine zufällige Einflüsse bindet, macht den Inhalt der Ehre des deutschen wissenschaftlichen Forschers und Lehrers aus,’ stelt hij voorop. De Duitsche wetenschap is daarvan inderdaad het illusterst voorbeeld. Aan dit voorbeeld vast te houden, het mag wel waarlijk met vol recht tot de Duitsche eer worden gerekend, hier zeker minder lichtvaardig aangeroepen dan tegenwoordig zoo vaak en | |
[pagina 388]
| |
gemakkelijk ten behoeve van allerlei aangelegenheden geschiedt. Hieraan vasthouden is bij uitstek te plicht van den hedendaagschen denker en geleerde, die zoo goed als anderen voor zijn zaak in het harnas heeft te staan. In een zoo nijpende machts-periode als het in een revolutieproces verkeerende Duitschland thans doormaakt (waarbij men waarlijk niet meer van zelfs ‘sekundäre Freiheiten’ en ‘freiheitliche Autorität’ kan spreken), is de denker meer dan ooit een man van de geestelijke daad en heeft hij in het harnas te staan voor de vrijheidsidee. Thans wordt de humanist genoodzaakt te toonen wat hij waard is: of hij slechts kamergeleerde is of strijder voor ideeën, afzijdige partijlooze of strijdbare onpartijdige, voor wien het alleen om wezen en waarheid der dingen gaat, ongeacht de daaromtrent bestaande wenschen en opgelegde eischen. De hedendaagsche humanist wordt, wederom, uit zijn peinzende afzondering, geroepen tot de militie van den geest. Zal hij als Erasmus, de deur sluiten wanneer Ulrich von Hutten door zijn vervolgers bedreigd bij hem aanklopt? Of door alle stadiën der vervolging en onderdrukking zijn trouw bewaren, met het voorbeeld van Thomas More voor oogen die den eindpaal dezer stadiën op het schavot bereikte? De weerbaarheid van den humanist is thans het alternatief zijner beginselen, die zonder deze waardeloos zouden zijn en te gronde zullen gaan. Den denkers van dezen tijd is het pijnlijke maar stalende voorrecht beschoren hun ‘smalle menschelijkheid’ te handhaven, met den standaard der opperste cultuurwaarde, de vrijheid, temidden der dom opdringende massa's. Nu de ‘Wille zur Macht’ geen theorie meer is, zij ook de ‘Wille zur Wahrheit’ het niet langer. Het loon, voor een werk als Dr. Noack verrichtte, dat vroeger aan eer en ambt met zekerheid geoogst ware, moge kleiner zijn geworden dan vroegere verwachting gewettigd had, het belang ervan is des te grooter geworden. Nog een andere omstandigheid verhoogt dit belang. Op een oogenblik waarop het cultureel verband tusschen Engeland en Duitschland, door rasverwantschap geschraagd, dringend beseft dient te worden om de zaak der Europeesche cultuur te redden en te evolueeren, die op een gelukkige vermenging van antiek-christelijke en germaansche elementen is gefundeerd en thans door een wig van pangermanisme gespleten dreigt te worden, wijst een Duitsch historicus op Lord Acton, die zulk een gelukkige vermenging in | |
[pagina 389]
| |
persona is geweest. Daarom is de uitvoering der ‘unvollendete Symphonie’ van Lord Actons cultuurbemiddelend streven en denken, zooals zij hier door Dr. Noack meesterlijk en volkomen in diens geest wordt gedirigeerd, een daad van onmiddellijk en practisch belang, een strategisch moment in de voorbereiding op komende beslissingen. Dr. Noack zegt niet te weinig, wanneer hij van den geschiedenisfilosoof, dien hij hier als getuige en vermaner oproept, verklaart: ‘Er ist auch Vorläufer kommender Geisteskampfe, in denen es um die Zukunft des Christentums gekt.’ Lord Acton is een der zeldzame kampioenen der christelijke idee, waarop de geschiedenis kan wijzen. Als geschiedenisfilosoof is hij voor alles christelijk: niet in theologischen of metafysischen zin zoozeer, doch in den meest menschelijken zin van het woord. Niet dogmatisch, als Katholiek, maar bovenal ethisch legt hij aan de geschiedenis en haar beoordeeling beide de hoogste zedelijke norm aan, overeenkomstig het wezen van het Christendom. Het geweten, dat de uiterst mogelijke vrijheid op aarde representeert, is zijn uitsluitende maatstaf zoowel voor het historische denken, de geschiedeniswetenschap, als voor het historische handelen, de politiek. Daarin is zijn conceptie grootsch en bij alle verstrooiing van het, nu saamgelezen, materiaal, van een vaste interne eenheid. Het vrijheidsbegrip, waarvan zoo ontelbare lezingen bestaan, krijgt hier zijn eenvoudigsten en verhevensten zin, door de Christelijke imperatief eraan verleend: vrijheid is geen mechanistisch-liberalistische eisch maar een religieus-zedelijke roeping. De historische denker en de zedelijk-religieuse persoonlijkheid, die Lord Acton vereenigt, versterken elkander wederkeerig: de norm der uiterste oprechtheid is het zedelijk fundament en de wetenschappelijke waarborg der historische methode, de onkreukbare historische methode weerhoudt den ethicus, die zijn werkelijkheidszin ten volle handhaaft, de geschiedenis ter bewijsvoering van zijn zedelijke normen aan te halen; daarvoor weet Lord Acton te goed wat geschiedenis is, en hoe verschrikkelijk haar inhoud. Het is meer dan enkele zelfironie, als Acton dit recept schrijft: ‘Advice to persons about to write history - Don 't.’ Hij weet maar al te goed, dat men de geschiedenis allerminst tot een verhaal met de apotheose van het recht kan ombui- | |
[pagina 390]
| |
gen. Maar de zedelijke norm blijft hij onverminderd handhaven zoowel ter beoordeeling van het verleden als in het postulaat ten aanzien der toekomst. Hier zou men, om nogmaals een veel misbruikte term bij uitzondering met recht te gebruiken, van een heroisch quia absurdum mogen spreken. In de historische methode stelt Acton voorop het beginsel der zelfverloochenende, der onbaatzuchtige onverschilligheid ten opzichte van alle consequenties van het onderzoek. De historicus heeft zich staande te houden tegenover alle verzoekingen die uitgaan van het vaderland, de klasse, de kerk, de universiteit, de partij, autoriteit, talent, vriendschap. De eerbaarste dezer invloeden zijn de gevaarlijkste! Het eenige ‘patriotisme’ van den historicus is de oprechtheid. ‘Truth is the only merit that gives dignity and worth to history.’ Het zijn grondgedachten, waarover zich geen enkele historicus, die zich zijn taak en verantwoording bewust is, verwonderen zal. Maar zij kunnen niet vaak genoeg herhaald en niet scherp genoeg ingeprent worden. Elk zoogenaamd historisch werk, dat met een tendenz geschreven is, niet om wille van het weten maar voor een uiterlijk politiek momentaan doel, is van de waardigheid van werkelijke geschiedschrijving verstoken. Een maxime, die men als toetssteen zou moeten aanleggen bij de beoordeeling van demagogische werken als Mein Kampf en Der Mythus des 20en Jahrhunderts, waarvan het eerste trouwens reeds lang niet meer als beschouwende litteratuur kan gelden, doch als manifest en programma moet worden opgevat en als schakel in een politieke actie gezien. Als geschiedenis en geschiedenisbeschouwing zijn zij onbruikbaar, tenzij wederom voor den critischen historicus, voor het overige staan ze in actieven politieken dienst, zoogoed als redevoeringen en maatregelen. Waar zij echter trachten historisch onhoudbare mythen ter beïnvloeding van het toekomstig geschieden in het geschiedenisbeeld van het verleden in te voegen, zijn zij een samenzwering tegen de waarheid. Latere historici zullen de handen vol hebben aan de drogmythen van de 14 jaren marxistisch bewind, van het ritueele slachten en de protocollen van Zion, van de ‘heldische nordische Rasse’ en de ‘Rassenreinheit’ e.a. In een tijd van flodderige (biografische) geschiedschrijving van de zijde der litteratoren en van tendentieuse politieke geschiedschrijving der demagogen moet opnieuw de volle nadruk | |
[pagina 391]
| |
vallen op de ethiek der wetenschap, het waarheidsprincipe dat de vrijheid tot voorwaarde heeft en waarbuiten de wetenschap zelf niet bestaat. Lord Acton, en bij middel van hem Dr. Noack, hebben daarbij den steun der illusterste getuigen uit Duitschland zelf. Men staat het sterkst waar men Duitschland aan zichzelve in herinnering kan brengen, waar men aan de ethiek der eigen Duitsche historische wetenschap kan manen. De integriteit der historische methode heeft Lord Acton bij de Duitsche historici geleerd; wat hij daar gevonden had aan strikt wetenschappelijk bronnenonderzoek en methodische geesteshouding was voor de veel minder gefundeerde Engelsche geschiedschrijving van richting gevend belang. Van den voortreffelijke leerling van Ranke en Döllinger keert de maning aan deze beginselen thans uit Engeland naar Duitschland terug. De historicus schrijft om de waarheid te zeggen die hij vindt, niet om de waarheden te bewijzen die hij gelooft. Nergens zoozeer als in Duitschland, roemt Lord Acton, werden de waardigheid, vrijheid en autoriteit der wetenschap erkend en geëerbiedigd als in Duitschland. Daar was de wetenschap bij uitstek gebonden aan haar eigen alternatieven, onderzoek en waarachtigheidszin, vrij van voorschrift en vooroordeel, nevenoogmerken en belemmeringen. Alle geschiedschrijving, die niet belangeloos is, is onbelangrijk. De volle nadruk valt daarom bij Lord Acton op de beginselen der methode. Welk een uiterste conscientieusheid, welk een karaktervastheid, voorzichtigheid, volharding en onderscheidingsvermogen zijn er noodig om uit de moeizaam en aandachtig verzamelde en geschifte gegevens eindelijk het historische beeld te vormen, dat wetenschappelijk verantwoord is. Hoe uiterst fijn is dit weefsel en van welk een verregaande grofheid daarnaast de dilettantische en demagogische zoogenaamde geschiedschrijving, waar een deel der hedendaagsche litteratuur en vele der actueele politieke tendenzgeschriften cultuur en wetenschap mee bastaardeeren. Het verzamelen der gegevens, het vaststellen hunner authenticiteit, het zeven van het ruwe materiaal, het aanvullen van het ontbrekende, het onderscheiden van het verkregene, het bewaren van het evenwicht tusschen de kennis van het materiaal en het oordeel over de waarde ervan, het geduld, de discipline, de energie daartoe noodig, de onderdrukking van door de objectieve feiten niet bevestigde en gewettigde wenschen, opvattingen en systeemneigingen, het bewaren | |
[pagina 392]
| |
van den afstand tot de feitenmassa, de plicht om de zich voordoende problemen van alle kanten te bezien teneinde tegenover elke polemische aanval te kunnen standhouden en ook van dwalingen de gedeeltelijke juistheid in het oog te houden, eindelijk de moeilijkheid de gevonden waarheid te handhaven en ingang te doen vinden bij hen die het gevondene anders wenschen dan het is, deze geheele historisch-wetenschappelijke arbeid is niet bestaanbaar zonder de onkreukbare oprechtheid, de ‘Grund- und Eckstein der Historie.’ De ethiek der historische methode, die bestaansvoorwaarde en wezenlijk element der geschiedeniswetenschap is, stelt Lord Acton in staat tot belangrijke en vruchtbare critiek op vele historici en geschiedenisfilosofen. Het belangrijkst en het interessantst is de critiek op Hegel ‘die feiten in theorieën veranderde’, op Ranke, wiens leerling hij zich niettemin noemt (hun verschil ligt niet in de methode maar in de beoordeeling der geschiedenis, waarin Ranke neutraal bleef), op de ondeskundige geschiedschrijving van Macaulay en Carlyle. Des te dieper treft zijn critiek bij voorbaat de in den tegenwoordigen tijd hand over hand toenemende dilettantistische en politiek-demagogische geschiedenisbeoefening. Wederom wordt hier een spiegel voorgehouden aan de hedendaagsche staatsvoogdij over de wetenschap: Acton maant aan de onontbeerlijke ‘Fähigkeit, sich von den Kämpfen und Bestrebungen des vorübergehenden Augenblicks fernzuhalten’. Als hij verklaart: ‘Unsere heilgsten und uneigennützigsten Ueberzeugungen sollten ihre Gestalt annehmen in den stillen Luftschichten über dem Tumult und dem Sturm des aktiven Lebens’, bedoelt hij daarmee allerminst een al te voorzichtige neutraliteit aan te bevelen. Juist deze acht hij een tekort bij Ranke. Het is beter streng voor zijn vrienden dan zacht voor zijn vijanden te zijn, is een zijner stelregels. Evenals de historische methode is bij Lord Acton het historisch oordeel, dat de historicus volgens hem niet achterwege mag laten, bepaald door de volstrekte ethische norm; ook hier legt hij den maatstaf aan van het geweten, zonder iets van het reëele weten over de geschiedkundige feitelijkheid te verzachten, in een stelsel op te vangen of door een optimistische vooruitgangsgedachte te willen steriliseeren. De quarantaine der geschiedenis is bij hem een observatie door het ethisch oordeel, geen ontluizing der ge- | |
[pagina 393]
| |
schiedenis noch een, immers altijd onvoldoende, heelkunde. Hij laat de geschiedenis voor wat zij onherroepelijk is. Zijn ethiek heeft de beteekenis en de kracht van het aanleggen van een onvoorwaardelijken maatstaf ter beoordeeling der geschiedenis, hij verandert noch verbuigt er echter iets aan. De moreele kracht echter van zulk een oordeel, even onkreukbaar als de methode, onverbiddelijk en onveranderlijk en bij alle realistische ontgoocheling tot geen indifferent pessimisme of relativisme vervallend maar het zedelijke oordeel dwars tegen de geschiedkundige feiten, die hij hun volle demonische kracht laat, volhoudend, is van een paradoxale (God, idee, zin des levens, geweten zijn immers de onverwoestbare paradoxen in 's werelds zinloosheid, verdorvenheid en verwarring) en noodzakelijke scheppende beteekenis te midden der hardste feitelijkheid.Ga naar voetnoot1) Het fundament van dit zedelijk oordeel, van den norm van het geweten is bij Lord Acton het Christendom. De religie waarvan deze zedelijke norm afstamt is echter niet haar conditio sine qua non: óók waar géén metafysische bevestiging in het geloof voor deze norm aanwezig is, kan zij van kracht blijven in de erkenning der grondcategorieën van goed en kwaad, moord, verraad en leugen, waaromtrent geen onzekerheid bestaan kan. Ook voor den humanist is de zedelijke norm, naast het methodisch realisme, instrument en imperatief bij de beoordeeling der geschiedenis. De religieuse motiveering ervan doet daartoe niet ter zake: geschiedenis houdt zich met het leven bezig, de religie met den dood, luidt een diepzinnig woord van Lord Acton. De vergoddelijking van het geweten is onnoodig om de fundamenteele aanwezigheid ervan te motiveeren, evenmin als het onderzoek naar het historische ontstaan van het geweten een relativeering ervan ten gevolge moet hebben. In wezen be- | |
[pagina 394]
| |
staat in de ethische beoordeeling geen noemenswaardig verschil van meening: er is een haast onafgebroken verloochening van het ethisch oordeel in de wereld gaande maar er bestaat zoogoed als geen doordachte en gefundeerde ontkenning ervan. Raskolnikow weerlegt zichzelf. In ons land staat toevallig het veelvuldig voorkomen van een moraliseerende kwezelarij aan de ruiterlijke erkenning van het onontkoombare ethische oordeel dikwijls in den weg, men is bang voor dit zeer eenvoudig en essentieel beginsel, omdat men het verwisselt en verwart met de braafheid en houdt zich gemakshalve dan maar aan deze uiterst oppervlakkige interpretatie der ethiek, welke immers in waarlijken zin niet dan essentialiteit, ‘Wesenhaftigkeit’ is. De ethiek van het geschiedkundig oordeel is niets dan de essentieele waardeering uit hoofde van het geweten over het historisch geschiede en geschiedende. Van het grootste belang tegenover de actualiteit is wederom de onvoorwaardelijke handhaving van het zedelijk oordeel ten aanzien van vele belangrijke en zich steeds herhalende historische verschijnselen. Ook hier wordt de spiegel der waarheid opgehouden, een waarheid met het geweten identiek en door het intellect - deze struisvogelmaag - niet zonder resten te verteren, zelfs al heet men Pilatus en beschikt over alle sceptische middelen! Het in het geweten alleen aan zichzelf gebonden zedelijk oordeel voert tot zeer onafhankelijke denkbeelden. Daar zijn de beschouwingen over de slechtheid van den staatsman. Dit oordeel steunt op de stelling, dat de autoriteit slechts op eerbiediging kan staat maken in een mate die in gelijke verhouding staat tot haar eigen eerbiediging der waarheid. Dr. Noack constateert, dat Lord Acton hiermee ook den staat den weg wijst tot vereeuwiging in het geweten der natie. Politiek blijft voor hem, bij alle kennis der realiteit, een ideale, ethische zaak, hoe weinig zij er ook aan beantwoordt. De slechtheid van den staatsman nu betreft niet zijn individueele persoon maar geldt inzooverre hij exponent eener machtsidee is. De machtsmoraal is, stelt Acton vast, bijna altijd lager dan de moraal der algemeenheid. Acton beseft, welk gevaar van geestelijke vereenzaming hij op zich neemt, als hij vaststelt, dat bij de beoordeeling van menschen en dingen de ethiek voorgaat op het dogma, de politiek, de nationaliteit. Ons oordeel over mannen, partijen en stelsels wordt bepaald door het laagste | |
[pagina 395]
| |
punt, door den ‘laagsten waterstand’. Zonder dit nulpunt, als hetwelk men, moord' aanneemt, ontvalt elke maatstaf en verliest het oordeel over corruptie, leugen en verraad tegenover eigen land en partij zijn kracht, moraliteit en geschiedenis storten dan ineen. Het nulpunt fundeert Acton met de niet te ontwrichten stelling: ‘Er is niets absoluut wezenlijks behalve het leven. Daarom is het leven het oerheilige’. De hedendaagsche politieke zeden hebben niet minder dan de oorlog den eerbied voor het leven zeer ondermijnd: zoowel voor het communisme als voor het nationaal-socialisme maakt het leven van den tegenstander geen aanspraak op eerbiediging. Open uw geest niet, zegt Lord Acton, voor de influistering der drogleer, dat het minder slecht is menschen wegens hun politiek te vermoorden dan wegens hun religie of hun geld, of dat de moed, die daad te volvoeren, erger is dan de lafheid haar te verontschuldigen. De gedachte aan onmiddellijke actualiteit, de veemmoorden, de concentratiekampen, het telegram van Beuthen is hier niet te onderdrukken. De individueele slechtheid van den staatsman, hetzij napoleontisch tyran of fascistisch dictator, is in den regel veel kleiner dan de zedelijke verontwaardiging, in het bijzonder van politieke tegenstanders, haar pleegt voor te stellen; zij is echter als consequentie der slechtheid, die in het wezen der realistische politiek is besloten, ten opzichte van den zedelijken norm veel grooter dan de apologetische voorstanders en de verontwaardigde tegenstanders beide kunnen inzien. Ook hier handhaaft Lord Acton de hoogste norm en blijft getrouw aan het zedelijk tegenwicht dat het geweten tegenover de werkelijkheid te allen tijde te stellen heeft, ook dan nog waar zij zich de noodwendigheid der slechte, eindige handeling der politiek bewust is. Evenals de individueele slechtheid van den staatsman in werkelijkheid niet overeenstemt met de voorstelling die de oppositie daarvan heeft, beantwoordt zijn individueele goedheid niet in het minst aan de heroische, profetische en messianistische voorstellingen der vereerders. De groote man is kleiner dan zijn officieele gestalte, dat is niet alleen de uitkomst zelfs der bewonderende Eckemans, Ludwigs en valets de chambre maar ook die van den zedelijken beoordeelaar, die de particuliere kleinheid niet in mindering brengt van een groote idee of levenswerk. Overmaat van heldenvereering komt uit een soort van intellectueel infan- | |
[pagina 396]
| |
tilisme voort, meent Lord Acton. De jeugdlectuur en het geschiedenisonderwijs aan de jeugd doen nog verontschuldigbare concessies aan den aard dier jeugd. Maar wat bij de jeugd anticipeerend verlangen tot grootsche zelfverwezenlijking is, wordt bij den volwassene armzalige compensatie van eigen tekort. Zoowel tegenover de historisch-critische methode als tegenover het historisch-zedelijk oordeel blijkt de heldenvereering Lord Acton onhoudbaar. Zoomin als het succes een zedelijke rechtvaardiging inhoudt, evenmin is de capaciteit tot heerschen en veroveren een symbool van geestelijke kracht en superioriteit. Acton protesteert tegen deze opportunistische these, waarbij men het recht tot partijgenoot der feiten maakt. Hij is geen fantast, die een apotheose van het recht in de geschiedenis zoekt te forceeren, doch hij handhaaft het recht als haar maatstaf. Interessant is in dit verband de objectieve opmerking, dat de ‘kriegerische Rassen’, die zich voor eeuwen op den voorgrond drongen, door de arbeidende, de handeldrijvende rassen werden verdrongen. Van pragmatische beteekenis tegenover de actualiteit is ook hetgeen Lord Acton vaststelt omtrent het belang van het universeele naast en boven het nationale: ‘Ieder vraagstuk van belang omvat vele landen’. Het is onvruchtbaar de ontwikkeling van het geschieden binnen de beslotenheid van een enkele nationaliteit te volgen. ‘Een rede van Antigone, een enkele zin van Socrates, enkele regels ingemetseld op een rots voor den Tweeden Punischen oorlog, de sporen van een stil en toch profetisch volk, dat aan de Doode Zee leefde en bij de verwoesting van Jerusalem omkwam, raken ons leven meer dan de voorvaderlijke wijsheid van barbaren, die hun varkens met hercynische eikels voedden.’ De stelling over het primaat van den geest in de geschiedenis, welke door ideeën beheerscht wordt, zal in het hedendaagsche Duitschland misschien niet aanstonds op verzet stooten, omdat ook het nationaal-socialisme in de eerste plaats als een wereldbeschouwing, meer nog dan als een politieke richting wil gelden. De idee der heerschappij van ras en bloed moge als zoodanig dan ook een idee zijn, haar inhoud echter komt neer op verwerping der opvatting, dat de geschiedenis door ideeën wordt beheerscht en stelt er het krasse materialisme van het heerschend bloed voor in de plaats. Lord Acton wijst er met nadruk op, hoezeer het beeld der geschiedenis perspectivisch verduidelijkt wordt, wan- | |
[pagina 397]
| |
neer men de leidende ideëen ziet, welke de Nederlandsche, de Engelsche, de Fransche revolutie hebben beheerscht. ‘Wij beginnen licht te zien in de aera van Cromwell, als wij weten, wat een Calvinist bedoelde en wat een Arminiaan, een Presbyteriaan en een Independent, een Baptist en een Sociniaan. Het zou ons meer licht verschaffen, als iemand instêe van de onafgebroken kringloop van geweld en zwakheid, dwaasheid en misdaad de werking liet zien van het oorspronkelijk materiaal, waarmee de Fransche revolutie werd gevoed, de verschillende stelsels, die de drie Constituanten scheidden en de verschillende constituties beheerschten: het natuurrecht van de 18e eeuw, de Amerikaansche rechten van den mensch, Engelsche parlementaire instellingen, het abstracte constitutionalisme van Montesqieu, Voltaires humanitaire wet, protestantsche tolerantie, jansenistische theorieën over kerk en staat, de perfektibiliteit der Encyclopedisten, het Whiggisme van Holbach, Rousseau's democratic, Turgots nationaaleconomie etc., want het is niet voldoende te spreken van Mirabeau's laagheid, van Lodewijks zwakheid, Marats wildheid en het duistere fanatisme van Robespierre. Wat wij willen weten is, waarom de oude wereld, die zoo lang bestaan had, te gronde ging, hoe de leer der gelijkheid de overhand kreeg en hoe zij de beginselen der constitutie, van rechtspraak, volksrecht, vertegenwoordiging, eigendom en godsdienst wijzigde.’ Evenzoo zou men ten aanzien der hedendaagsche Duitsche revolutie verder moeten zien dan zelfs de zeer effectieve factoren der vernedering van Versailles en der, voor Duitschland door het verliezen van den oorlog en een te snelle overgang tot een democratische regeering bijzonder sterk voelbare gevolgen van de algemeene malaise in de wereld, maar zijn gedachten moeten voortzetten tot dat machtig complement van wat wij van oudsher als Duitsche cultuur en wezen beschouwd hebben (zijn muziek, zijn wetenschap, zijn philosofie, zijn literatuur) doch - Dr. van Ravesteyn wees hier reeds met nadruk op - dat wij steeds verwaarloosd hebben omdat wij het niet begrepen en het niemand buiten Duitschland interesseerde tot het zich vehement aan ons opdrong: de Duitsche mystiek der heilige volksidee, het geloof aan Duitschland (zelfs de symptomen in de litteratuur plachten wij over het hoofd te zien, van Kleist tot George), dat nu in de leer van ras, bloed en bodem de ideologische maar vooral suggestieve grondslag moet | |
[pagina 398]
| |
vormen voor de sociaal-economische en staatkundige veranderingen welke er zich voltrekken met de rigoureusheid van een niets ontziende ‘Realpolitik’, die alweer uit deze Duitsche mystiek haar volledige rechtvaardiging meent te putten. Het vrijheidsbegrip schijnt reeds beperkt te worden door de vele interpretaties, die ervan bestaan. En niet alleen waren de oprechte vrienden der vrijheid te allen tijde schaarsch, de vrijheid is ook vaak genoeg het voorwendsel voor misdaad geweest. In alle tijden is de ontwikkeling van het vrijheidsbegrip in het nauw gebracht door de natuurlijke vijanden ervan en er zijn tijden geweest, dat volkeren ‘in den voortdurenden strijd om het bestaan van alle begrip der politiek beroofd hun geboorterecht voor een schotel linzen hebben verkocht, zonder te beseffen welken schat zij prijsgaven’! Lord Acton verdiept en intensiveert het begrip der vrijheid in zijn denkbaar maximum: de volstrekte imperatief van het geweten, dat van al het andere ter wereld onafhankelijk maakt. Deze vrijheid maakt zijn onderzoek der geschiedenis en zijn oordeel erover onvertroebeld en onbelemmerd. Zijn begrip van geschiedkundige waarheid heeft door het aanleggen van den ethischen norm van het geweten niet slechts een methodisch objectieven maar ook een zedelijk oordeelenden inhoud. Het richt zich niet alleen naar het verleden door de juistheid der feiten vast te stellen, maar in het oordeel over de zedelijke juistheid handhaaft het ook ten opzichte der toekomst den nooit prijs te geven, altijd prijsgegeven maatstaf. Het voegt aan de theoretische wetenschappelijke objectiviteit de practische objectiviteit van den zedelijken imperatief toe, die men de hoogere wetenschap van het geweten zou mogen noemen. De etymologische verwantschap van wetenschap en geweten wijst reeds op beider innerlijke relatie, beide immers bedoelen een binnen aardsche grenzen zoo volstrekt mogelijk weten en trachten zich uitsluitend daaraan te houden. Bij Lord Acton vereenigen zich een empirische strekking en een transcendente, die daar de Christelijke geloofsinhoud er wel de bodem maar niet de voorwaarde van is (Acton is uit hoofde zijner zedelijke overtuiging alleen al het geweten getrouw) ook immanent genoemd kan worden en ten voorbeeld worden genomen ook door wie niet uit hoofde der Christelijke geloovigheid het geweten als maatstaf der dingen eerbiedigt. In zijn geschiedenisbeschou- | |
[pagina 399]
| |
wing houdt zich Acton niet slechts als Ranke aan een onomstootelijke feitelijkheid maar handhaaft ook den maatstaf der onomstootelijke gerechtigheid, die in haar klaarsten en onmiddellijksten eenvoud door geen relativisme met goed gevolg geheel op losse schroeven kan worden gezet. Acton ziet den weg naar het macchiavellisme ingeslagen zoodra men zegt, ‘dat het openbare leven geen zaak der ethiek is, dat er geen geldige regel voor recht en onrecht bestaat, dat mannen naar hun tijd moeten worden beoordeeld, dat de zedewet met de lengtegraad wisselt.’ Het laatste is trouwens in wezen slechts met de formeele zedewet het geval, vragen en verschillen als bijv. polygaam of monogaam stelsel, geisha-beginsel ed. raken tenslotte het fundament niet). Geweten, verantwoordelijkheid en vrijheid stelt Acton in de eerste plaats als eisch aan de leidende mannen, die door talent en kracht boven hun medemenschen en hun tijd gesteld zijn. Hij beoordeelt hen naar den onafhankelijken maatstaf van het zedelijk geweten: in den zin daarvan heeft afgescheiden van alle ongegronde heldenvereering de afzonderlijke persoonlijkheid in de geschiedenis haar zelfstandige waarde en heeft elke groote historische persoonlijkheid haar onvergelijkelijke en onmiskenbare beteekenis. Deze absolute ethiek voert tot een besliste afwijzing van verscheidene sociologieën, waaronder de absolute staatsgedachte uiteraard ook valt. Het ethisch individualisme is het eenige ware tegenwicht, dat tegenover het historisch en sociologisch materialisme houdbaar is. Het standpunt vergt den moed der vrijheid. Het is een zaak van werkelijke grootheid, zegt Acton, te weten hoè men alléén staat en valt en zijn leven lang tegen den vloed des tijds in de trouw aan het geweten handhaaft. Dit geweten is hoogste vrijheid en hoogste cultuurgoed. Vrijheid is, in dezen engere opvattingen omsluitenden en sublimeerenden zin geen van zelfsprekend resultaat van een voltooid vooruitgangsproces, maar immanente inhoud, houding, postulaat, stuwkracht en richtsnoer. Zij is meer dan de uiterlijke teekenen waaraan zij te herkennen valt, als volksvertegenwoordiging, afschaffing der slavernij, drukpersvrijheid. De verzekering dezer vrijheid - maar hoe eenzaam in de wereld en verdrongen - houdt alle vorige in. Als historicus zoowel in de methode als in het oordeel uitsluitend gebonden aan het geweten, ten opzichte van alle levensver- | |
[pagina 400]
| |
schijnselen in verleden, heden en toekomst aan dezen moeilijksten aller maatstaven getrouw, en, naar men moet aannemen zijn eigen levensvorm - bouwstuk der persoonlijkheid uit haar natuurlijke gegevens, in beginsel alle deelen des levens omvattend! - ook ver strekkend naar dezen maatstaf ingericht hebbende, representeert Lord Acton in zijn levens- en geschiedenisbeschouwing de uiterste vrijheid die voor den eindigen mensch bereikbaar is.
Anthonie Donker |
|